ECLI:NL:RBDHA:2023:7207
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet in behandeling nemen paspoortaanvraag van minderjarig kind wegens niet aantonen biologische verwantschap
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die als wettelijk vertegenwoordiger van zijn minderjarige zoon optreedt, en de minister van Buitenlandse Zaken. De zaak betreft de paspoortaanvraag van het kind, die door de minister niet in behandeling is genomen omdat volgens de minister het kind de Nederlandse nationaliteit niet zou bezitten. De rechtbank oordeelt dat de minister in redelijkheid niet kan tegenwerpen dat de biologische verwantschap niet binnen één jaar na de erkenning van het kind is aangetoond. De eiser heeft aangevoerd dat de coronapandemie het onmogelijk maakte om binnen de gestelde termijn het bewijs te verkrijgen. De rechtbank volgt deze redenering en concludeert dat de termijnoverschrijding niet aan de eiser kan worden tegengeworpen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de termijn van één jaar buiten toepassing moet worden gelaten. Tevens wordt de minister veroordeeld tot het vergoeden van de kosten die de eiser heeft gemaakt in verband met de optieprocedure, omdat deze kosten het gevolg zijn van het onrechtmatige besluit. De rechtbank kent een schadevergoeding van € 945,65 toe aan de eiser en veroordeelt de minister ook in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.674,-.