5.1.Zoals verweerder in het voornemen, het bestreden besluit, het verweerschrift en ter zitting heeft toegelicht, zijn de belangen van het minderjarige kind van eiser betrokken bij de besluitvorming en is daar in het algemeen gewicht aan toegekend. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder zich in die belangenafweging onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de gestelde belangen van het kind. Nu de waarborgen die het IVRK beoogt te bieden hun weerslag hebben gevonden in de Dublinverordening en dit er niet toe heeft geleid dat minderjarigen zijn uitgezonderd van de werking van de Dublinverordening, kan een op goede gronden op de Dublinverordening gebaseerde overdracht op zichzelf niet zodanig ingrijpend worden geacht dat de belangen van het kind daardoor zonder meer worden geschaad. Verder overweegt de rechtbank dat het HvJEU in het arrest M.A. e.a. van 23 januari 2019 heeft geoordeeld dat artikel 20, derde lid, van de Dublinverordening, behoudens tegenbewijs, het vermoeden creëert dat het in het belang is van het kind is om bij de behandeling van zijn situatie tot uitgangspunt te nemen dat deze onlosmakelijk verbonden is met die van zijn ouders, in dit geval dus van eiser. Verweerder heeft terecht overwogen dat eiser en zijn minderjarige kind samen zullen worden overgedragen aan Italië en dat het minderjarige kind niet wordt gescheiden van haar vader, dat niet is onderbouwd dat sprake is van een zodanige band met Nederland waardoor het welzijn en de ontwikkeling van het minderjarige kind bij een overdracht wordt geschaad en dat niet is gebleken dat eiser en het minderjarige kind de familieleden niet meer kunnen zien, nu de familieleden uit Nederland en Duitsland kunnen afreizen naar Italië. De rechtbank acht de daartoe overgelegde berichten van de school van de dochter onvoldoende, nu hierin enkel staat bevestigd dat de dochter van eiser naar school gaat, dat zij goed Nederlands spreekt en dat zij na de zomer naar een reguliere groep doorstroomt. Ook heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat een overdracht aan Italië nadelige gevolgen heeft voor gezinshereniging. De rechtbank is voorts met verweerder van oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat hoewel er als gevolg van de asielprocedure in Nederland banden worden ontwikkeld – de dochter van eiser heeft ter zitting toegelicht dat zij het naar haar zin heeft op school en vriendinnen heeft – dat niet maakt dat de staatssecretaris diende af te zien van overdracht. Ook maakt dit de vaststelling van Italië als verantwoordelijk land niet onrechtmatig. Daarbij heeft verweerder ter zitting nog toegelicht dat onderhavige zaak binnen de daarvoor gestelde wettelijke termijn is behandeld. Het bestreden besluit geeft er, mede gezien hetgeen hiervoor is overwogen, geen blijk van dat verweerder zich, bezien in het licht van artikel 3 van het IVRK , onvoldoende rekenschap heeft gegeven van het belang van het minderjarige kind.
Medische problematiek eiser
6. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat verweerder eisers medische problematiek – eiser heeft suikerziekte en een hoge bloeddruk – niet dan wel onvoldoende heeft meegewogen en dat verweerder hier nader onderzoek naar had moeten doen. Verweerder heeft terecht gesteld dat eisers medische problematiek is betrokken in het voornemen van 24 november 2022, zie pagina’s 2, 3, 6 en 7. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser middels het overgelegde patiëntdossier onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat overdracht aan Italië gevolgen heeft voor zijn gezondheid dan wel dat het reële risico bestaat op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheid. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat eiser onder specialistische behandeling staat. Ter zitting heeft eiser nog toegelicht dat hij een afspraak heeft gehad bij een oogarts en dat er een vervolgafspraak komt, en dat eiser regelmatig op het centrum een verwijzing krijgt om naar de dokter te gaan om bloed af te nemen om te kijken naar het suikerspiegel. Eiser heeft ook met deze toelichting niet aannemelijk gemaakt dat hij onder specialistische behandeling staat. Verweerder heeft terecht gesteld dat er geen aanwijzingen zijn dat Nederland het meest geschikte land is om eiser te behadelen en dat in Italië dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden heeft als Nederland.
7. De rechtbank overweegt verder dat de
circular lettervan de Italiaanse autoriteiten van 5 december 2022 waarin de lidstaten wordt verzocht tijdelijk de Dublinoverdrachten aan Italië op te schorten, geen aanleiding geeft voor een ander oordeel. De staatssecretaris heeft in het verweerschrift uiteengezet welke stappen na deze brief zijn ondernomen en heeft (ter zitting) toegelicht dat uit het bericht van de Italiaanse autoriteiten van 4 januari 2023 middels “DublinNet” volgt dat overdrachten vanaf februari opnieuw kunnen worden ingepland. Daar komt bij dat het in het bestreden besluit gaat om de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat. Het feit dat de overdracht op het moment van het nemen van het besluit ten gevolge van deze opschorting tijdelijk niet kan worden uitgevoerd betreft een tijdelijk overdrachtsbeletsel wat deze vaststelling niet onrechtmatig maakt. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat voorgaande ook niet betekent dat verweerder de behandeling van de asielaanvraag aan zich had moeten trekken. Met de bindende overdrachtstermijn uit artikel 29, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening wordt gewaarborgd dat onzekerheid over de overdracht van een vreemdeling van beperkte duur is. Als de opschorting van de Dublinoverdracht door Italië vanwege het gebrek aan opvangvoorzieningen langer duurt dan de overdrachtstermijn, dan zal verweerder de aanvraag van eiser alsnog inhoudelijk moeten behandelen. In het geval van eiser en zijn dochter verloopt de overdrachtstermijn op 30 februari 2023.
Artikel 17 van de Dublinverordening
8. Volgens paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 maakt verweerder terughoudend gebruik van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17 van Dublinverordening, als Nederland daar op grond van in de verordening neergelegde criteria niet toe is verplicht. Gelet op de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die verweerder heeft om de hardheidsclausule toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing van verweerder terughoudend. Uitgaande van de terughoudende toetsing is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat in dit geval geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden afgezien van overdracht aan Italië. De rechtbank stelt vast dat, onder verwijzing naar rechtsoverwegingen 5. tot en met 6., verweerder de door eiser aangevoerde omstandigheden kenbaar heeft betrokken bij de beoordeling in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening. Voorts heeft verweerder kenbaar meegewogen dat niet is gebleken van een afhankelijkheid van de familieleden (de dochter van eiser die in Duitsland verblijft en de neef en nicht van eiser die in Nederland verblijven) en dat niet is gebleken dat men geen contact met elkaar kan hebben indien eiser en zijn dochter in Italië verblijven. Ook heeft verweerder overwogen dat deze familieband niet onontbeerlijk is voor het welzijn van eiser en zijn dochter. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd niet voldoende bijzonder zijn om van de overdracht aan Italië af te zien vanwege een onevenredige hardheid.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.