ECLI:NL:RBDHA:2023:7189

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2023
Publicatiedatum
19 mei 2023
Zaaknummer
NL23.7695
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Onderzoek naar opvangomstandigheden in Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. E.R. Weegenaar, in beroep ging tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De Staatssecretaris had de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, met als argument dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 11 april 2023, waarbij de eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat Italië sinds 5 december 2022 geen overdrachten op grond van de Dublinverordening aanvaardt voor asielzoekers, omdat er geen opvangfaciliteiten zijn. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het bestreden besluit niet in overeenstemming is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsvereiste. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Staatssecretaris nader onderzoek had moeten doen naar de opvangomstandigheden in Italië en de al dan niet tijdelijkheid van de situatie. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen binnen vier weken een nieuw besluit te nemen. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.7695
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).

Procesverloop

Bij besluit van 13 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.7696, op 11 april 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen
T. Slimane. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
2. Eiser voert aan dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, gelet op de circular letter van Italië van 5 december 2022. Italië geeft daarin aan dat er geen opvangplekken zijn voor Dublinterugkeerders. Eiser meent dat het hier gaat om een systematische tekortkoming in de opvangvoorzieningen van Italië. In de zienswijze is verwezen naar een aantal uitspraken die oordelen dat sprake is van systeemfouten. In het bestreden besluit wordt slechts overwogen dat deze uitspraken nog niet onherroepelijk zijn en dat de situatie slechts tijdelijk is. Verweerder kan niet zonder nadere motivering concluderen dat ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan worden gegaan.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er in zijn algemeenheid nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en dat er gelet op de circular letter van 5 december 2022 sprake is van een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel dat niet aan de vaststelling van Italië als verantwoordelijk land voor de asielaanvraag van eiser in de weg staat. Dit tijdelijk overdrachtsbeletsel staat er niet aan in de weg dat eiser alsnog kan worden overgedragen aan Italië als het beletsel is opgeheven. Verweerder verwijst hierbij naar drie uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling).1
Het oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank stelt vast dat de Italiaanse autoriteiten vanaf 5 december 2022 geen overdrachten op grond van de Dublinverordening aanvaarden voor asielzoekers zoals eiser omdat er geen opvangfaciliteiten zijn. Er is nog altijd geen duidelijkheid over wanneer er weer opvang geboden kan worden en de overdrachten weer hervat kunnen worden. De rechtbank is daarom van oordeel dat, omdat vaststaat dat Italië als ontvangende lidstaat geen opvang biedt, het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag en het overdrachtsbesluit niet gedragen kunnen worden door de motivering die daaraan ten grondslag is gelegd in het bestreden besluit. Verweerder had onderzoek moeten doen naar de feiten en
omstandigheden op grond waarvan Italië zijn opvangverplichtingen niet nakomt en de al dan niet tijdelijkheid daarvan. Het bestreden besluit is dan ook genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsvereiste. De rechtbank verwijst daarbij naar eerdere uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht.2 De beroepsgrond slaagt.
Medische zorg
5. Eiser heeft nog aangevoerd dat hij geen medische zorg zou krijgen als hij zou worden overgedragen aan Italië. De rechtbank overweegt daartoe dat eiser niet heeft onderbouwd dat de medische zorg in Italië tekortschiet. Dat eiser geen zorg heeft gehad toen hij in Italië was betekent niet dat hij na overdracht in Italië geen medische zorg zou kunnen ontvangen, omdat hij in Italië geen asiel heeft aangevraagd en daarom geen aanspraak had op medische zorg als asielzoeker. Daarnaast heeft eiser geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat Nederland het meest aangewezen land is om zorg aan hem te bieden. De overgelegde medische informatie is onvoldoende om te concluderen dat Nederland het meest aangewezen land is om zorg aan hem te bieden. De rechtbank ziet daarom geen reden dat verweerder aanvullende garanties zou moeten vragen aan Italië. Ook ziet de rechtbank hierin geen reden om artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening toe te passen.
Fictief claimakkoord
6. Eiser heeft ook nog aangevoerd dat het claimakkoord geen juridische waarde heeft, omdat het tot stand is gekomen door het laten verstrijken van de reactietermijn door Italië. Hieruit blijkt niet de wil van Italië om eiser over te nemen. De rechtbank overweegt daartoe dat een fictief claimakkoord op grond van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening dezelfde juridische waarde heeft als een expliciet claimakkoord. Deze grond slaagt daarom niet.
1. Uitspraken van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:986, 29 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1804 en
19 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1964.
2 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 13 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:225, van 22 februari 2023; NL23.932 en van 16 maart 2023; NL23.4252.
Conclusie
7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
17 april 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.