ECLI:NL:RBDHA:2022:3725

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3411
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting van prestatiebeurs in gift wegens autismespectrumstoornis

In deze zaak heeft eiseres, woonachtig op Bonaire, verzocht om omzetting van haar prestatiebeurs in een gift vanwege een gediagnosticeerde autismespectrumstoornis (ASS). De rechtbank Den Haag heeft op 11 maart 2022 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de vraag centraal stond of verweerder, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, terecht geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Eiseres had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, dat haar verzoek om omzetting van de prestatiebeurs had afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het onredelijk was dat verweerder de hardheidsclausule niet had toegepast, mede gelet op een arrest van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2022. De rechtbank vernietigde de beslissing op bezwaar en het primaire besluit, en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 2.059, en moest het betaalde griffierecht van € 49 aan eiseres worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 21/3411

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , Bonaire, eiseres

(gemachtigde mr. O. Smits),
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft tegen het hierna onder 3 te noemen besluit bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij beslissing van 5 april 2021 het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2022 via een skype-verbinding.
De gemachtigde van eiseres heeft samen met eiseres en haar moeder, [moeder] , daaraan deelgenomen.
Namens verweerder heeft mr. drs. [A] deelgenomen.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres heeft met ingang van 1 september 2007 een HBO opleiding gevolgd en hiervoor een prestatiebeurs ontvangen. Zij heeft per 1 februari 2011 deze opleiding beëindigd, zonder het behalen van een diploma. Bij eiseres is op 8 november 2016 een autismespectrumstoornis gediagnostiseerd.
2. Eiseres heeft op 22 september 2019 een verzoek “Voorziening hoger onderwijs bij bijzondere omstandigheden” ingediend en daarbij verzocht om omzetting van haar prestatiesbeurs in een gift vanwege de bij haar gediagnostiseerde stoornis. Bij haar verzoek heeft eiseres een memo van de studentendecaan van Saxion gevoegd, gedateerd 5 juli 2019. Hierin heeft de decaan onder andere het volgende verklaard:
“Los van het feit dat de medische omstandigheid pas recentelijk en ruim na afloop van de diplomatermijn is gediagnosticeerd kan ik deze beoordeling niet maken omdat er binnen Saxion geen informatie en bewijslast (meer) beschikbaar is op grond waarvan het causale verband tussen haar recentelijk gediagnosticeerde structurele medische omstandigheid en het dientengevolge niet kunnen behalen van het diploma van de opleiding kan worden geduid. Binnen de opleiding is geen informatie meer aanwezig over [eiseres] en ook in het registratiesysteem van de studentendecanen is niets te vinden over haar. Dit betekent dat ik haar situatie niet kan beoordelen waardoor ik vraag 2.7 t/m 2.9 op het DUO-formulier niet kan invullen.”
3. Verweerder heeft het verzoek van 22 september 2019 bij besluit van 18 februari 2020 afgewezen.
4. Verweerder heeft de medische omstandigheden van eiseres laten beoordelen door de medisch adviseur van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). De medisch adviseur heeft op 30 maart 2021 een medische rapportage opgesteld waarin onder meer het volgende is geconcludeerd:
“Ja, er is sprake van een structurele medische omstandigheid”.
5. In de beslissing op bezwaar van 5 april 2021 heeft verweerder onder meer het volgende overwogen:
“Nu de onderwijsinstelling het verzoek niet ondersteunt en de medisch adviseur niet heeft kunnen vaststellen dat uw cliënte vanwege een structurele medische omstandigheid niet in staat was een afsluitend diploma te behalen voor een opleiding in het hoger onderwijs binnen de diplomatermijn, voldoet uw cliënte niet aan de voorwaarden van het verzoek”
Geschil6. Uitsluitend in geschil is of verweerder terecht geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule. Niet in geschil is dat eiseres niet binnen 10 jaar is afgestudeerd en daarnaast niet voldoet aan de voorwaarden zoals vermeld in artikel 5.16 van de Wet Studiefinanciering 2000 (Wsf 2000).
Beoordeling van het geschil
7. Eiseres beroept zich op de hardheidsclausule van artikel 11.5 van de Wsf 2000. Dit artikel luidt als volgt:
“1. Onze Minister kan voor bepaalde gevallen de wet buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op:
a. het begrip partner,
b. het begrip toetsingsinkomen,
c. het begrip vreemdeling, en
d. artikel 1.8.”
8. Vaststaat dat bij eiseres een autismespectrumstoornis (ASS) is gediagnostiseerd. Niet in geschil is dat dit een structurele medische omstandigheid is en dat een dergelijke aandoening reeds vanaf de geboorte aanwezig is. Gelet op de overgelegde verklaringen van eiseres, haar moeder en de psycholoog van eiseres is het aannemelijk dat de ASS van eiseres ten grondslag ligt aan het feit dat zij haar opleiding niet heeft kunnen voltooien. In het bijzonder de problemen die eiseres ondervond bij haar stages duiden daar op. De rechtbank acht het niet onwaarschijnlijk dat wanneer de diagnose reeds tijdens de opleiding zou zijn gesteld, ook de onderwijsinstelling die conclusie zou hebben getrokken. Dat de GAF-score ten tijde van de diagnose uitwees dat bij eiseres sprake was van lichte symptomen maakt bovengenoemd oordeel niet anders. Uit de door eiseres overgelegde stukken volgt dat de GAF-score bij een dergelijke stoornis kan variëren. Het is dus mogelijk dat de GAF-score van eiseres ten tijde van het volgen van haar opleiding anders was dan bij vaststelling van de diagnose en eiseres dus tijdens haar opleiding zwaardere symptomen had en andere problemen ondervond.
9. Onder bovengenoemde omstandigheden acht de rechtbank het onredelijk dat het enkele feit dat Saxion Hogeschool ten tijde van het verzoek niet (meer) beschikte over leerlingeninformatie eiseres wordt tegengeworpen. Dat betekent immers niet dat er geen vastleggingen zijn geweest van problemen van eiseres die in verband kunnen worden gebracht met ASS. Dat de diagnose pas in 2016 is gesteld, acht de rechtbank in dit kader niet relevant. Eiseres heeft zich immers pas na de diagnose gerealiseerd dat de problemen waar zij tegenaan liep tijdens haar opleiding aan de ASS te wijten waren. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat ASS zich niet altijd op dezelfde wijze manifesteert en het soms lang duurt voordat bepaalde problemen worden onderkend als een signaal daarvan en aanleiding geven tot nader onderzoek. Daarnaast is het op zichzelf niet eenvoudig om ASS vast te stellen.
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen, mede gelet op het arrest van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2022 [1] , acht de rechtbank het onredelijk dat verweerder de hardheidsclausule niet heeft toegepast. Het beroep is gegrond.

Proceskosten

11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.059 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 541, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de beslissing op bezwaar van 5 april 2021;
  • vernietigt het primaire besluit van 18 februari 2020;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het verzoek tot omzetting van de prestatiesbeurs in een gift met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisereses tot een bedrag van € 2.059;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49 aan eisereses te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van mr. B. van Eeuwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2022.
griffier rechter
de griffier is verhinderd deze
uitspraak te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.