ECLI:NL:RBDHA:2022:7945

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
4 augustus 2022
Zaaknummer
C/09/618972 / HA RK 21-387
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van het Nederlanderschap van een minderjarige geboren in Ghana na erkenning door een Nederlander

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juli 2022 een beschikking gegeven over de vaststelling van het Nederlanderschap van een minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats], Ghana. De verzoeker, als wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige, heeft op 26 september 2019 de erkenning van het kind aangevraagd. De IND heeft het verzoek afgewezen, omdat de verzoeker niet binnen de termijn van één jaar na erkenning het vereiste DNA-bewijs kon overleggen. De verzoeker heeft aangevoerd dat de coronapandemie en de daarmee gepaard gaande reisbeperkingen en sluitingen van de ambassade in Ghana hem hebben belet om aan deze termijn te voldoen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker niet op basis van het Ghanese recht als vader kan worden erkend, omdat hij niet aanwezig was bij de geboorteaangifte. De rechtbank heeft echter ook overwogen dat de termijn van één jaar voor het overleggen van DNA-bewijs in dit specifieke geval onredelijk was, gezien de uitzonderlijke omstandigheden van de coronapandemie. De rechtbank heeft besloten de termijn buiten toepassing te laten en heeft vastgesteld dat de minderjarige vanaf de datum van erkenning door de verzoeker de Nederlandse nationaliteit bezit.

De rechtbank heeft het verzoek om uitvoerbaarverklaring bij voorraad afgewezen en geen proceskosten toegewezen aan een van de partijen. De beschikking is gegeven door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 21-387
Zaaknummer: C/09/618972
Datum beschikking: 28 juli 2022

Beschikking op het op 7 oktober 2021 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoeker] ,

als wettelijk vertegenwoordiger van [minderjarige] , geboren op
[geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] , Ghana,
verzoeker,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. J. Singh te Hoofddorp.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

(Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen “de IND”),
zetelende te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. R.Y. Reckers.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- de brief 13 december 2021, met bijlagen, van de zijde van de IND;
- de brief van 14 februari 2022 van de zijde van verzoeker;
- de conclusie van de officier van justitie, ontvangen op 27 juni 2022.
Op 18 juli 2022 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: verzoeker met zijn advocaat en mr. C.M. Meijer, waarnemend voor mr. Reckers, namens de IND.
De officier van justitie heeft schriftelijk medegedeeld geen behoefte te hebben aan het bijwonen van de mondelinge behandeling.

Feiten

  • Bij Koninklijk Besluit van 28 november 1995 is aan verzoeker het Nederlanderschap verleend.
  • [minderjarige] is geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] , Ghana. Op de Ghanese geboorteakte is verzoeker als vader vermeld en [moeder van mj] als moeder. De moeder heeft aangifte van de geboorte van [minderjarige] gedaan.
  • Verzoeker heeft [minderjarige] ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand te [plaatsnaam 2] erkend op 26 september 2019.
  • Verzoeker en de moeder zijn gehuwd op [huwelijksdatum] 2019 te [huwelijksplaats] , Ghana.
  • Blijkens een Deskundigenrapportage Rechtsgeldig Verwantschapsonderzoek van 20 januari 2021, verricht door Verilabs, is het praktisch bewezen dat verzoeker de biologische vader is van [minderjarige] .
  • Op 19 februari 2021 is op de Nederlandse ambassade te [plaatsnaam 1] , Ghana door verzoeker en de moeder ten behoeve van [minderjarige] een aanvraag voor een Nederlands paspoort ingediend.
  • Deze aanvraag is bij beschikking van 17 maart 2021 door de minister van Buitenlandse Zaken niet in behandeling genomen.
  • Tegen deze beschikking is bezwaar gemaakt. Dat bezwaar is bij beschikking van 4 mei 2021 kennelijk ongegrond verklaard.

Het verzoek en het standpunt van de IND en de officier van justitie

Het verzoekschrift strekt tot vaststelling van het Nederlanderschap van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] , Ghana, vanaf [geboortedatum] 2010, dan wel een datum als de rechtbank juist acht, althans een beslissing te nemen als de rechtbank juist acht, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en met compensatie van de proceskosten.
De IND concludeert tot afwijzing van het verzoek.
De officier van justitie heeft bij voormelde conclusie medegedeeld zich aan te sluiten bij het standpunt van de IND.

Beoordeling

In deze procedure gaat het allereerst om de vraag of naar Ghanees recht een familierechtelijke betrekking tot stand is gekomen tussen verzoeker en [minderjarige] . Indien er naar Ghanees recht geen familierechtelijke betrekking tot stand is gekomen tussen verzoeker en [minderjarige] , dan komt de rechtbank toe aan de vraag of [minderjarige] door de Nederlandse erkenning door verzoeker de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen.
Voor de beantwoording van de eerste vraag dient de rechtbank het Ghanese (afstammings)recht toe te passen. Vast staat dat dit het geval is wanneer een kind geboren is uit een huwelijk. Niet ter discussie staat dat dit niet het geval is.
Verzoeker stelt dat het Ghanese recht bepaalt dat wanneer de man op de geboorteakte staat vermeld, dit ertoe leidt dat de man de juridische vader is van het kind.
De IND stelt dat nu de man niet bij de geboorteaangifte aanwezig was, de enkele vermelding van de man op de geboorteakte onvoldoende is om het juridisch vaderschap aan te nemen. Dat de vermelding van een man op de geboorteakte (zonder dat hij de geboorteaangifte heeft gedaan) niet leidt tot juridisch vaderschap wordt ook bevestigd door de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2001:ZC3630) en het Gerechtshof Leeuwarden (ECLI:NL:GHLEE:2003:AI0710), aldus de IND.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vast staat dat er in zowel civielrechtelijke als bestuursrechtelijke procedures meerdere malen is aangenomen dat de enkele vermelding van een man op een Ghanese geboorteakte, zonder dat de man de geboorteaangifte heeft gedaan, onvoldoende is om aan te nemen dat er sprake is van een naar Ghanees recht ontstane familierechtelijke betrekking die gelijk te stellen is aan een erkenning naar Nederlands recht. De rechtbank verwijst hiervoor onder meer naar de hiervoor door de IND genoemde uitspraken van de Hoge Raad en de uitspraak van het Gerechtshof Leeuwarden , alsmede naar een uitspraak van de Raad van State van 15 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:678).
De rechtbank is van oordeel dat verzoeker dan ook niet op grond van het Ghanese afstammingsrecht vader is geworden van [minderjarige] omdat hij op de geboorteakte staat. Hij was niet aanwezig bij de geboorteaangifte en heeft daarom niet ten overstaan van de ambtenaar een verklaring over zijn vaderschap kunnen afleggen.
Artikel 4 lid 4 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) bepaalt dat door erkenning Nederlander wordt de minderjarige vreemdeling die na zijn geboorte wordt erkend door een Nederlander, die zijn biologische ouderschap bij of binnen de termijn van één jaar na de erkenning aantoont. Deze bepaling geldt voor kinderen die na hun zevende levensjaar worden erkend, zoals in het geval van [minderjarige] ook aan de orde is.
Door verzoeker is niet binnen de termijn van één jaar na de erkenning een DNA-rapport overgelegd bij de Nederlandse ambassade te Accra, Ghana, maar pas na 17 maanden, op 19 februari 2021. Verzoeker heeft aangevoerd dat in de periode dat het DNA-onderzoek moest plaatsvinden de Coronapandemie uitbrak, waardoor sprake was van reisbeperkingen en langdurige sluiting van de Nederlandse ambassade in Ghana. Het was daarom voor verzoeker onmogelijk om binnen de termijn van één jaar het DNA-bewijs te leveren.
De IND heeft op de zitting verklaard zich, gelet op de door verzoeker aangevoerde bijzondere omstandigheden, in dit geval niet te verzetten tegen een ruimere interpretatie van artikel 4 lid 4 RWN.
De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad in zijn uitspraak van 31 maart 2017 (ECLI:NL:HR:2017:570) onder meer heeft geoordeeld dat de termijn van een jaar in het licht van de mogelijkheid om het DNA-bewijs te verkrijgen geen onredelijke termijn is. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de uitzonderlijke omstandigheden van dit geval, die niet te wijten zijn aan verzoeker, het vasthouden aan de eis van het leveren van het DNA-bewijs binnen de termijn van één jaar voor verzoeker onredelijk is. Het was immers voor verzoeker niet te voorzien dat een pandemie zou uitbreken, waardoor reizen naar het buitenland niet, dan wel beperkt, mogelijk was en overheidsinstanties (langdurig) gesloten waren. Niet ter discussie staat dat de DNA-afname van [minderjarige] in Ghana plaats moest vinden op de Nederlandse ambassade om te komen tot een rechtsgeldige rapportage en ook niet ter discussie staat dat de ambassade lange(re) tijd niet of nauwelijks geopend was. De rechtbank zal daarom in dit specifieke geval de termijn van één jaar buiten toepassing laten, waarbij de rechtbank er ook rekening mee houdt dat verzoeker, zodra het mogelijk was, het DNA-onderzoek heeft laten verrichten en de uitkomst hiervan bij de Nederlandse ambassade in Ghana heeft overgelegd. De rechtbank zal vaststellen dat [minderjarige] vanaf de datum van zijn erkenning door verzoeker op 26 september 2019 de Nederlandse nationaliteit heeft.
De aard van de zaak verzet zich tegen uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zodat het daartoe strekkende verzoek wordt afgewezen.
Proceskosten
Verzoeker heeft ten aanzien van de proceskosten verzocht om ‘kosten rechtens’. Hij heeft zijn standpunt niet nader toegelicht. Gelet daarop overweegt de rechtbank dat het begrip ‘kosten rechtens’ in dit geval opgevat moet worden als een verzoek aan de rechtbank om een beslissing te nemen over de verdeling van de proceskosten. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een veroordeling van één van de partijen in de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
stelt vast dat [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] , Ghana
sinds 26 september 2019 de Nederlandse nationaliteit bezit;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. Vink, J.C. Sluymer en C.S.F. de Nijs, rechters, bijgestaan door mr. P. Hillebrand als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juli 2022.