4.7.Over de kans op een bepaald gezondheidseffect wordt in dat RIVM-rapport op pagina 30 verder het volgende vermeld: “
De kans dat een ziektegeval in de blootgestelde groep toe te schrijven is aan een blootstelling, wordt in de epidemiologie het attributief risico (AR) genoemd. Het AR wordt berekend uit het relatieve risico; het relatieve risico geeft de relatieve kans aan op een ziekte in een niet-blootgestelde populatie.
In het rapport is alleen voor de diagnose longkanker een inschatting gemaakt van het AR in blootstellingsgroep 1, omdat er voor die blootstellingsgroep indicatieve en kwantitatieve blootstellingsinformatie beschikbaar was. Het risico om in de loop van het leven (van 0 tot 85 jaar) gediagnosticeerd te worden met longkanker, is in het rekenvoorbeeld op pagina 35 van het RIVM-rapport maximaal (namelijk in de categorie waar het AR 30% is) 1,43 x groter dan zonder blootstelling. Dit betekent dat de blootstelling aan chroom-6 maximaal een risico van 1 op 9,1 geeft op de diagnose longkanker ten opzichte van het normale risico zonder blootstelling van 1 op 13. Dat risico is nog aanzienlijk lager in de andere categorieën functies uit blootstellingsgroep 1 en de functies in blootstellingsgroepen 2 en 3.Voor de andere ziektebeelden kon blijkens het rapport door het RIVM geen inschatting worden gegeven van het risico, omdat onvoldoende betrouwbare informatie voorhanden is.
5. De rechtbank is op grond van het voorgaande met verweerder van oordeel dat de bevindingen uit het RIVM-onderzoek niet voldoende basis bieden voor de conclusie dat eiser een zodanig significant extra risico loopt op het krijgen van een ziekte die volgens het RIVM een gevolg kan zijn van de blootstelling aan chroom-6, dat het voor de hand ligt dat hij persoonsschade leidt in de vorm van angst voor ernstige gezondheidsklachten. Verweerder heeft daarbij, anders dan eiser betoogt, mogen meewegen dat het thans al 19 jaar geleden is dat eiser is gestopt met de werkzaamheden op de POMS-locatie en dat bij hem nog geen andere gezondheidsklachten zijn opgetreden die door het RIVM in verband gebracht kunnen worden met de blootstelling aan chroom-6.
6. Eisers verwijzing naar de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant en de schadevergoedingsregeling die de gemeente Tilburg heeft getroffen naar aanleiding van het onbeschermd laten werken van bijstandsgerechtigden met chroom-6 bij NedTrain, kan niet tot een ander oordeel leiden. Zoals verweerder ter zitting, onder verwijzing naar het eindrapport van de commissie Heerma van Voss, ook heeft aangegeven, betreft dat een andere situatie dan die van eiser. Volgens de rechtbank was bij de in Tilburg werkzame medewerkers onder meer sprake van een groter aanwijsbaar risico op het oplopen van (gezondheids)schade.
7. De rechtbank begrijpt dat eiser grote zorgen heeft om zijn gezondheid en ook boosheid, frustratie en onbehagen ervaart als gevolg van het handelen van verweerder. De rechtbank vindt evenwel dat als eiser in aanmerking wenst te komen voor vergoeding van persoonsschade hij deze schade nader zal moeten concretiseren en onderbouwen.
8. Het verzoek om immateriële schadevergoeding is op goede gronden door verweerder afgewezen. Gelet hierop komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling van de discussie tussen partijen of het schadebedrag kan worden vastgesteld op een min of meer forfaitair tarief, zoals door eiser is geclaimd. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.