Conclusie
advocaat: K. Teuben
1.FeitenIn cassatie kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Chroom-6 op de POMS-locaties van Defensie: gezondheidseffecten en verantwoordelijkheden’ en met het onderschrift ‘
Bevindingen uit het onderzoek op hoofdlijnen’ (hierna: Samenvatting RIVM-rapport). [3] Daarin staat onder meer (p. 23-24):
De schadelijkheid van chroom-6 was in de jaren tachtig geen onbekend gegeven binnen de wetenschappelijke wereld. (…) In ons onderzoek hebben wij vastgesteld dat binnen Defensie in elk geval in 1973 bij de Luchtmacht bekend was dat in nieuwe verfmaterialen stoffen zaten die gezondheidsrisico’s met zich meebrachten. (…) Ten tijde van het opstarten van de eerste POMS-locatie in [vestigingsplaats 5] op 1 maart 1984 moet de schadelijkheid van chroom-6 dus in ieder geval binnen onderdelen van Defensie bekend zijn geweest.”
Alles overziende was het preventie- en zorgbeleid van Defensie op de POMS-locaties ontoereikend, zeker in de eerste jaren. Het ontbrak aan:
tijdige aandacht voor collectieve beheersmaatregelen zoals voldoende ventilatie en afscherming van werkruimtes (stralen en verfspuiten afgezonderd);
een registratie van het gebruik van gevaarlijke stoffen, waaronder chroom-6;
voldoende kwaliteit en beschikbaarheid van persoonlijke beschermingsmiddelen;
effectief toezicht op de naleving van de gebruiksvoorschriften van deze persoonlijke beschermingsmiddelen;
een structureel arbeidsgezondheidskundig onderzoek naar de effecten van het werken met chroom-6-verbindingen en andere gevaarlijke stoffen;
een invulling van de registratie op individueel niveau.”
De mogelijke gezondheidseffecten van blootstelling aan chroom-6 zijn divers. Voor een aantal ziekten geldt dat wetenschappelijk is aangetoond dat chroom-6 deze kan veroorzaken.”
Schema 1Indeling van functies op de POMS-locaties in vier groepen van blootstelling aan chroom-6’:
Schema 2Ziekten* die door chroom-6 kunnen worden veroorzaakt’, waarbij bij * onder het schema is vermeld: ‘
De meeste ziekten in dit overzicht kunnen ook andere oorzaken hebben, en komen daardoor in de algemene bevolking (zonder blootstelling aan chroom-6) in min of meerdere mate ook voor’:
Schema 3Mogelijkheid dat ziekten* zijn veroorzaakt door blootstelling aan chroom-6 op de POMS-locaties’, waarbij bij * onder het schema is vermeld: ‘
Het schema vermeldt zowel ziekten die reeds zijn opgetreden als ziekten die in de toekomst nog kunnen optreden (uitgezonderd perforatie van het neustussenschot door chroomzweren en chroom-6 gerelateerde allergische aandoeningen)’. Dit schema koppelt de ziekten van schema 2 aan de functiegroepen 1 t/m 4 van schema 1:
Ik onderschrijf de conclusies zoals opgesteld en gerapporteerd door de paritaire commissie op basis van de wetenschappelijke rapportage en samenvatting van het RIVM. Ik neem de aanbevelingen van de paritaire commissie ter harte en zal hier voortvarend invulling aan geven.
Tot slot wil ik mij graag richten tot (oud-)defensiemedewerkers die op de POMS-locaties hebben gewerkt. Ik weet dat velen van hen met ziekteverschijnselen lang in onzekerheid hebben geleefd. Ik hoop dat dit RIVM-rapport een groot gedeelte van de onzekerheid heeft weggenomen. Het is nu duidelijk dat Defensie in het verleden verzuimde om deze (oud-)collega’s voldoende te beschermen en ook niet als werkgever heeft voldaan aan haar zorgplicht. Dit betreur ik ten zeerste en bied ik mijn excuses voor aan. De tijd kan ik niet terugdraaien maar Defensie zal, zoals vanaf het begin van het RIVM-onderzoek is aangegeven, zijn verantwoordelijkheid nemen en onze (oud-)collega’s nazorg blijven bieden waar nodig.”
2.Procesverloop
3.Bespreking van het cassatiemiddel
mogelijk kunnen zijn veroorzaaktdoor blootstelling aan chroom-6. Aan hen is namelijk op grond van de Uitkeringsregeling een uitkering toegekend in verband met de ziekten/aandoeningen waaraan zij lijden. Aan [verweerder 1] is een uitkering toegekend in verband met allergisch contacteczeem, rhinitis en COPD, aan [verweerder 2] wegens allergisch contacteczeem en allergische astma, aan [verweerder 3] voor allergisch contacteczeem en aan [verweerder 4] voor rhinitis (rov. 7.1.6 in samenhang met rov. 6.1.3 t/m 6.1.6).
in de uitoefening van zijn werkzaamheden, geeft het voor aansprakelijkheid vereiste causaal verband aan tussen de werkzaamheden en de schade. [22]
Unilever/ […] . [27] Volgens deze regel moet het door de werknemer te bewijzen oorzakelijk verband tussen de werkzaamheden en de schade in beginsel worden aangenomen, indien de werkgever heeft nagelaten de maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Voor de toepassing van deze regel is nodig dat de werknemer niet alleen stelt, en zo nodig bewijst, dat hij zijn werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezondheid, maar ook dat hij stelt en zo nodig aannemelijk maakt dat hij lijdt aan gezondheidsklachten die daardoor kunnen zijn veroorzaakt.
Gemeente Rhedenheeft de Hoge Raad dit herhaald: [32]
3.3.2 Ingevolge vaste rechtspraak (…), geldt het navolgende. Op grond van art. 7:658 lid 2 BW is het aan de werknemer te stellen en zo nodig te bewijzen dat hij de schade waarvan hij vergoeding vordert, heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Het door de werknemer te bewijzen oorzakelijk verband tussen de werkzaamheden en die schade moet in beginsel worden aangenomen indien de werkgever heeft nagelaten de maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden dergelijke schade lijdt. Voor de toepassing van deze regel is nodig dat de werknemer niet alleen stelt, en zo nodig bewijst, dat hij zijn werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezondheid, maar ook dat hij stelt en zo nodig aannemelijk maakt dat hij lijdt aan gezondheidsklachten die daardoor kunnen zijn veroorzaakt.
De hier bedoelde regel drukt het vermoeden uit dat, indien de zojuist genoemde feiten komen vast te staan, de gezondheidsschade van de werknemer is veroorzaakt door de omstandigheden waarin deze zijn werkzaamheden heeft verricht. Dat vermoeden wordt gerechtvaardigd door hetgeen in het algemeen bekend is omtrent de ziekte en haar oorzaken, alsook door de schending door de werkgever van de veiligheidsnorm die beoogt een en ander te voorkomen. Gelet daarop is voor dit vermoeden geen plaats in het geval het verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden te onzeker of te onbepaald is.”
Gemeente Rheden: indien het verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden
te onzeker of te onbepaaldis, is er geen plaats voor toepassing van de arbeidsrechtelijke omkeringsregel. [33] Klaassen schrijft dat het verband tussen de gezondheidsschade en de werkomstandigheden wel min of meer in de rede moet liggen, wil het op de omkeringsregel gebaseerde causaliteitsvermoeden aan de orde zijn. [34]
een vermoedenvan causaal verband. [36] Tegenbewijs is dus mogelijk; de werkgever kan het bewijsvermoeden ontzenuwen. [37]
Omdat de formulering van deze tot nu toe aangelegde toetsingsmaatstaven in de praktijk tot onduidelijkheden blijkt te leiden, ziet de Raad aanleiding tot het herformuleren van de norm die hij bij toetsing van gevallen als het onderhavige zal hanteren. Hij formuleert deze norm, die hij ook tot uitdrukking gebracht ziet in het thans in art. 7:658 BW bepaalde, als volgt:
Voorzover zulks niet reeds voortvloeit uit de op de ambtenaar van toepassing zijnde rechtspositionele voorschriften heeft de ambtenaar recht op vergoeding van de schade die hij lijdt in de uitoefening van zijn werkzaamheden, tenzij het betrokken bestuursorgaan aantoont dat het zijn verplichtingen is nagekomen de werkzaamheden van de ambtenaar op zodanige wijze in te richten, alsmede voor het verrichten van die werkzaamheden zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de ambtenaar in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt, of aantoont dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de ambtenaar.”
kanworden gebracht met blootstelling aan chroom-6 (zoals opgenomen in Bijlage 2 bij de regeling);
geenerkenning in van aansprakelijkheid door de Staat (aldus ook uitdrukkelijk art. 2 lid 2 Uitkeringsregeling). Indien na toekenning van een uitkering op grond van de Uitkeringsregeling een verzoek om (volledige) schadevergoeding wordt ingediend bij Defensie, wordt een gedegen onderzoek gedaan naar de specifieke individuele omstandigheden van betrokkene, waarbij ook rekening wordt gehouden met andere mogelijke oorzaken van de aandoening;
erkend.
directeblootstelling aan chroom 6;
voldoende mate van waarschijnlijkheiddient te bestaan dat de uitoefening van de werkzaamheden de aandoeningen daadwerkelijk heeft veroorzaakt. De Staat verwijst in dit verband naar een uitspraak van de CRvB van 22 april 2010. [45]
onomstotelijkhoeft komen vast te staan of
boven iedere twijfel verhevenhoeft te zijn. [46]
mogelijkheidvan schade bij [verweerders] voldoende is.
.Met de in rov. 7.1.6 opgenomen zin ‘
Voor het c.s.q.n-verband is de (enkele) mogelijkheid van schade voldoende’, bedoelt het hof kennelijk dat [verweerders] hebben gesteld en aannemelijk gemaakt dat hun gezondheidsklachten veroorzaakt
kunnenzijn door de blootstelling aan chroom-6 tijdens hun werk voor defensie. Dat het hof dat bedoelt, is af te leiden uit de voorafgaande overwegingen, namelijk dat [verweerders] een zieke/aandoening hebben die is vermeld op de lijst van ziekten/aandoeningen van het RIVM-rapport die
mogelijk kunnen zijn veroorzaaktdoor blootstelling aan chroom-6, en dat [verweerders] op grond van het RIVM-rapport voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat aan het vereiste van causaal verband voor de vestiging van aansprakelijkheid is voldaan. De aangevallen zin is dus niet correct geformuleerd. Maar dat daarmee niet bedoeld kán zijn dat volgens het hof [verweerders] slechts
de mogelijkheid van schadeaannemelijk dienden te maken, is mijns inziens duidelijk. Dat blijkt ook uit rov. 7.1.7, waarin het hof (nogmaals) uiteenzet dat en waarom (een deel van) de ziekten/aandoeningen van [verweerders] genoegzaam vaststaan.
groepsniveauis verricht. Voor de vaststelling van het causaal verband op
individueelniveau moet echter aan de hand van de individuele omstandigheden van betrokkene en diens volledige medisch dossier worden beoordeeld of in het individueel geval met de vereiste voldoende mate van waarschijnlijkheid een causaal (c.s.q.n.‑)verband kan worden vastgesteld tussen de blootstelling aan chroom-6 en de aandoening(en) waaraan de betrokkene lijdt, aldus de Staat. Hierbij geldt, aldus de Staat in navolging van zijn medisch adviseur, dat ten aanzien van [verweerders] op basis van de door hen aangeleverde informatie dit causaal (c.s.q.n.‑)verband niet met een voldoende mate van waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld. Zodoende heeft het hof niet – althans niet zonder nadere motivering, die ontbreekt – kunnen oordelen dat [verweerders] op grond van het RIVM-onderzoek (dan wel met de vaststelling dat zij een functie hebben uitgeoefend als vermeld in functiegroep 1 en een aandoening hebben die in het RIVM-onderzoek is vermeld op de lijst met aandoeningen die mogelijk kunnen zijn veroorzaakt door blootstelling aan chroom-6), voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat is voldaan aan het vereiste van causaal (c.s.q.n.‑)verband. Dit kan ook niet volgen uit het feit dat aan [verweerders] uitkeringen op grond van de Uitkeringsregeling zijn verstrekt, aldus nog steeds de Staat.
kunnenzijn veroorzaakt.
ziekten die door chroom-6 kunnen worden veroorzaakt’). Dat [verweerders] lijden aan zo’n ziekte/aandoening, heeft het hof afgeleid uit de brieven van 7 november 2019, [49] waarin verwezen wordt naar het feit dat aan [verweerders] vanwege die specifieke ziekten/aandoeningen een uitkering onder de Uitkeringsregeling is toegekend. Eén van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een uitkering is immers dat ‘
aannemelijk is’ dat de werknemer ‘
lijdt aan een of meer aandoeningen die door een arts zijn vastgesteld die, gelet op bijlage 2, in de uitoefening van de onder a genoemde functie mogelijk zijn veroorzaakt door blootstelling aan chroom-6’, aldus art. 3 lid 1, aanhef en onder b, Uitkeringsregeling. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat [verweerders] medische informatie hebben verstrekt aan de Staat, althans het ABP, om in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van de uitkeringsregeling en dat de Staat op basis van die informatie uitkeringen aan hen heeft verstrekt (rov. 7.1.7 in samenhang met rov. 6.1.3 t/m 6.1.6).
overigeziekten/aandoeningen. Ten aanzien van de eerste categorie wenst Defensie in verband met de beantwoording van de vraag of de Staat aansprakelijk is voor die schade, aan de hand van het medisch dossier te kunnen vaststellen ‘
wanneer welke diagnoses zijn gesteld en wat het beloop van de klachten is (geweest)’. [50] Uit de brieven blijkt níet dat in twijfel wordt getrokken
ofbetrokkenen lijden aan de ziekten/aandoeningen waarvoor zij eerder een uitkering hebben ontvangen; het probleem voor de Staat is kennelijk dat in zijn ogen niet kan worden vastgesteld dat de ziekten/aandoeningen ‘“
in overwegende mate” hun oorzaak vinden in de aard van de werkzaamheden of werkomstandigheden’ (met andere woorden, het causaal verband wordt in twijfel getrokken). [51] Ten aanzien van de tweede categorie wordt in de brieven gesteld dat uit het RIVM-onderzoek niet blijkt van een verhoogde kans op de ontwikkeling van die klachten. [52] Verder is in de brieven vermeld dat voor zover de schadeclaim betrekking heeft op de ziekten/aandoeningen waarvoor een uitkering is verstrekt, Defensie de redelijke buitengerechtelijke kosten, waaronder de kosten die verbonden zijn aan het inschakelen van een medisch adviseur, voor haar rekening neemt. [53] Ook dat wijst erop dat op zichzelf niet betwist wordt dát [verweerders] lijden aan de bedoelde ziekten/aandoeningen.
feitelijklijden aan de ziekten/aandoeningen waarvoor hen een uitkering is verstrekt en die zijn genoemd in de brieven van 7 november 2019 (voor zover het gaat om de eerste categorie).
De ST- [verweerders] wijst in dit verband eropdat het hier gaat om oud-medewerkers dieeen uitkering hebben ontvangen omdat zij vallen in functiegroep 1 van Bijlage 1 eneen aandoening hebben die is vermeld in Bijlage 2 van de Uitkeringsregeling, en dat [verweerder 1] , [verweerder 2] en [verweerder 4] jarenlang op een POMS-site hebben gewerkt.Dit is op zichzelf juist, maar brengt niet mee dat geen individueel onderzoek meer hoeft te worden gedaan naar andere mogelijke oorzaken van de aandoeningen van deze oud-medewerkers, of dat de duur van de blootstelling en de latentietijd niet meer relevant zouden zijn.”
te onzeker of te onbepaaldzou zijn, en dat om die reden geen plaats is voor toepassing van de arbeidsrechtelijke omkeringsregel (omdat de ‘ondergrens’ niet behaald zou worden, zie hiervoor onder 3.23-3.24). Terecht wijzen [verweerder 1] , [verweerder 2] en [verweerder 4] erop dat het hier gaat om personen in functiegroep 1 van het RIVM-rapport (dus de hoogste van vier functiegroepen met afnemende mate van blootstelling) met een ziekte/aandoening in de eerste kolom van schema 2 van het RIVM-rapport (dus de hoogste van drie kolommen met afnemende waarschijnlijkheid van een causale relatie met blootstelling aan chroom-6). [56] Dit blijkt ook uit rov. 6.1.1-6.1.6 van het bestreden arrest.
althans niet voor zover het de hiervoor genoemde aandoeningen betreft.’
(…) in het vervolgtraject – tijdens de onderhandelingen over de omvang van de schade of in een eventuele schadestaatprocedure – de omvang van de aansprakelijkheid c.q. de omvang van de door [verweerder 1] , [verweerder 2] , [verweerder 3] en [verweerder 4] individueel geleden schade nog moet worden vastgesteld. Alsdan zal voor ieder van hen afzonderlijk per schadepost moeten worden beoordeeld of sprake is van causaal verband (als bedoeld in artikel 6:98 BW). In dat geval kan het nodig zijn dat door [verweerders] nog nadere medische informatie wordt overgelegd of dat nader onderzoek door (medisch) deskundigen nodig is.”
omvangvan de schadevergoedingsplicht. Dit volgt ook uit de verwijzing naar art. 6:98 BW.