ECLI:NL:RBDHA:2023:5876

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
SGR 21/7994
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om omzetting van prestatiebeurs naar gift wegens medische omstandigheden (ADHD)

In deze zaak heeft eiser, die studiefinanciering ontving, verzocht om zijn prestatiebeurs om te zetten in een gift vanwege medische omstandigheden, specifiek ADD/ADHD. Eiser heeft gestudeerd aan de Hogeschool InHolland en de Hogeschool Leiden, maar heeft geen diploma behaald binnen de diplomatermijn van tien jaar. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft het verzoek afgewezen, waarbij hij zich baseerde op adviezen van de onderwijsinstellingen en een medisch adviseur. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat niet is aangetoond dat de medische omstandigheden de reden waren voor het niet behalen van een diploma binnen de gestelde termijn. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht de verklaringen van beide hogescholen heeft betrokken bij de besluitvorming en dat de medisch adviseur op zorgvuldige wijze tot zijn conclusie is gekomen. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat de afwijzing onterecht was of dat de medisch adviseur niet onafhankelijk was. De rechtbank concludeert dat de minister in redelijkheid geen gebruik heeft gemaakt van de hardheidsclausule, aangezien de omstandigheden van eiser niet uitzonderlijk genoeg waren om van de standaardregels af te wijken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/7994

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 april 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. G.J.M. Naber).

Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek om zijn prestatiebeurs om te zetten naar een gift afgewezen.
Bij het besluit van 8 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die met behulp van een beeldverbinding aan de zitting heeft deelgenomen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft van september 2002 tot en met augustus 2005 en van februari tot en met augustus 2007 gestudeerd aan de Hogeschool InHolland. In 2009 heeft hij twee maanden gestudeerd aan de Hogeschool Leiden. Hij heeft meerdere studies gevolgd, maar deze niet afgerond, en in deze perioden studiefinanciering ontvangen. Op 21 april 2021 heeft eiser verweerder verzocht om zijn prestatiebeurs om te zetten in een gift omdat bij hem in mei 2013 ADD/ADHD is vastgesteld. Hij stelt dat hij als gevolg hiervan niet in staat was om binnen tien jaar een afsluitend diploma te behalen.
2. Verweerder heeft met het primaire besluit eisers verzoek afgewezen en dit in bezwaar gehandhaafd. [1] In dit kader vindt verweerder van belang dat de Hogeschool InHolland eisers verzoek niet ondersteunt. De decaan van deze onderwijsinstelling merkt op dat eiser in 2013 is gediagnostiseerd met ADD/ADHD, maar dat dit op zichzelf geen verklaring biedt voor het niet behalen van een diploma binnen de termijn van tien jaar. Daarbij baseert de decaan zich op een verklaring van eisers behandelaar. Dat de Hogeschool Leiden eisers verzoek wel steunt, vindt verweerder onvoldoende gelet op de korte duur van de periode waarin eiser daar heeft gestudeerd. Twee maanden is volgens verweerder te kort om een goed beeld te krijgen van eisers studievoortgang en mogelijkheden op dat gebied. Omdat er twee tegenstrijdige verklaringen liggen, heeft verweerder een medisch adviseur om advies gevraagd. Deze adviseur heeft bij advies van 27 oktober 2021 geconcludeerd dat ondanks het bestaan van een structurele medische omstandigheid niet gesteld kan worden dat eiser daardoor niet in staat was om een afsluitend diploma te behalen.
Waarom is eiser het niet eens met verweerder?
3. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte zijn verzoek om zijn prestatiebeurs om te zetten naar een gift heeft afgewezen. Volgens eiser gaat verweerder ten onrechte voorbij aan het feit dat de Hogeschool Leiden zijn verzoek steunt en neemt verweerder ten onrechte als uitgangspunt dat de Hogeschool InHolland zijn verzoek niet steunt. Daar komt bij dat deze informatie uit 2015 door de Hogeschool InHolland onrechtmatig is doorgestuurd naar verweerder, de decaan daarbij diens geheimhoudingsplicht heeft geschonden en deze informatie vernietigd had moeten zijn. Verweerder baseert zich volgens eiser ook ten onrechte op het medisch advies, omdat de medisch adviseur niet onafhankelijk is en het advies niet inzichtelijk is. Het is namelijk niet in geschil dat hij ADD/ADHD heeft, wat een structurele medische omstandigheid en een functiebeperking oplevert. Daar komt bij dat de medisch adviseur eiser nooit heeft gezien of het advies met hem heeft besproken. Tot slot stelt eiser dat verweerder de hardheidsclausule had moeten toepassen. [2]
Wat zijn de regels?
4. Artikel 5:16, derde en vijfde lid, van de Wsf 2000 luidt:

3. Indien een ho-student als direct gevolg van bijzondere omstandigheden van structurele aard niet in staat is binnen de diplomatermijn hoger onderwijs of binnen de, op grond van het tweede lid, verlengde diplomatermijn hoger onderwijs met goed gevolg het afsluitend examen te behalen, wordt de aan hem toegekende prestatiebeurs hoger onderwijs omgezet in een gift.

4. (….)

5. Onze Minister stelt op aanvraag van de ho-student vast of er sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van dit artikel. De bijzondere omstandigheden kunnen uitsluitend worden aangetoond door gedagtekende verklaringen van een arts en de natuurlijke persoon of het bestuur van de rechtspersoon van de onderwijsinstelling waar hij is ingeschreven. Indien de bijzondere omstandigheden uitsluitend van niet-medische aard zijn, volstaat een gedagtekende verklaring van de natuurlijke persoon of het bestuur van de rechtspersoon van de onderwijsinstelling waar de ho-student is ingeschreven.

5. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken volgt dat naar het oordeel van de wetgever de ruim gestelde diplomatermijn van tien jaar slechts bij hoge uitzondering niet toereikend zal zijn om met goed gevolg het afsluitend examen van een opleiding in het hoger onderwijs te behalen. De omzetting van de prestatiebeurs in een gift is slechts bedoeld voor gevallen die evident tot een onredelijk of onbillijk resultaat leiden en het is aan de student om de relevante gegevens aan te leveren. In het geval de student een beroep doet op bijzondere omstandigheden die van medische aard zijn, dan dient hij zowel een verklaring van de onderwijsinstelling als een verklaring van een arts over te leggen. Uit beide verklaringen moeten blijken dat is voldaan aan de voorwaarden voor omzetting. Het is niet aan verweerder om te beoordelen of aan de toepassingsvoorwaarden is voldaan. Verweerder moet wel bezien of de verklaringen op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en of deze inzichtelijk en consistent zijn. [3]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Verklaringen van de onderwijsinstellingen
6. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat verweerder de verklaring van de Hogeschool InHolland niet kon gebruiken bij de besluitvorming. De rechtbank stelt voorop dat eiser met zijn verzoek beoogt de prestatiebeurs die hij ontving tijdens zijn studies aan zowel de Hogeschool InHolland als de Hogeschool Leiden om te laten zetten naar een gift, omdat hij deze studies – achteraf bezien – moest staken vanwege de aandoening ADD/ADHD die later bij hem is vastgesteld. Uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat bij dit soort verzoeken de onderwijsinstelling waar de gestelde bijzondere omstandigheden die aanleiding zijn geweest voor het definitief staken van een opleiding zijn voorgevallen, de meest gerede instelling is om zo’n verklaring te verstrekken aan verweerder. [4] Indien geen sprake is van een zorgvuldig tot stand gekomen, inzichtelijke en consistente verklaring dient verweerder de onderwijsinstelling (nader) te bevragen naar haar opvatting over het oorzakelijke verband tussen de ziekte en de studievertraging om op deze wijze voldoende basis voor zijn besluit te krijgen. [5]
7. Bij brief van 23 april 2021 heeft verweerder aan eiser kenbaar gemaakt dat zijn verzoek niet volledig is omdat de verklaring afkomstig is van de Hogeschool Leiden, terwijl eiser volgens verweerders gegevens lange tijd stond ingeschreven bij de Hogeschool InHolland. Naar het oordeel van de rechtbank was dit voor verweerder voldoende aanleiding om informatie in te winnen bij de Hogeschool InHolland en de verklaringen van beide hogescholen bij de beoordeling van eisers verzoek te betrekken. Daar komt bij dat de verklaring van de Hogeschool InHolland ook toegevoegde waarde heeft, nu eiser bijna vier jaar aan deze onderwijsinstelling heeft gestudeerd en deze instelling dus relevante informatie heeft over eisers mogelijkheden om zijn studie af te ronden. Dit tegenover de twee maanden die eiser aan de Hogeschool Leiden heeft gestudeerd. Het is de rechtbank niet gebleken dat de verklaring van de Hogeschool InHolland door verweerder op zodanige wijze is verkregen dat hij deze informatie niet mocht gebruiken. De rechtbank weegt daarbij mee dat verweerder verplicht is om bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis over de relevante feiten en de af te wegen belangen te verzamelen, [6] eiser de mogelijkheid heeft gehad om op deze informatie te reageren en dit niet ten nadele van eiser is gebruikt, nu dit voor verweerder aanleiding was om een medisch adviseur om advies te vragen.
8. Eiser heeft de rechtbank verzocht om medewerkers van verweerder als getuigen te horen over de manier waarop zij aan informatie van de Hogeschool InHolland zijn gekomen. De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat uit het bovenstaande volgt dat dit niet noodzakelijk is voor een goede beoordeling van de zaak. Verweerder diende ter vergaring van alle relevante informatie de betrokken onderwijsinstellingen te bevragen. Er zijn geen aanwijzingen voor het oordeel dat dit op onrechtmatige wijze is gebeurd dan wel dat de verkregen informatie onjuist is. Dat de twee instellingen tot van elkaar afwijkende standpunten zijn gekomen, leidt niet tot een ander oordeel.
Het medisch advies
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht is uitgegaan van het advies van de medisch adviseur van 27 oktober 2021. Hoewel eiser stelt dat de medisch adviseur niet onafhankelijk is, heeft hij geen concrete aanknopingspunten aangedragen om op voorhand aan diens onafhankelijkheid te twijfelen. Ook de inhoud van het advies vormt geen aanknopingspunt om hier anders over te oordelen, omdat dit op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en inzichtelijk is gemotiveerd. De adviseur heeft zijn advies gebaseerd op gegevens verstrekt door eisers huisarts en ggz-behandelaars. Niet gebleken is dat een consult noodzakelijk was, zodat de medisch adviseur kon volstaan met het beoordelen van deze gegevens. Het door de medisch adviseur gegeven oordeel is consistent doordat het aansluit bij de diagnose en de ontwikkelingen in eisers behandeling. Daarbij heeft de medisch adviseur zich gebaseerd op de gegevens uit 2013 omdat eerdere diagnostiek ontbreekt.
10. Uit deze gegevens volgt dat bij eiser begin 2013 een GAF-score [7] is vastgesteld van 55, wat duidt op matige symptomen of problemen in het sociaal functioneren op het werk of school. Bij de afsluiting van de behandeling is bij eiser een GAF-score vastgesteld van 70, wat duidt op enige lichte symptomen bij een over het algemeen behoorlijk goed functioneren. Volgens de medisch adviseur leidt het bestaan van matige problemen in het sociaal functioneren of op school bij iemand die door zijn intellectuele vermogens goed beschermd wordt niet noodzakelijk tot de conclusie dat het niet behalen van het afsluitend examen een direct gevolg is van een aandoening, zodat een causaal verband tussen de aandoening en het niet succesvol afronden van een opleiding binnen de diplomatermijn niet plausibel is. Ondanks het bestaan van een structurele medische omstandigheid kan volgens de medisch adviseur niet geconcludeerd worden dat eiser niet in staat was om een afsluitend diploma te behalen. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding om deze conclusie, die onderbouwd en navolgbaar is, onjuist te achten. Eiser heeft verder geen contra-expertise of medische informatie in het geding gebracht om zijn stelling dat het advies ondeugdelijk is, te onderbouwen. Hierbij overweegt de rechtbank verder dat begrijpelijk is dat eiser wijst op het feit dat zijn aandoening in het algemeen een negatief effect heeft op de mogelijkheden om een studie tot een goed einde te brengen. Dit betekent echter niet dat het enkele feit dat eiser aantoonbaar aan deze aandoening leed toen hij studeerde en daar last van ondervond, maakt dat evident is dat hij niet in staat was om een diploma te halen binnen de termijn die daarvoor staat. Dit is immers van vele omstandigheden afhankelijk, hetgeen alleen al onderstreept wordt door het feit dat niet alle studenten die lijden aan deze aandoening als gevolg daarvan niet in staat zijn hun studie af te maken.
Hardheidsclausule
11. De rechtbank is ten slotte van oordeel dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft gemaakt van de hardheidsclausule. [8] Zoals volgt het uit bovenstaande kan slecht bij hoge uitzondering geconcludeerd worden dat de diplomatermijn niet toereikend is om met goed gevolg het afsluitend examen van een opleiding in het hoger onderwijs te behalen. Mede gelet op de beschikbare medische informatie is niet gebleken dat de toepassing van de wet in dit geval leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Eisers beroep op de uitspraak van deze rechtbank van 11 maart 2022 brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Van vergelijkbare gevallen is geen gesprake. Naast dat bij deze studente een andere diagnose (een autismespectrumstoornis) is vastgesteld, is in die procedure medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat zij haar studie niet heeft kunnen afmaken binnen de diplomatermijn. Deze verklaringen heeft eiser niet. Zijn eigen behandelaars en de medisch adviseur van verweerder concluderen namelijk dat eisers medische omstandigheden het niet onmogelijk maakten om binnen de diplomatermijn een afsluitend diploma te behalen.
Wat is de conclusie van de rechtbank?
12. Nu geen van de beroepsgronden slaagt, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond. Verweerder heeft het verzoek van eiser om zijn prestatiebeurs om te zetten in een gift op goede gronden afgewezen.
13. Verweerder hoeft eiser geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de artikelen 5.2, 5.5, 5.7 en 5.16 van de Wet studiefinanciering 2000 (de Wsf 2000).
2.Eiser doet daarbij een beroep op de uitspraak van rechtbank Den Haag van 11 maart 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:3725).
3.Zie de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 28 oktober 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:3781, r.o. 4.3.1 en 4.3.2) en 18 januari 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:224, r.o. 4.2)
4.Zie de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 18 januari 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:224, r.o. 4.3) en 26 augustus 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:2011, r.o. 4.4.).
5.Zie de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 28 oktober 2015 (r.o. 4.5) en 26 augustus 2020 (r.o. 4.3.2).
6.Zie artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
7.De GAF-score (Global Assessment of Functioning) is een maat waarmee het psychisch, sociaal en beroepsmatig functioneren van een personen wordt aangeduid in de vorm van een score tussen 0 en 100. Het is onderdeel van het DSM-IV-systeem.
8.Zie artikel 11.5 van de Wsf 2000.