ECLI:NL:RBROT:2022:10029

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
21 november 2022
Zaaknummer
22/643
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering aanvraag Nederlands paspoort voor minderjarige kinderen van een Nederlander geboren in het buitenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van de Minister van Buitenlandse Zaken om een aanvraag voor een Nederlands paspoort voor de minderjarige kinderen van eiser in behandeling te nemen. Eiser, geboren in Sierra Leone en sinds 2015 Nederlander, heeft twee kinderen met een Nigeriaanse vrouw. De kinderen hebben de Nigeriaanse nationaliteit en zijn niet met eiser meegenaturaliseerd. De aanvraag voor een paspoort werd op 10 oktober 2019 afgewezen omdat de kinderen geen Nederlanderschap bezaten. Eiser heeft zijn kinderen op 12 november 2019 erkend, maar het DNA-onderzoek dat zijn vaderschap moest aantonen, werd pas meer dan een jaar later ingediend. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister terecht heeft geweigerd de paspoortaanvraag in behandeling te nemen, omdat de kinderen niet de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen binnen de wettelijke termijn van één jaar na erkenning. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder overmacht door coronamaatregelen en het vertrouwensbeginsel, verworpen. De rechtbank concludeert dat de minister niet in strijd heeft gehandeld met de wet en dat de kinderen geen recht hebben op een Nederlands paspoort. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en hij krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/643

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser, namens zijn minderjarige kinderen [naam kind 1]

en [naam kind 2]
(gemachtigde: mr. H.G.A.M. Halfers),
en

Minister van Buitenlandse Zaken, Directie Juridische Zaken (de minister)

(gemachtigden: [naam gemachtigde] en mr. L.H.T. Geuzendam).

Procesverloop

1.1.
Met het besluit van 10 oktober 2019 heeft de minister de aanvraag tot het verlenen van een Nederlands paspoort aan de minderjarige kinderen van eiser niet in behandeling genomen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 13 januari 2022 heeft de minister het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.3.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van de minister.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2.1.
Eiser is geboren in Sierra Leone en heeft op 9 juli 2015 het Nederlanderschap verkregen. Hij heeft met [naam persoon] , geboren in Nigeria, twee kinderen gekregen: [naam kind 1] geboren op [geboortedatum kind 1] 2010 en [naam kind 2] geboren op [geboortedatum kind 2] 2012. De kinderen verblijven bij de moeder in Nigeria en hebben de Nigeriaanse nationaliteit. De kinderen zijn niet met eiser meegenaturaliseerd en hebben een Nigeriaans paspoort.
2.2.
Op 24 september 2019 hebben eiser en [naam persoon] ten behoeve van de beide kinderen een aanvraag van een Nederlands paspoort ingediend bij de Nederlandse ambassade in Lagos. Bij primair besluit van 10 oktober 2019 zijn de aanvragen niet in behandeling genomen omdat de kinderen niet het Nederlanderschap bezitten. Eiser heeft zijn kinderen op 12 november 2019 rechtsgeldig erkend. Met een DNA-onderzoek gedateerd 10 juni 2021 heeft eiser aangetoond dat hij de biologische vader is van de kinderen. Verweerder heeft in het bestreden besluit het buiten behandeling laten van de paspoortaanvragen gehandhaafd, omdat de kinderen niet de Nederlandse nationaliteit hebben. Omdat de kinderen ten tijde van de erkenning allebei al 7 jaar waren, zijn zij niet van rechtswege Nederlander geworden (artikel 4, tweede lid van de Rijkswet op het Nederlanderschap). Nu het bewijs van biologisch vaderschap meer dan een jaar na de erkenning is overgelegd hebben de kinderen ook op grond van artikel 4, vierde lid, RWN niet het Nederlanderschap verkregen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het door de minister niet in behandeling nemen van de aanvraag van paspoorten voor de minderjarige kinderen van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
Het juridisch kader
4. Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Paspoortwet heeft iedere Nederlander binnen de grenzen bij deze wet bepaald, recht op een nationaal paspoort, geldig voor tien jaren en voor alle landen.
Op grond van artikel 4, tweede lid, van de RWN wordt Nederlander de minderjarige vreemdeling die na zijn geboorte en voor de leeftijd van zeven jaar door een Nederlander wordt erkend.
Op grond van het vierde lid wordt door erkenning Nederlander de minderjarige vreemdeling die na zijn geboorte wordt erkend door een Nederlander die zijn biologische ouderschap bij of binnen de termijn van één jaar na de erkenning aantoont.
Heeft de minister terecht vastgehouden aan de termijn van één jaar voor het indienen van een DNA-onderzoek?
5.1.
Eiser voert aan dat de minister ten onrechte heeft vastgehouden aan de termijn van één jaar voor het indienen van een DNA-onderzoek na de erkenning van de kinderen. Daartoe betoogt hij dat het DNA-onderzoek door overmacht niet tijdig kon worden aangeleverd. Door coronamaatregelen kon lange tijd op de ambassade geen DNA-materiaal worden afgenomen. Eiser beroept zich in dit verband tevens op het vertrouwensbeginsel. Een medewerker van de ambassade heeft telefonisch meegedeeld dat de termijn van een jaar geen probleem zou vormen. Eiser betoogt dat vasthouden aan de termijn van één jaar onnodig formalistisch is en in strijd is met het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) en artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM).
5.2.
De minister stelt zich op het standpunt dat de kinderen het Nederlanderschap niet hebben verkregen omdat het DNA-rapport meer dan een jaar na de erkenning is overgelegd. Het stellen van een termijn van een jaar in de wet is redelijk en proportioneel. Van de wettelijke termijn kan niet worden afgeweken. Volgens de minister biedt de RWN geen ruimte voor een beroep op overmacht. Het aanleveren van een DNA-rapport is de verantwoordelijkheid van de aanvrager. De ambassade faciliteert onverplicht de afname van de DNA-materiaal. De minister was niet gehouden om hiervoor in coronatijd alternatieven te zoeken. Het Nederlanderschap kan niet worden ontleend aan het IVRK of het EVRM. De kinderen zijn niet staatloos en het gaat ook niet om gezinshereniging. Tot slot stelt de minister dat de Paspoortwet geen ruimte biedt voor een belangenafweging: alleen een Nederlander heeft recht op een nationaal paspoort en aan het vertrouwensbeginsel kan nooit het Nederlanderschap worden ontleend.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de kinderen van eiser niet de Nederlandse nationaliteit hebben en daarom geen recht hebben op een Nederlands paspoort. De rechtbank legt dit hierna uit.
5.4.
Artikel 9 van de Paspoortwet stelt het Nederlanderschap als voorwaarde voor het verstrekken van een paspoort. Dit betekent dat bij de beslissing op een aanvraag van een paspoort moet worden vastgesteld of iemand het Nederlanderschap bezit. Niet in geding is dat de kinderen van eiser niet door erkenning van rechtswege het Nederlanderschap hebben gekregen, omdat de kinderen ten tijde van de erkenning al zeven jaar oud waren. Gelet hierop is artikel 4, tweede lid, van de RWN niet van toepassing.
Op grond van artikel 4, vierde lid, van de RWN, verkrijgt een minderjarige van zeven jaar of ouder die door een Nederlander wordt erkend, uitsluitend de Nederlandse nationaliteit als het biologisch ouderschap van de Nederlandse erkenner binnen één jaar na de erkenning wordt aangetoond door middel van DNA-onderzoek. Over de termijn van een jaar staat in de memorie van toelichting bij de RWN (Kamerstukken II, 2005-2006, 30 584, nr. 3) dat nu het Nederlanderschap van het kind dat zeven jaar of ouder is, van rechtswege wordt verkregen op het tijdstip van de erkenning, het bewijs van het verwekkerschap kort na de erkenning geleverd zal moeten worden teneinde de periode van onzekerheid over die verkrijging van korte duur te laten zijn. Niet kan worden gezegd dat de termijn van één jaar in het licht van de mogelijkheid om dat bewijs te verkrijgen of van de duur van de periode van onzekerheid, een onredelijke termijn is (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:570).
5.5.
De rechtbank acht het niet uitgesloten dat in zeer uitzonderlijke omstandigheden aan een overschrijding van deze termijn door overmacht of de werking van het vertrouwensbeginsel geen gevolgen worden verbonden. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank niet zulke bijzondere omstandigheden die maken dat de minister niet had mogen vasthouden aan de wettelijke termijn van één jaar. Het was de eigen verantwoordelijkheid van eiser om tijdig een DNA-rapport bij de minister in te dienen. Eiser heeft verklaard dat hem pas tijdens de hoorzitting in bezwaar op 25 februari 2020 duidelijk werd dat hij DNA-onderzoek over diende te leggen. Toen waren na de erkenning op 12 november 2019 inmiddels ruim drie maanden verstreken. Dit ongebruikt laten van de termijn komt voor rekening van eiser. De rechtbank ziet, zoals ook door de minister op de zitting is erkend, dat de maatregelen rond het coronavirus de mogelijkheden voor DNA-onderzoek hebben belemmerd. Het is echter niet gebleken dat de tijdige DNA-afname in Nigeria, Ghana of ander land in het geheel niet mogelijk was. In dit verband overweegt de rechtbank dat de minister faciliteiten biedt voor afname van DNA-materiaal op de ambassade, maar dat de minister daartoe niet verplicht is. De minister was dan ook niet verplicht om alternatieve mogelijkheden te onderzoeken of aan te bieden. De rechtbank merkt tot slot op dat het rapport van het DNA-onderzoek is uitgebracht op 10 juni 2021, maar dat eiser het rapport pas op 15 december 2021 heeft ingediend. Dat is ruim twee jaar na de erkenning. Voor het aantonen van het biologische ouderschap is niet de datum van het rapport, maar het moment van indienen bepalend. De rechtbank is van oordeel dat de minister in het bestreden besluit terecht heeft vastgehouden aan de termijn van één jaar.
5.6.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel is voor het eerst in beroep gedaan. De minister heeft hierop in het bestreden besluit dan ook niet kunnen ingaan. De minister heeft zich onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 19 december 2003, ECLI:NL:HR2003:AL8544) op het standpunt gesteld dat het Nederlanderschap nooit kan worden verkregen door de werking van het vertrouwensbeginsel. Voor zover aan het vertrouwensbeginsel wel betekenis zou toekomen, stelt de minister dat door een telefonische mededeling van een lokale medewerker van de ambassade nooit gerechtvaardigde verwachtingen kunnen worden gewekt over de verstrekking van een paspoort.
De rechtbank acht niet aannemelijk geworden dat door een beslissingsbevoegde ambtenaar mededelingen zijn gedaan, waaraan eiser het gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat de minister niet zou vasthouden aan de termijn van één jaar. De enkele verwijzing in het beroepschrift naar een telefoongesprek met een ambassademedewerker is daarvoor onvoldoende.
5.7.
Het beroep op het IVRK en het EVRM slaagt niet. Aan het IVRK of het EVRM kan niet het recht op het verkrijgen van een bepaalde nationaliteit worden ontleend (vergelijk de uitspraak van de Hoge Raad van 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV9435). Voor zover artikel 8 van het EVRM noopt tot het faciliteren van het realiseren van familieleven betekent dit niet dat ook reisdocumenten van een land moeten worden verstrekt.
5.8.
De conclusie is dat de minister in het bestreden besluit er terecht van is uitgegaan dat het biologische vaderschap niet binnen de termijn van één jaar na de erkenning is aangetoond, de kinderen van eiser daarom niet de Nederlandse nationaliteit hebben en dus geen aanspraak kunnen maken op een Nederlands paspoort.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van A.L.G. Willems, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2022.
Griffier
Rechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.