ECLI:NL:RBDHA:2023:5849

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
nl22.2927
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor zelfstandige arbeid en motiveringsgebrek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Turkse nationaliteit houder, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor het verrichten van arbeid als zelfstandige. De aanvraag werd op 16 september 2021 door verweerder afgewezen, waarna eiser bezwaar maakte en verzocht om een voorlopige voorziening. Het bezwaar werd ongegrond verklaard in een besluit van 24 januari 2022, wat leidde tot het indienen van beroep door eiser.

De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op 22 december 2022 behandeld. Eiser voerde aan dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom zijn ondernemingsplan niet aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO) kon worden voorgelegd. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet voldoende had onderbouwd waarom het ondernemingsplan niet aan de RvO kon worden voorgelegd, en vernietigde het bestreden besluit. Echter, de rechtbank liet de rechtsgevolgen in stand omdat eiser niet voldeed aan het documentatievereiste, zoals vastgelegd in de Vreemdelingenwet.

De rechtbank concludeerde dat eiser niet alle benodigde documenten had overgelegd, zoals referenties, arbeidsovereenkomsten, en financiële prognoses. Eiser had weliswaar argumenten aangedragen over andere vergelijkbare zaken, maar de rechtbank oordeelde dat deze niet opgingen omdat de ontbrekende documenten in zijn geval cruciaal waren. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat de aanvraag niet aan de RvO hoeft te worden voorgelegd. Eiser kreeg tevens een vergoeding voor de proceskosten en het griffierecht terugbetaald.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.2927

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. B. Aydin),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. O. Bousmaha).

Procesverloop

In het besluit van 16 september 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor “het verrichten van arbeid als zelfstandige” afgewezen.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt zijn uitzetting te verbieden gedurende behandeling van zijn bezwaar.
In het besluit van 24 januari 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eisers verzoek om een voorlopige voorziening is aangemerkt als een verzoek om een voorlopige voorziening gedurende de behandeling van zijn beroep.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening [1] , op 22 december 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [tolk] , als tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Turkse nationaliteit. Hij heeft op 25 juli 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als beperking ‘arbeid als zelfstandige bij [bedrijfsnaam 1] '. Eiser heeft deze eenmanszaak, een klusbedrijf in de bouw, op 20 juli 2021 in Nederland opgericht. Hij werkt als stukadoor.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat eiser niet beschikt over
een geldige mvv [2] en niet vrijgesteld wordt van dit vereiste. Verweerder heeft zich,
samengevat, op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat met zijn
arbeid een wezenlijk Nederlands belang is gediend. Daarbij acht verweerder van belang dat eiser zijn aanvraag, ook in bezwaar, onvoldoende heeft onderbouwd. Er wordt niet voldaan aan het documentatievereiste als bedoeld in Bijlage 8aa van het VV [3] en paragraaf B6/4.5 van de Vc [4] . Zo ontbreken nog steeds referenties en arbeidsovereenkomst(en) van eisers voormalige dienstbetrekking(en), prognoses van balansen, omzetten en resultaten, gespecificeerde verkoopfacturen, bankafschriften en exploitatiecijfers. Ook acht verweerder het ondernemingsplan onvoldoende onderbouwd. Het bevat geen (gedegen) marktanalyse, en eisers vakinhoudelijke expertise is niet met stukken aangetoond. Daardoor is niet inzichtelijk of er behoefte bestaat aan eisers diensten en of zijn onderneming levensvatbaar is. Verweerder heeft de aanvraag van eiser daarom niet voorgelegd aan de RvO [5] .
Oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het ondernemingsplan niet aan de RvO kan worden voorgelegd. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten, omdat niet voldaan wordt aan het documentatievereiste. Hoe de rechtbank tot deze conclusie is gekomen wordt hieronder uitgelegd.
Voldoet het ondernemingsplan?
4. Eiser voert, samengevat, aan dat verweerder onvoldoende onderbouwd heeft waarom het ondernemingsplan niet voorgelegd kan worden aan de RvO. De RvO is immers in staat om ook ondernemingsplannen beoordelen die niet voldoen aan de eisen die verweerder aan een ondernemingsplan stelt. Ter onderbouwing verwijst eiser in het bijzonder naar een andere zaak [6] waarin het ondernemingsplan, ondanks het ontbreken van een, naar de mening van verweerder, gedegen markt en concurrentieanalyse, alsnog is voorgelegd aan de RvO. De RvO heeft dit ondernemingsplan beoordeeld en een positief advies uitgebracht Desgevraagd heeft eiser ter zitting toegelicht dat dit geen beroep op het gelijkheidsbeginsel betreft. Eiser meent dat verweerder ten onrechte eist dat een op de onderneming toegespitste en onderbouwde marktanalyse, moet worden overgelegd. Volgens eiser is dit nergens op gebaseerd en is het niet aan verweerder om het ondernemingsplan inhoudelijk te beoordelen, maar aan de RvO. Immers, uit het door eiser aangehaalde advies is gebleken dat een ondernemingsplan dat de door verweerder vereiste markt- en concurrentieanalyse niet bevat, toch voorgelegd kan worden aan de RvO. Waarom het onderhavige ondernemingsplan niet alsnog voorgelegd kan worden aan de RvO, is niet duidelijk geworden.
4.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op het aangehaalde advies, onvoldoende gemotiveerd waarom de onderhavige zaak niet voorgelegd kan worden aan de RvO. De enkele stelling van verweerder dat het geen gelijke gevallen betreft, vindt de rechtbank niet voldoende, nu eiser geen beroep doet op het gelijkheidsbeginsel. In het bestreden besluit en ook desgevraagd ter zitting heeft verweerder niet kunnen uitleggen hoe zijn standpunt dat een op de onderneming toegespitste marktanalyse voor de RvO noodzakelijk is om een advies uit te kunnen brengen, zich verhoudt tot het advies waar eiser een beroep op doet. Tussen partijen is immers niet in geschil dat de RvO in die zaak een (positief) advies heeft uitgebracht, terwijl een op onderneming toegespitste marktanalyse ontbrak. Het besluit bevat in zoverre een motiveringsgebrek en de beroepsgrond slaagt.
Tussenconclusie
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met het motiveringsvereiste. [7] Met het oog op finale geschilbeslechting heeft de rechtbank onderzocht of er aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. [8]
Voldoet eiser aan het documentatievereiste?
6. Eiser voert aan dat verweerder de aanvraag ten onrechte niet heeft voorgelegd aan de RvO omdat de aanvraag voldoet aan de voorwaarden en de aanvraag niet nog concreter kan worden onderbouwd doordat eiser formeel niet mag werken. Hij kan om die reden ook geen grote financiële middelen inbrengen of grote investeringen doen in vaste activa. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met de juridische en feitelijke beperkingen en gaat verder dan een controle of eiser de benodigde documenten heeft overgelegd. Volgens eiser is het ondernemingsplan voldoende concreet en inzichtelijk, en is er een analyse uitgevoerd waarbij marktonderzoek is gedaan. Eiser is werkzaam als stukadoor.
6.1
Niet is in geschil dat eiser niet alle volgens het beleid vereiste documenten aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat dit niet aan hem kan worden tegengeworpen. Uit de wetgeving volgt dat eiser pas in Nederland mag werken wanneer hij voldoet aan de voorwaarden die voor de door hem gevraagde verblijfsvergunning zijn gesteld.
6.2
Zoals de Afdeling [9] heeft geoordeeld [10] mag verweerder daarom van eiser verwachten dat hij zijn aanvraag onderbouwt volgens de vereisten die in de bijlage 8aa van het VV zijn gesteld. Dat eiser de toetsing van de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning niet heeft afgewacht en ondanks het ontbreken van de vereiste verblijfsvergunning al is begonnen met het verrichten van arbeid, maakt niet dat verweerder niet langer mag verwachten dat eiser zijn aanvraag met de in bijlage 8aa van het VV genoemde document onderbouwt.
6.3
Eisers stelling dat verweerder buiten zijn bevoegdheid treedt omdat hij het ondernemingsplan inhoudelijk heeft getoetst, terwijl deze bevoegdheid is voorbehouden aan de RvO, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft beoordeeld of de aanvraag van eiser voldoet aan het documentatievereiste dat is vastgelegd in bijlage 8aa van het VV. Deze beoordeling gaat over de vraag of de aanvraag voldoende is onderbouwd met de benodigde stukken. Dat houdt geen inhoudelijke toetsing in aan het criterium ‘wezenlijk Nederlands belang’. Er is geen specifieke deskundigheid vereist voor de beoordeling of de aanvraag met de gevraagde stukken voldoende is onderbouwd en deze beoordeling mag door verweerder worden uitgevoerd. Daarnaast is het VV een ministeriële regeling waaraan verweerder gehouden is te toetsen.
6.4
Wat het documentatievereiste is, staat nauwkeurig vastgelegd in de bijlage 8aa van het VV, maar ook in het aanvraagformulier. In het bestreden besluit heeft verweerder opgesomd welke stukken er nog ontbreken. Zo ontbreken referenties en arbeidsovereenkomst(en) van de voormalige dienstbetrekking(en), prognoses van balansen, omzetten en resultaten, gespecificeerde verkoopfacturen, bankafschriften en exploitatiecijfers. Ook acht verweerder het ondernemingsplan onvoldoende onderbouwd. Hier ontbreekt een (gedegen) marktanalyse, en eisers vakinhoudelijke expertise is niet met stukken aangetoond. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [11] mag verweerder in zo een geval de aanvraag afwijzen, omdat niet voldaan is aan het documentatievereiste.
6.5
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden gesteld dat eiser zijn competenties en werkervaring niet heeft onderbouwd, ook al zijn deze niet vermeld in het ondernemingsplan. Eiser heeft verschillende (veiligheids)certificaten en zelfs een door het Nuffic gecertificeerd associate degree bouwkunde overgelegd. Ook blijkt uit het (vertaalde) SGK [12] overzicht dat eiser meer dan tien jaar in de bouw heeft gewerkt in Turkije, ook als stukadoor. Daarnaast wordt eiser ook gevolgd in zijn standpunt dat de overgelegde verkoopfacturen voldoende gespecificeerd zijn, ook al wordt geen uurprijs maar een prijs per vierkante meter gerekend (zoals gebruikelijk is in deze sector). Tot slot wordt vastgesteld dat eiser ook heeft onderbouwd dat hij overeenkomsten van opdracht dan wel intentieverklaringen heeft gehad (onder meer van [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] ), zodat verweerder dit ook ten onrechte heeft tegengeworpen.
6.6
Verweerder heeft zich echter terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet alle volgens het beleid vereiste documenten aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd. Zo ontbreken bankafschriften en exploitatiecijfers. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht tegengeworpen dat de aanvraag van eiser niet voldoet aan het documentatievereiste. Reeds hierom heeft verweerder de aanvraag niet hoeven voor te leggen aan de RvO. Er is daarom geen aanleiding om de rechtsgevolgen niet in stand te laten.
Gelijkheidsbeginsel
7. Eiser heeft ook een beroep gedaan op andere zaken, waarin vergelijkbare of slechtere markt- en concurrentieanalyses zijn gemaakt in een ondernemingsplan. Een aantal van die zaken is wel voorgelegd aan de RvO. Naar het oordeel van de rechtbank kan het beroep op het gelijkheidsbeginsel al niet slagen, omdat niet is gebleken dat in deze gevallen dezelfde eerdergenoemde documenten misten. Ook hierin ziet de rechtbank geen aanleiding om de rechtsgevolgen niet in stand te laten.
Had verweerder eiser in bezwaar moeten horen?
8. Dat verweerder de hoorplicht zou hebben geschonden, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft in het primaire besluit aangegeven op welke punten de aanvraag ontoereikend is onderbouwd. Nu eiser in bezwaar de gevraagde stukken niet, dan wel onvolledig heeft overgelegd terwijl hem duidelijk had kunnen zijn dat die voor de beoordeling van zijn aanvraag essentieel waren, stond op voorhand vast dat het bezwaar niet tot een ander besluit kon leiden. Onder deze omstandigheden hoefde verweerder niet over te gaan tot horen om de vreemdeling nogmaals aan te sporen de benodigde stukken over te leggen. [13] Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat hij op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht van horen in bezwaar kon afzien. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit omdat verweerder dat onvoldoende heeft gemotiveerd [14] . Omdat de rechtbank van oordeel is dat verweerder de aanvraag wel mocht afwijzen, laat zij de rechtsgevolgen in stand. Dat betekent dat verweerder de aanvraag niet hoeft voor te leggen aan de RvO.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.674,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, rechter, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.NL21.16289
2.Machtiging tot voorlopig verblijf
3.Voorschrift Vreemdelingen 2000
4.Vreemdelingencirculaire 2000
5.Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
6.V-nummer 2750683850
7.Zoals bedoeld in artikel 7:12 van de Awb (Algemene wet bestuursrecht)
8.Met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb
9.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
11.Zie bijvoorbeeld de uitspraak ECLI:NL:RVS:2013:2124; ECLI:NL:RVS:2018:3922
12.Turkse sociale zekerheidsinstantie
14.Dat is in strijd met artikel 7:12 van de Awb.