ECLI:NL:RBDHA:2023:7450

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
NL23.12968 en AWB 23/4720
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de plaatsing van een asielzoeker in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) en de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel

Op 25 mei 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarbij een Iraakse asielzoeker, eiser, in beroep ging tegen de besluiten van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser was eerder geplaatst in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen, na incidenten waarbij hij zich gewelddadig had gedragen. De rechtbank oordeelde dat de plaatsing in de HTL en de vrijheidsbeperkende maatregel rechtmatig waren. De rechtbank concludeerde dat de incidenten voldoende ernstig waren om de plaatsing te rechtvaardigen en dat er geen contra-indicaties waren voor de maatregel. Eiser had eerder al HTL-maatregelen opgelegd gekregen, maar deze hadden niet geleid tot een positieve gedragsverandering. De rechtbank verwierp het verzoek van eiser om de zaak door te verwijzen naar een andere rechtbank, omdat er geen aanwijzingen waren voor partijdigheid. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde maatregelen proportioneel waren en dat de veiligheid van andere bewoners en personeel gewaarborgd moest worden. Eiser's beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 23/4720 en NL23.12968

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2023 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Iraakse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. L.J. Meijering),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder 1,

alsmede

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder 2,

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2023 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder 1 besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (hierna: het plaatsingsbesluit).
Bij besluit van 24 april 2023 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder 2 aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld en de gronden ingediend. Het beroep tegen bestreden besluit 1 staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 23/4720. Het beroep tegen bestreden besluit 2 staat geregistreerd onder het zaaknummer NL23.12968.
Verweerder 1 heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 17 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Tevens is een tolk verschenen (tolkennummer: 729).Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Uit de stukken blijkt dat aan eiser eerder een HTL-maatregel is opgelegd bij besluiten van 27 maart 2023 respectievelijk 9 april 2023. Beide keren is eiser kort daarna vertrokken uit HTL. Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder 1 (opnieuw ) besloten om eiser met ingang van 24 april 2023 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door verweerder 1 is, evenals bij de vorige besluiten van 27 maart 2023 en 9 april 2023, geconstateerd dat eiser zich op 26 maart 2023 schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen die een (zeer) grote impact hebben doen ontstaan. Zo heeft eiser zich op de markt in Winterswijk handtastelijk gedragen tegenover daar aanwezige dames door het betasten van billen en borsten. Ook heeft eiser beveiligers bedreigd door te schreeuwen ‘Ik ga jullie pakken’ en ‘Ik ga jullie vermoorden’. Verder heeft eiser een vechthouding aangenomen in de richting van politiemedewerkers en ook hen met de dood bedreigd. Bij zijn aanhouding ging eiser volledig in verzet waarbij hij schreeuwde ‘Pak me dan!’, hij een vrouwelijke politiemedewerker bij haar been vastpakte en trappende bewegingen maakte richting de politiemedewerkers. Vervolgens riep hij opnieuw ‘Ik ga jullie vermoorden’ en bij het uitstappen uit de politieauto heeft bij geprobeerd een vrouwelijke politiemedewerker een kopstoot te geven. Eiser is ingesloten en gehoord in het arrestantencomplex in Borne. Bij de begeleiding naar het complex heeft eiser zich opnieuw verzet. De politie heeft daar meerdere pijnprikkels moeten toepassen om eiser te controleren. Na zijn arrestatie heeft eiser getracht zijn cel te molesteren en zijn cel onder geplast. Eisers zienswijze naar aanleiding van het voornemen om een maatregel op te leggen geeft verweerder 1 geen aanleiding om een ander standpunt in te nemen. Eisers gedragingen zijn volgens verweerder 1 wat betreft aard en omvang zodanig ernstig, dat dit de plaatsing in een HTL rechtvaardigt. Bovendien is eerder, naar aanleiding van andere incidenten getracht het gedrag van eiser te beïnvloeden doormiddel van het voeren van andere maatregelen waaronder een correctiegesprek en een ROV 4.
1.1.
Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder 2 de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw aan eiser opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van 24 april 2023 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. Verweerder 2 heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het bestreden besluit 1, waarin het incident dat zich heeft voorgedaan is toegelicht. Verweerder 2 is niet gebleken van omstandigheden die in de weg staan aan het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
2. Eiser verzoekt allereerst de zaak door te verwijzen naar een andere rechtbank omdat er niet langer kan worden uitgegaan van onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de rechtbank Groningen. Eiser stelt dat van hogere hand – in samenwerking met het LOVB – is besloten om alle HTL zaken naar de rechtbank Groningen te verzenden zonder dat dit is gebaseerd op een wettelijke grondslag. In de MK uitspraak van 3 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1079, van deze rechtbank en deze zittingsplaats, is overwogen dat dit een misverstand was. Eiser stelt dat er geen sprake is van een misverstand, nu een leidinggevende van het Centraal Inschrijfbureau Vreemdelingenzaken (CIV) heeft aangegeven dat het CIV verplicht is alle HTL-zaken door te sturen naar de rechtbank Groningen.
2.1.
Verder stelt eiser dat er in de HTL sprake is van vrijheidsontneming in plaats van vrijheidsbeperking. Eiser wijst in dit kader op de conclusies die volgen uit de brief van de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: Inspectie) van 12 oktober 2022 [1] . Verder is er op 27 maart 2023 weer een kritische brief [2] gestuurd naar verweerder 2 door de inspectie. Het is volgens eiser geen realistische keuze om de HTL te verlaten doordat hij dan MOB zal worden verklaard en dit een nadelig gevolg heeft voor zijn asielaanvraag. De in de MK uitspraak van 3 februari 2023 genoemde optie van een meldplicht is volgens eiser geen realistische optie doordat hij op dat moment niet beschikt over de nodige (financiële) voorzieningen om daadwerkelijk aan de meldplicht te kunnen voldoen. Eiser wijst hierbij op het FSM arrest [3] . Ook stelt eiser dat er geen garantie is dat vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgeheven indien hij aangeeft dat hij de HTL wenst te verlaten, hiervoor bestaat namelijk geen wettelijke grondslag. Ook wordt het verlaten van de HTL door verweerder 2 tegengeworpen in bewaringszaken. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser een voorbeeld van een recente zaak aan het dossier toegevoegd. Tot slot wijst eiser in dit kader op het feit dat het in de praktijk (regelmatig) voorkomt dan de HTL-maatregel wel degelijk langer duurt dan 13 weken doordat de tijd dat een vreemdeling op een ROV-kamer wordt geplaatst wegens slecht gedrag niet wordt meegeteld voor de 13 weken.
2.2.
Verder stelt eiser dat de oplegging van de HTL-maatregel in strijd is met artikel 8 en/of artikel 3 van het EVRM [4] vanwege het reële risico te worden onderworpen aan buitenproportioneel willekeurig geweld waarvoor geen wettelijke basis aanwezig is. Gelet op hetgeen is overwogen door de Inspectie in de rapport van 12 oktober 2022 is de plaatsing in de HTL op dit moment onrechtmatig. Eiser wijst in dit kader ook op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 19 april 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:5603. Eiser meent dan ook dat de opvang die wordt geboden in de HTL niet voldoet aan de minimale norm voor opvang zoals volgt uit de Opvangrichtlijn. Eiser verwijst in dit kader naar een artikel gepubliceerd in Trouw [5] .
2.3.
Ook stelt eiser dat verweerder 1 onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser behoorde tot de doelgroep voor plaatsing in de HTL. Daartoe stelt eiser dat hij te kampen heeft met psychische problematiek. Eiser dient hierdoor niet te worden gestraft maar te worden geholpen.
2.4.
Eiser wijst erop dat hij in vrijheid de uitkomst van zijn asielprocedure wil afwachten. Hij wijst erop dat hij zich altijd heeft gehouden aan zijn afspraken met de DT&V en andere instanties. Verder meent eiser dat hij zich nimmer schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten. Tot slot stelt eiser dat het begrip openbare orde zo uitgelegd moet worden dat sprake dient te zijn van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Dat is volgens eiser niet aan de orde.
3. Verweerders hebben gemotiveerd verweer gevoerd.

Oordeel rechtbank

Verzoek tot doorverwijzen zaak naar andere rechtbank
4. De rechtbank ziet geen reden voor het oordeel dat er sprake is van zogenoemd ‘forumshoppen’ van verweerders ten aanzien van de HTL-zaken. De rechtbank heeft navraag gedaan bij het Landelijk Overleg Vakinhoud Bestuursrecht (LOVB) over de toedeling van de HTL-zaken aan de verschillende zittingsplaatsen van de rechtbank Den Haag. Uit navraag is gebleken dat al geruime tijd de gedragslijn bestaat dat het CIV de HTL-zaken toedeelt aan de zittingsplaatsen op basis van de arrondissementale begrenzing. Deze gedragslijn heeft de instemming van het LOVB. Nu (vooralsnog) de enige HTL-locatie van Nederland in Hoogeveen staat en Hoogeveen binnen het arrondissement van de zittingsplaats Groningen (Noord-Nederland) valt, worden alle HTL-zaken aan de zittingsplaats Groningen toebedeeld. Anders dan eiser stelt, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de toedeling van de HTL-zaken aan deze zittingsplaats verband houdt met eerder door deze zittingsplaats gedane uitspraken. De rechtbank ziet dan ook geen reden om deze zaak door te verwijzen naar een andere rechtbank.
Incident dat heeft geleid tot de plaatsing
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder 1 op goede gronden en voldoende gemotiveerd heeft besloten tot plaatsing van eiser op de HTL. De rechtbank merkt allereerst op dat voor de oplegging van onderhavige (bestuurlijke) maatregelen niet is vereist dat de incidenten wettig en overtuigend zijn bewezen. Voldoende is dat het aannemelijk is dat deze incidenten zich hebben voorgedaan. Dat betekent dat het niet onomstotelijk hoeft vast te staan dat het is gegaan zoals omschreven, maar dat op basis van de gegeven onderbouwing geloofwaardig is dat het zo is gegaan. De rechtbank acht het op basis van de feitelijke verslaglegging van de incidenten voldoende aannemelijk dat deze zich hebben voorgedaan. Zo volgt uit de verslaglegging dat eiser zich op 26 maart 2023 handtastelijk heeft gedragen door vrouwelijke marktbezoekers bij de billen en de borsten te betasten. Ook blijkt uit het verslag dat eiser de beveiligers op de markt heeft bedreigd door te schreeuwen “Ik ga jullie pakken’ en ‘Ik ga jullie vermoorden’. Ook blijkt uit het verslag dat eiser vervolgens een vechthouding aannam in de richting van politieagenten en dat hij hen met de dood heeft bedreigd. Verder blijkt dat eiser zich tijdens zijn aanhouding volledig in verzet ging door te schreeuwen ‘Pak me dan!’ en opnieuw ‘Ik ga jullie vermoorden’, door een been van een vrouwelijke politieagent vast te pakken en door trappende bewegingen te maken in de richting van de politieagenten. Ook blijkt uit het verslag dat eiser bij het uitstappen uit de politieauto heeft geprobeerd om een vrouwelijke politieagent een kopstoot te geven. Eenmaal aangekomen op het arrestantencomplex in Borne heeft eiser zich opnieuw hevig verzet waardoor de politie genoodzaakt was meerdere pijnprikkels toe te passen om eiser rustig te krijgen. Na zijn arrestatie heeft eiser nog getracht zijn cel te molsteren en zijn cel onder geplast. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de door verweerder 1 geschetste gang van zaken en acht het op basis van de feitelijke verslaglegging aannemelijk dat er incidenten met een zeer grote impact hebben plaatsgevonden. Dat de betrokkenen niet bij naam worden genoemd maakt naar het oordeel van rechtbank niet dat er niet van deze verslaggeving kan worden uitgegaan. Daarbij komt dat het verslag is ondertekend door de locatiemanager van Ter Apel (COL). Verweerder 1 stelt zich bovendien terecht op het standpunt dat er eerder incidenten hebben voorgedaan waarbij sprake was van ontoelaatbaar gedrag. De eerder aan eiser opgelegde maatregelen, waaronder een correctiegesprek en een ROV 4-maatregel, hebben echter geen positieve gedragsverandering bij eiser teweeg gebracht. Op basis van de verslaglegging is de rechtbank niet gebleken dat er sprake is geweest van zelfverdediging nadat hij de politie en beveiliging had gewaarschuwd. Gelet op het voorgaande is het plaatsingsbesluit naar het oordeel van de rechtbank proportioneel en op goede gronden opgelegd. Dat eiser zich altijd aan zijn afspraken met DT&V en andere instanties heeft gehouden doet niet af aan de ernst en de impact van het incident.
5.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder 1 op goede gronden heeft overwogen dat een HTL-maatregel niet enkel bedoeld is om overlastgevers te confronteren met de gevolgen van hun gedrag, maar ook is bedoeld voor het beschermen van de veiligheid en het welzijn van de andere bewoners en het COa-personeel van de opvanglocatie. Het effectueren van opvang is in eisers geval (thans) enkel mogelijk is door hem te plaatsen in de HTL, gelet op het door hem veroorzaakte incident in de reguliere opvangvoorziening. De rechtbank volgt eisers betoog niet dat het COa onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser behoort tot de doelgroep voor plaatsing in de HTL. Gelet op het voorgaande is het plaatsingsbesluit naar het oordeel van de rechtbank proportioneel en is dit op goede gronden opgelegd.
Contra-indicatie
6. De rechtbank stelt voorts vast dat er geen sprake is van contra-indicatie. Eiser heeft aangevoerd dat hij kampt met psychische problematiek. Verweerder 1 heeft zorgvuldig gehandeld door de GZA vóór de HTL-plaatsing te raadplegen in de HTL. De rechtbank stelt vast dat eiser in het onderhavige beroep zijn gestelde (psychische) problematiek niet met stukken heeft onderbouwd. Ook is niet gebleken dat de medische voorzieningen in de HTL tekortschieten of dat eiser daarvan geen gebruik heeft kunnen maken.
Artikel 5 van het EVRM
7. De vraag of plaatsing in de HTL te Hoogeveen een vorm van vrijheidsbeperking dan wel vrijheidsontneming is, is eerder in de uitspraken van 10 juli 2022, ECLI:NL:RBDHA:2020:6252, en van 3 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1079 van deze rechtbank en zittingsplaats aan de orde gekomen. De rechtbank is in die laatste uitspraak tot de conclusie gekomen (zie r.o. 8) dat, hoewel de beperkingen die zijn beschreven (r.o. 5.5.) een verregaande restrictie van de bewegingsvrijheid van de vreemdeling vormen, dit niet leidt tot de conclusie dat de plaatsing van die vreemdeling in de HTL in strijd is met artikel 5 van het EVRM. Daartoe acht de rechtbank doorslaggevend dat de vreemdeling de mogelijkheid heeft om de HTL te verlaten (zoals uiteengezet in de overwegingen 7. en 7.1.). De rechtbank ziet geen reden om hierover in deze zaak anders te oordelen. Verder stelt de rechtbank in onderhavige zaak vast dat eiser de HTL de dag volgend op de plaatsing, namelijk op 6 mei 2023, alweer heeft verlaten. Ook bij de eerder opgelegde HTL maatregelen van 27 maart 2023 en 9 april 2023 kon eiser kort daarna vrijwillig vertrekken.
Artikel 3 en/of 8 van het EVRM
8. De rechtbank wijst in dit kader op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 25 april 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:5921, (zie r.o. 6.1.). Daarin heeft de rechtbank geoordeeld dat zij geen aanleiding ziet om op grond van de brief van 27 maart 2023 terug te komen van het eerdere oordeel dat er onvoldoende grond bestaat om aan te nemen dat eiser door de oplegging van het plaatsingsbesluit (en de vrijheidsbeperkende maatregel) een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verwijst met name naar de eerdergenoemde uitspraak van 3 februari 2023, waarin uitgebreid is ingegaan op de bevindingen van de Inspectie van 12 oktober 2022. De bevinding dat (de bevoegdheid tot) toepassing van dwang en geweld niet adequaat geregeld is, acht de rechtbank niet direct van belang voor de vraag of er sprake is van een (reëel) risico op schending van artikel 3 van het EVRM. Verder heeft de rechtbank ook de reactie van verweerder 2 van 5 april 2023 betrokken, waaruit blijkt dat partijen van mening verschillen over de vraag of er nu wel of geen wettelijke bevoegdheid bestaat als het gaat om boa’s. Verweerder 2 heeft gemotiveerd betoogd dat van onbevoegd optreden geen sprake is. De rechtbank heeft geoordeeld dat, voor zover de Inspectie heeft geconstateerd dat dwang en geweld worden toegepast in de HTL, zij deze bevindingen niet voldoende acht voor het zwaarwegende oordeel dat verweerder 2 met een plaatsing in de HTL elke vreemdeling onderwerpt aan een mensonterende of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Uit het inspectierapport van 27 maart 2023 en de daarop gevolgde reactie van 5 april 2023 blijkt bovendien dat er snel wordt gewerkt om de leefbaarheid en veiligheid in de HTL te verbeteren naar aanleiding van de door de Inspectie geconstateerde gebreken en problemen. De rechtbank overweegt dat in het geval van eiser niet is gesteld noch is gebleken dat er in zijn geval sprake is geweest van een dusdanig niveau van dwang en geweld noch van vrees voor buitenproportioneel willekeurig geweld dat het bestreden besluit onrechtmatig is.
8.1.
De rechtbank volgt eiser voorts niet in zijn stelling dat de opvang in de HTL gelet op het voorgaande niet voldoet aan de norm die volgt uit de Opvangrichtlijn. De rechtbank overweegt dat, onder verwijzing naar hetgeen is overwogen in de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 25 april 2023 (zie r.o. 6.1.), op grond van hetgeen eiser in onderhavige zaak naar voren heeft gebracht, niet kan worden geoordeeld dat eiser in een toestand van zeer verregaande materiële behoeftigheid terecht komt waardoor hij niet in staat zou zijn om te voorzien in zijn meest elementaire behoeften zoals wonen, eten, zich kleden, zich wassen, hetgeen zijn fysieke of mentale gezondheid zou schade dan wel hem in een toestand van achterstelling zou brengen die onverenigbaar is met de menselijke waardigheid (Haqbin [6] ).
8.2.
Het beroep van eiser op het artikel uit dagblad Trouw van 11 april 2023, treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel, gelet op hetgeen hierboven is overwogen.
Openbare orde
9. Ten aanzien van de stelling van eiser dat er geen sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast, overweegt de rechtbank dat eiser geen aanknopingspunten naar voren heeft gebracht die maken dat in deze procedure moet worden aangesloten bij de Unierechtelijke uitleg van het openbare orde-criterium.
10. De beroepen zijn ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. V. Vegter, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier De rechter is buiten staat de uitspraak te ondertekenen
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op het bestreden besluit 1, kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op bestreden besluit 2, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.De brief van de Inspecteur-generaal Inspectie Justitie en Veiligheid aan de staatssecretaris met betrekking tot het door de Inspectie verrichte onderzoek naar de leefomstandigheden en de veiligheid op de handhavings- en toezichtlocatie (HTL) Hoogeveen van 12 oktober 2022.
2.De brief van de Inspecteur-generaal Inspectie Justitie en Veiligheid aan de staatssecretaris met betrekking tot het door de Inspectie verrichte vervolgonderzoek naar onder andere de wettelijke basis geweldgebruik boa’s HTL, van 27 maart 2023.
3.Uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 mei 2020, C-924/19 PPU.
4.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
5.Trouw: Advocaat over geweld tegen asielzoekers: ‘Ik kijk al jaren met verbazing toe’’, 11 april 2023.
6.Uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 november 2019, C-233/18.