ECLI:NL:RBDHA:2022:3315

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6375
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om immateriële schadevergoeding wegens blootstelling aan chroom-6 op POMS-locaties

In deze zaak heeft eiseres, die van 1985 tot en met 1995 als beveiliger op een POMS-locatie werkte, een verzoek ingediend om vergoeding van immateriële schade. Dit verzoek werd afgewezen door de staatssecretaris van Defensie, die stelde dat er geen causaal verband was tussen de blootstelling aan chroom-6 en de door eiseres ervaren angst en onbehagen. Eiseres voerde aan dat de zorgplicht van de staatssecretaris was geschonden, wat leidde tot ernstige gevoelens van angst en onbehagen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zijn zorgplicht had geschonden, maar dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd voor de door haar gestelde immateriële schade. De rechtbank concludeerde dat de bevindingen van het RIVM-onderzoek niet voldoende basis boden voor de conclusie dat eiseres een significant extra risico liep op gezondheidsklachten door de blootstelling aan chroom-6. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de vordering tot schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6375
uitspraak van de meervoudige kamer van uiterlijk 12 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: Y.P.J. Drost),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigden: mr. K. Teuben en mr. R. de Graaff).

Procesverloop

Bij besluit van 13 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om vergoeding van immateriële schade afgewezen.
Bij besluit van 25 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gelijktijdig met beroepen SGR 20/6443, SGR 20/6445 en SGR 20/6448 plaatsgevonden op 8 december 2021.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Ter zitting is tevens verschenen de heer [A] , eiser in beroep SGR 20/6445, diens echtgenote en [B] – medewerker op het kantoor van de gemachtigde van eiseres.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden en mr. [C] . Verder zijn voor verweerder verschenen mr. [D] – coördinerend juridisch adviseur en mr. [E] – senior adviseur/letselschadejurist.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres was in de periode 1985 tot en met 1995 werkzaam op de Prepositioned Organizational Materiel Storage (POMS) locatie Coevorden als beveiliger. Op dit soort POMS-locaties werd Amerikaans militair materieel opgeslagen en onderhouden. Van deze locaties is bekend dat er ten tijde van het uitvoeren van de werkzaamheden door eiseres, onbeschermd gewerkt werd met chroom-6 en andere gevaarlijke stoffen en tevens onbeschermd tegen (aanzienlijke concentraties van) deze schadelijke stoffen andere werkzaamheden werden uitgevoerd.
Eiseres maakt zich ernstige zorgen over haar gezondheid. Door de informatie die in de openbaarheid is gekomen over het onbeschermd werken met of in de nabijheid van deze gevaarlijke stoffen, die de gezondheid ernstig kunnen schaden, ervaart eiseres sterke gevoelens van onbehagen en angst. Ondanks dat zich bij eiseres tot op heden nog geen ziektes hebben geopenbaard, waarvan op grond van wetenschappelijk onderzoek erkend wordt dat deze verband houden met blootstelling aan chroom-6, is zij van mening dat zij in aanmerking komt voor vergoeding van immateriële schade. Zij heeft verweerder verzocht om toekenning van een voorschot van € 9.000. Eiseres stelt dat verweerder de zorgplicht heeft geschonden en dat verweerder aansprakelijk is voor de door haar als gevolg daarvan geleden immateriële schade, omdat zij op andere wijze in haar persoon is aangetast. Zij doet daarbij een beroep op de derde categorie van artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Er is sprake van schending van aan haar toekomende fundamentele rechten van zodanige aard en ernst dat die schending met zich meebrengt dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor eiseres zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De relevante nadelige gevolgen zijn onder andere gelegen in sterke gevoelens van onbehagen en de angst voor een ziekte door het werken met of in nabijheid van de schadelijke stoffen. Verder is er sprake van grote ergernis, gederfde levensvreugde en stress.
Wat heeft verweerder besloten?
2 Verweerder heeft in het primaire besluit het verzoek afgewezen. Nog los van de vraag of sprake is van een schending van fundamentele rechten is verweerder van mening dat eiseres onvoldoende concreet heeft onderbouwd dat sprake is van zodanige ernstige angstklachten dat, zonder dat sprake is van geestelijk letsel, een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
In het bestreden besluit handhaaft verweerder zijn standpunt uit het primaire besluit. Verweerder stelt dat de erkenning van de zorgplichtschending geen erkenning van de aansprakelijkheid in individuele gevallen betreft. Daarvoor is vereist dat een causaal verband bestaat tussen de blootstelling aan chroom-6 en het ontstaan van een aandoening die volgens het RIVM-onderzoek kan zijn veroorzaakt door chroom-6.
In het geval van eiseres is daarvan geen sprake. Daarnaast is verweerder van mening dat eiseres niet heeft gesteld, en ook niet heeft aangetoond, dat sprake is van geestelijk letsel. Ook de ernst en aard van de angstklachten zijn niet onderbouwd. Verder staat niet vast dat in dit geval sprake is van een schending van fundamentele rechten die tot aansprakelijkheid van verweerder leiden, zodat ook niet kan worden gezegd dat de bijzondere aard en ernst van de angstklachten zo voor de hand liggen, dat een persoonsaantasting in de zin van artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het BW op voorhand kan worden aangenomen.
Wat vindt eiseres in beroep?
3 Eiseres is van mening dat duidelijk is dat haar fundamentele rechten zijn geschonden. Dat vloeit al voort uit de conclusies die in de verschillende rapporten over het werken met chroom-6 zijn verschenen. Door dit niet te erkennen veroorzaakt verweerder nog meer schade bij eiseres.
Verweerder heeft de verplichtingen uit artikel 2 en 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) geschonden door na te laten eiseres te beschermen tegen bedreigingen voor haar fysieke veiligheid.
Verder baseert verweerder zich op een ondeugdelijk rapport van het RIVM. Omdat eiseres niet betrokken is geweest bij de totstandkoming van deze rapportage heeft zij geen recht van correctie en aanvulling gehad. Dat resulteert in schending van artikel 6 van het EVRM, ‘equality of arms’.
Daarnaast is een indicatie voor schadevergoeding dat eiseres daadwerkelijk schade leidt zoals reiskosten naar een arts en de eigen bijdrage in de ziektekosten.
Eiseres heeft tot slot kort voor zitting de grondslag van de vordering nader toegelicht en aangevuld. De vordering is primair gebaseerd op schending van de zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 van het BW, subsidiair op onrechtmatig handelen als bedoeld in artikel 6:162 van het BW. Aanvullend wordt een beroep gedaan op artikel 6:175, eerste lid, van het BW (risicoaansprakelijkheid voor werken met gevaarlijke stoffen in beroep of bedrijf).
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Juridisch kader
4.1
Volgens vaste rechtspraak [1] van de hoogste bestuursrechter moet voor de beantwoording van de vraag of er voldoende aanleiding bestaat om schadevergoeding toe te kennen in een bestuursrechtelijke aangelegenheid, zoveel mogelijk aansluiting worden gezocht bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. Voor vergoeding van schade is vereist dat de gestelde schade verband houdt met een onrechtmatig besluit en komen voorts alleen die schadeposten voor vergoeding in aanmerking, die in een zodanig verband staan met dat besluit dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en de schade, als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend.
4.2
Eveneens volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [2] heeft het bestuursorgaan tegenover de ambtenaar een zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat het bestuursorgaan de werkzaamheden van de ambtenaar zodanig moet inrichten en voor het verrichten daarvan zodanige maatregelen moet treffen en aanwijzingen moet geven als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de ambtenaar in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. De ambtenaar heeft recht op vergoeding van deze schade, ook voor zover rechtspositionele regelingen daarin niet voorzien, tenzij het bestuursorgaan aantoont dat het zijn zorgplicht is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de ambtenaar.
In de bewoordingen “in de uitoefening van zijn werkzaamheden” is tot uitdrukking gebracht dat er tussen de uitoefening van de werkzaamheden en de schade causaal verband moet bestaan. Een dergelijk verband is eerst aanwezig indien er een voldoende mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de werkomstandigheden van de betrokken ambtenaar de bij die ambtenaar aan het licht getreden ziekte of letsel daadwerkelijk hebben veroorzaakt. Het is aan de ambtenaar om dit aannemelijk te maken door feiten en omstandigheden aan te dragen waaruit blijkt dat van zo’n voldoende mate van waarschijnlijkheid sprake is. [3]
4.3
Ook bij de beantwoording van de vraag of voldoende aanleiding bestaat om immateriële schadevergoeding toe te kennen, moet naar vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter zoveel mogelijk aansluiting worden gezocht bij het civielrechtelijk schadevergoedingsrecht. [4] Voor nadeel dat niet uit vermogensschade bestaat heeft een benadeelde overeenkomstig artikel 6:106, eerste lid, onder b van het BW recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, onder meer indien de benadeelde in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De wetgever heeft daarbij oog gehad op ernstige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer alsook op andere persoonlijkheidsrechten van de benadeelde. Verder moet worden bedacht dat in gevallen als deze in de regel wel sprake zal zijn van een meer of minder sterk psychisch onbehagen en van een zich gekwetst voelen door een onrechtmatig besluit of daarmee gelijk te stellen handeling van een bestuursorgaan.
Schending van de zorgplicht?
5.1
Het onderzoeksrapport van het RIVM is op 4 juni 2018 verschenen (hierna: het RIVM-rapport). Naast het uitvoerige rapport van 1200 bladzijden, dat bestaat uit 10 deelonderzoeken, is er een aparte samenvatting van 36 bladzijden uitgegeven, getiteld: ‘
Chroom-6 op de POMS-locaties van Defensie: gezondheidseffecten en verantwoordelijkheden’ en met het onderschrift ‘
Bevindingen uit het onderzoek op hoofdlijnen’ (hierna: Samenvatting RIVM-rapport) [5] . Daarin staat op pagina’s 23-24 onder meer het volgende [6] :
“De schadelijkheid van chroom-6 was in de jaren tachtig geen onbekend gegeven binnen de wetenschappelijke wereld. (…) In ons onderzoek hebben wij vastgesteld dat binnen Defensie in elk geval in 1973 bij de Luchtmacht bekend was dat in nieuwe verfmaterialen stoffen zaten die gezondheidsrisico’s met zich meebrachten. (…) Ten tijde van het opstarten van de eerste POMS-locatie in Brunssum op 1 maart 1984 moet de schadelijkheid van chroom-6 dus in ieder geval binnen onderdelen van Defensie bekend zijn geweest.”
(p. 27)
“Alles overziende was het preventie- en zorgbeleid van Defensie op de POMS-locaties ontoereikend, zeker in de eerste jaren. Het ontbrak aan:
-
tijdige aandacht voor collectieve beheersmaatregelen zoals voldoende ventilatie en afscherming van werkruimtes (stralen en verfspuiten afgezonderd);
-
een registratie van het gebruik van gevaarlijke stoffen, waaronder chroom-6;
-
voldoende kwaliteit en beschikbaarheid van persoonlijke beschermingsmiddelen;
-
effectief toezicht op de naleving van de gebruiksvoorschriften van deze persoonlijke beschermingsmiddelen;
-
een structureel arbeidsgezondheidskundig onderzoek naar de effecten van het werken met chroom-6-verbindingen en andere gevaarlijke stoffen
-
een invulling van de registratie op individueel niveau.”
(p. 29)
“De mogelijke gezondheidseffecten van blootstelling aan chroom-6 zijn divers. Voor een aantal ziekten geldt dat wetenschappelijk is aangetoond dat chroom-6 deze kan veroorzaken.”
Pagina 18 van de Samenvatting RIVM-rapport bevat ‘
Schema 1Indeling van functies op de POMS-locaties in vier groepen van blootstelling aan chroom-6’. Dit betreft een indeling van de verschillende functies die uitgevoerd werden op de POMS-locaties in vier groepen van blootstelling aan chroom-6:
Op pagina 19 van de Samenvatting RIVM-rapport staat ‘
Schema 2Ziekten* die door chroom-6 kunnen worden veroorzaakt’, waarbij bij * onder het schema is vermeld: ‘
De meeste ziekten in dit overzicht kunnen ook andere oorzaken hebben, en komen daardoor in de algemene bevolking (zonder blootstelling aan chroom-6) in min of meerdere mate ook voor’:
Pagina 20 van de Samenvatting RIVM-rapport bevat verder ‘
Schema 3Mogelijkheid dat ziekten* zijn veroorzaakt door blootstelling aan chroom-6 op de POMS-locaties’, waarbij bij * onder het schema is vermeld: ‘
Het schema vermeldt zowel ziekten die reeds zijn opgetreden als ziekten die in de toekomst nog kunnen optreden (uitgezonderd perforatie van het neustussenschot door chroomzweren en chroom-6 gerelateerde allergische aandoeningen)’. Dit schema koppelt de ziekten van schema 2 aan de functiegroepen 1 t/m 4 van schema 1:
De Paritaire Commissie heeft op basis van de bevindingen en conclusies uit het RIVM-rapport aanbevelingen gedaan.
Het RIVM-rapport is door de Staatssecretaris van Defensie aan de Voorzitter van de Tweede Kamer toegestuurd met een begeleidende brief d.d. 4 juni 2018. [7] In deze brief geeft de Staatssecretaris de conclusies van het RIVM en de aanbevelingen van de Paritaire Commissie weer, die zij onverkort overneemt. Vervolgens beschrijft de Staatssecretaris welke maatregelen op grond daarvan reeds zijn genomen, zoals een collectieve rechtspositionele regeling voor smartengeld (Regeling uitkering chroom-6 Defensie, hierna: de Uitkeringsregeling). Aan het slot van de brief op p. 5 en 6 schrijft de Staatssecretaris:

Ik onderschrijf de conclusies zoals opgesteld en gerapporteerd door de paritaire commissie op basis van de wetenschappelijke rapportage en samenvatting van het RIVM. Ik neem de aanbevelingen van de paritaire commissie ter harte en zal hier voortvarend invulling aan geven.

Tot slot wil ik mij graag richten tot (oud-)defensiemedewerkers die op de POMS-locaties hebben gewerkt. Ik weet dat velen van hen met ziekteverschijnselen lang in onzekerheid hebben geleefd. Ik hoop dat dit RIVM-rapport een groot gedeelte van de onzekerheid heeft weggenomen. Het is nu duidelijk dat Defensie in het verleden verzuimde om deze (oud-)collega’s voldoende te beschermen en ook niet als werkgever heeft voldaan aan haar zorgplicht. Dit betreur ik ten zeerste en bied ik mijn excuses voor aan. De tijd kan ik niet terugdraaien maar Defensie zal, zoals vanaf het begin van het RIVM-onderzoek is aangegeven, zijn verantwoordelijkheid nemen en onze (oud-)collega’s nazorg blijven bieden waar nodig.
5.2
Verweerder erkent hiermee naar het oordeel van de rechtbank dat hij de op hem rustende zorgplicht jegens (oud-) defensiemedewerkers die op de POMS-locaties hebben gewerkt, heeft geschonden. De rechtbank is van oordeel dat hieruit ook volgt dat verweerder zijn zorgplicht jegens eiseres heeft geschonden. Eiseres is immers van 1985 tot en met 1995 werkzaam geweest op de POMS-site Coevorden in de functie van beveiliger. Dit betreft een functie behorende tot blootstellingsgroep 2 met een aannemelijke achtergrondblootstelling.
Aanspraak op immateriële schadevergoeding?
6.1
De rechtbank stelt voorop dat eiseres geen schadevergoeding vordert wegens gezondheidsklachten als gevolg van de blootstelling aan chroom-6. Een aanvraag om een uitkering op grond van Uitkeringsregeling is door verweerder afgewezen. Eiseres heeft daarin berust. De vordering van eiseres is beperkt tot immateriële schadevergoeding. Eiseres voert aan dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het BW. Die persoonsschade bestaat volgens eiseres uit de voortdurende angst voor ernstige gezondheidsschade als gevolg van de blootstelling aan chroom-6. Verder is sprake van grote ergernis, gederfde levensvreugde en stress. Die schade is een gevolg van de schending van de zorgplicht door verweerder. Eiseres stelt dat sprake is van de schending van haar toekomende fundamentele rechten van zodanige aard en ernst dat de gevolgen zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Zij doet daarbij een beroep op de hierna nader te duiden regel uit de rechtspraak van de Hoge Raad, dat in voorkomend geval de aard en de ernst van de normschending kunnen meebrengen dat de in dat verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen, zonder dat die aantasting concreet behoeft te worden onderbouwd. Eiseres heeft de aantasting in haar persoon dan ook niet met concrete gegevens onderbouwd. De rechtbank zal zich gelet hierop beperken tot beoordeling van deze aangevoerde grondslag voor aanspraak op immateriële schadevergoeding en de daartegen door verweerder aangevoerde verweren.
6.2
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad [8] volgt dat van de in artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het BW bedoelde aantasting in de persoon op andere wijze in ieder geval sprake is indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. In de uitspraak van de Hoge Raad in de zaak van de Oudejaarsrellen [9] was die aantasting gelegen in de gevoelens van angst, onveiligheid en onzekerheid met betrekking tot het lijf en goed van de benadeelden die een aantal uren in hun woning in een zeer bedreigende situatie verkeerden, terwijl een reactie op hun verzoek om hulp en bijstand van de politie uitbleef. In de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de Hoge Raad van 18 maart 2005 [10] , bestond die aantasting in de ernstige inbreuk op het zelfbeschikkingsrecht van de moeder waardoor zij er niet voor heeft kunnen kiezen de geboorte van een zwaar gehandicapt kind te voorkomen. Van een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het BW, is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht [11] . Recent heeft de Hoge Raad in een uitspraak van 15 oktober 2021 het oordeel van het Gerechtshof in stand gelaten, dat ten aanzien van bewoners die wonen in het aardbevingsgebied in Groningen alleen dan een aantasting in de persoon kan worden aangenomen, indien zij ook daadwerkelijk tenminste tweemaal fysieke schade hebben geleden die veroorzaakt of verergerd is door aardbevingen [12] .
6.3
De rechtbank leidt uit deze rechtspraak van de Hoge Raad af dat ook bij een vordering van persoonsschade uitgangspunt is dat concrete schade, zoals bijvoorbeeld geestelijk letsel of een angststoornis, moet worden gesteld en onderbouwd. Verder blijkt daaruit dat ook als de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is, degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon in beginsel met concrete gegevens zal moeten onderbouwen. Die onderbouwing kan alleen dan achterwege blijven in het geval dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat dit een uitzondering betreft op de hoofdregel dat ook persoonsschade concreet moet worden onderbouwd. De enkele schending van een fundamenteel recht is daartoe niet voldoende. Ook zal moeten worden bezien of, gelet op de omstandigheden van het geval, de relevante nadelige gevolgen van die normschending voor betrokkene zodanig voor de hand liggen, dat persoonsschade kan worden aangenomen. Gelet op het uitzonderingskarakter van deze norm mag niet te snel worden aangenomen dat daarvan sprake is. Tegen de achtergrond van dit kader zal de rechtbank het beroep van eiseres beoordelen.
6.4
De normschending bestaat eruit dat verweerder als werkgever medewerkers als eiseres voortdurend heeft tewerkgesteld op POMS-locaties, terwijl bekend was dat het werken met chroom-6 schadelijk is voor de gezondheid. Verweerder heeft daarbij onder meer nagelaten zorg te dragen voor collectieve beheersmaatregelen, zoals voldoende ventilatie en afscherming van werkruimtes, voldoende kwaliteit en beschikbaarheid van persoonlijke beschermingsmiddelen, een structureel arbeidsgezondheidskundig onderzoek naar de effecten van het werken met chroom-6-verbindingen en andere gevaarlijke stoffen en voor informatievoorziening en registratie op individueel niveau.
6.5
Bij de beoordeling van de nadelige gevolgen van deze normschending voor eiseres en in het bijzonder de door haar gestelde angst voor ernstige gezondheidsschade dient naar het oordeel van de rechtbank doorslaggevende betekenis te worden gehecht aan de onderzoeken van het RIVM, en in het bijzonder het RIVM-rapport “Gezondheidseffecten en risicobeoordeling van blootstelling aan chroom-6 op de POMS-locaties van Defensie” [13] . De rechtbank volgt daarbij het standpunt van de hoogste bestuursrechter dat uitgegaan kan worden van de onderzoeken van het RIVM. [14] In dat rapport is op basis van blootstellingskarakteristieken per blootstellingsgroep voor ieder relevant gezondheidseffect beoordeeld hoe waarschijnlijk het is dat die blootstelling dat effect kan veroorzaken. De conclusie is dat het voor functies in blootstellingsgroepen 1 (functies met mogelijke directe blootstelling) en 2 (functies met aannemelijke achtergrond-blootstelling) zeer waarschijnlijk is dat de blootstelling aan chroom-6 kan leiden tot longkanker, maagkanker, neus/neusbijholtekanker, allergisch contacteczeem, allergische astma en allergische rhinitis en perforatie van het neustussenschot. Voor blootstellingsgroep 1 is het verder waarschijnlijk dat er een verband kan zijn met chronische longziekten. Voor functies in blootstellingsgroep 3 is het zeer waarschijnlijk dat de blootstelling aan chroom-6 kan leiden tot longkanker, maagkanker, neus/neusbijholtekanker en is het waarschijnlijk dat er een verband kan bestaan met allergisch contacteczeem. Een en ander is vastgelegd in het in rechtsoverweging 5.1 vermelde schema 3. In het RIVM rapport “Nadelige gezondheidseffecten en ziekten veroorzaakt door chroom-6” [15] is een actualisatie uitgevoerd op basis van wetenschappelijke inzichten. Dat heeft ertoe geleid dat voor alle drie de blootstellingsgroepen ook strottenhoofdkanker in verband gebracht wordt met blootstelling aan chroom-6.
Op basis daarvan is de Uitkeringsregeling vastgesteld. Werknemers hebben aanspraak op een uitkering wegens materiele en immateriële schadevergoeding indien zij een functie hebben vervuld in een van die blootstellingsgroepen én bij wie een ziekte is vastgesteld die volgens dat schema kan zijn veroorzaakt door blootstelling aan chroom-6.
6.6
Tussen partijen is niet in geschil dat de functie van eiseres valt onder blootstellingsgroep 2. Eiseres heeft verschillende gezondheidsklachten zoals astma, COPD, neusklachten/sinitus en vaak ontstekingen in de holtes. Deze klachten worden blijkens voormeld RIVM-rapport niet in verband gebracht met de blootstelling aan chroom-6. Aan eiseres is daarom geen uitkering toegekend op grond van de Uitkeringsregeling. Voor de beoordeling van de vraag of de aard en ernst van de normschending en de nadelige gevolgen daarvan voor eiseres zodanig zijn dat persoonsschade in de zin van angst voor ernstige gezondheidsklachten voor de hand ligt, zal daarom moeten worden bezien wat het verhoogd risico is voor eiseres dat zij daadwerkelijk een ernstige ziekte oploopt als gevolg van de blootstelling aan chroom-6. De rechtbank overweegt daarbij dat gelet op het eerdergenoemde uitzonderingskarakter van deze norm sprake moet zijn van een evident blijkend significant risico.
6.7
De rechtbank merkt daarbij allereerst op dat de in rechtsoverweging 5.1 weergegeven waarschijnlijkheidsbeoordelingen door het RIVM geen uitsluitsel geven over de (verhoogde) kans of het risico op het krijgen van de daar genoemde ziektes als gevolg van blootstelling aan chroom-6. De rechtbank wijst op de volgende passage op pagina 20 van het RIVM-rapport 2018-0053: “
Aan de hand hiervan is beoordeeld hoe waarschijnlijk het is dat een specifiek blootstellingspatroon, zoals beschreven voor een blootststellingsgroep, zodanig was dat deze heeft kunnen leiden tot het optreden van het betreffende gezondheidseffect. Het gaat hierbij om de waarschijnlijkheiddateen gegeven gezondheidseffect heeft kunnen ontstaan enniet in welke mate(ernst of incidentie).”
Over de kans op een bepaald gezondheidseffect wordt in dat RIVM-rapport op pagina 30 verder het volgende vermeld: “
De kans dat een ziektegeval in de blootgestelde groep toe te schrijven is aan een blootstelling, wordt in de epidemiologie het attributief risico (AR) genoemd. Het AR wordt berekend uit het relatieve risico; het relatieve risico geeft de relatieve kans aan op een ziekte in een niet-blootgestelde populatie.
In het rapport is alleen voor de diagnose longkanker een inschatting gemaakt van het AR in blootstellingsgroep 1, omdat er voor die blootstellingsgroep indicatieve en kwantitatieve blootstellingsinformatie beschikbaar was. Dat leidt op pagina 35 tot de volgende tabel:
Het RR (toelichting rechtbank: Relatief Risico
) van 1,43 (zie het rekenvoorbeeld hierboven) kan ook worden toegepast op het achtergondrisico (alle oorzaken) om gediagnosticeerd te worden met longkanker, het zogenaamde absolute risico. Het risico om in de loop van het leven (van 0 tot 85 jaar) gediagnosticeerd te worden met longkanker, is 1 op 13 mannen (7,7%) volgens de cijfers van het IKNL uit de periode van 2005-2009 (meest recente gegevens, http://www.cijfersoverkanker.nl/selecties/Dataset_2/img5a6f065ee0446). Onder de blootstellingscondities in het rekenvoorbeeld is het risico 1,43 x zo groot. Dit betekent dat de blootgestelde populatie aan chroom-6 zoals beschreven in het rekenvoorbeeld, een risico van 1 op 9,1 heeft op de diagnose longkanker. (….)
Het AR en het absolute risico van 1 op 9,1 om gediagnosticeerd te worden met longkanker, is berekend op basis van de ‘worst case’ mediane daggemiddelde concentratie per jaar; het berekende AR en het absolute risico dienen beschouwd te worden als een indicatieve schatting.
Het AR is lager voor blootstellingsgroep B2 en nog lager voor groep B3, vanwege de lager geschatte mediane daggemiddelde concentraties per jaar (bij een gelijk aantal jaren in dienst).”
Hieruit blijkt dat het AR wordt ingeschat op 30% voor de functies met de hoogste blootstelling uit blootstellingsgroep 1, bij een blootstellingduur van 21 jaar. Voor andere functies binnen die blootstellingsgroep is dit AR aanzienlijk kleiner. Het gaat hier dan om de kans dat een diagnose longkanker in de blootgestelde groep toe te schrijven is aan een blootstelling. Het risico om in de loop van het leven (van 0 tot 85 jaar) gediagnosticeerd te worden met longkanker, is in het rekenvoorbeeld maximaal (namelijk in de categorie waar het AR 30% is) 1,43 x groter dan zonder blootstelling. Dit betekent dat de blootstelling aan chroom-6 maximaal een risico van 1 op 9,1 geeft op de diagnose longkanker ten opzichte van het normale risico zonder blootstelling van 1 op 13. Dat risico is nog aanzienlijk lager in de andere categorieën functies uit blootstellingsgroep 1 en de functies in blootstellingsgroepen 2 en 3. Voor de andere ziektebeelden kon blijkens het rapport door het RIVM geen inschatting worden gegeven van het risico, omdat onvoldoende betrouwbare informatie voorhanden is.
7 De rechtbank is op grond van het vorenoverwogene met verweerder van oordeel dat de bevindingen RIVM-onderzoek niet voldoende basis bieden voor de conclusie dat eiseres een zodanig significant extra risico loopt op het (alsnog) krijgen van een ziekte die volgens het RIVM een gevolg kan zijn van de blootstelling aan chroom-6., dat het voor de hand ligt dat zij persoonsschade leidt in de vorm van angst voor ernstige gezondheidsklachten. Verweerder heeft daarbij mogen meewegen dat het thans al 27 jaar geleden is dat eiseres is gestopt met de werkzaamheden op de POMS-locatie en bij haar nog geen gezondheidsklachten zijn opgetreden welke door het RIVM in verband gebracht worden met de blootstelling aan chroom-6.
De rechtbank merkt daarbij nadrukkelijk op dat zij goed begrijpt dat eiseres grote zorgen heeft om haar gezondheid en ook stress en boosheid ervaart als gevolg van het handelen van verweerder. De rechtbank vindt echter dat eiseres, wil zij aanspraak maken op vergoeding van persoonsschade, die schade nader zal moeten concretiseren en onderbouwen. De enkele eigen verklaring die zij heeft afgegeven, zoals die uit de stukken blijkt, is daarvoor naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende.
Het verzoek om immateriële schadevergoeding is dan ook op goede gronden door verweerder afgewezen.
Conclusie
8 Het beroep is ongegrond.
9 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, voorzitter, en mr. J.J.P. Bosman en mr. P.T. Heblij, leden, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 april 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.zie onder meer uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 28 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR0611 en van 15 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3608.
2.uitspraken van de CRvB van 22 juni 2000, ECLI:NL:CRVB:2000:AB0072 en 22 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:98
3.uitspraak CRvB 28 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:350
4.CRvB 15 november 2018 ECLI:NL:CRVB:2018:3608
5.RIVM-rapport 2018-0061, zie voor alle rapporten
6.Zie ook conclusie van de procureur-generaal van de Hoge Raad van 21 mei 2021, ECLI:NL:PHR:2021:494 die heeft geleid tot de uitspraak van de Hoge Raad van 3 december 2021, ECLI:HR:2021:1806
7.Kamerstukken II 2017/18, 34775 X, nr. 126, p. 3
8.Arrest HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376 (EBI)
9.HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7721
10.ECLI:NL:HR:2005:AR5213 (Wrongful life)
11.HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376 (EBI) en HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278 (Aardbevingsschade Groningen)
12.HR 15 oktober 2021 ECLI:HR:2021:1534
13.RIVM Rapport 2018-0053
14.Zie bijvoorbeeld uitspraak van de CRvB van 8 oktober 2020 ECLI:NL:CRVB:2020:2294
15.RIVM Rapport 2020-0019, Actualisatie van de wetenschappelijke literatuur en de risicobeoordeling voor stottenhoofdkanker bij de POMS-locaties