ECLI:NL:CRVB:2020:2294
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake afwijzing aanvraag tegemoetkoming chroom-6 Defensie
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Regeling uitkering chroom-6 Defensie ongegrond heeft verklaard. Appellant, die van 1984 tot 1995 als burgerambtenaar bij het Ministerie van Defensie heeft gewerkt, had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op basis van de Tijdelijke regeling tegemoetkoming en ondersteuning slachtoffers blootstelling chroom VI houdende stoffen Defensie. Deze aanvraag werd afgewezen omdat zijn aandoening niet op de lijst van bijlage 2 van de Regeling voorkomt. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen causaal verband was tussen de blootstelling aan chroom-6 en de aandoening van appellant, en dat de hardheidsclausule niet van toepassing was.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de staatssecretaris zich terecht baseerde op het (geactualiseerde) onderzoek van het RIVM, dat onvoldoende wetenschappelijke onderbouwing voor een causaal verband tussen chroom-6 en andere irreversibele ziekten heeft aangetoond. De Raad wees erop dat de omstandigheid dat appellant eerder een tegemoetkoming op basis van de Coulanceregeling heeft ontvangen, niet betekent dat hij ook recht heeft op een uitkering op grond van de Regeling. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd.