ECLI:NL:RBDHA:2023:5752

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
NL23.8977
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Italië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Eritreeër, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser had op 14 oktober 2022 asiel aangevraagd, maar verweerder stelde dat hij op 22 september 2022 illegaal Italië was binnengekomen. Eiser voerde aan dat hij niet op de juiste wijze was opgeroepen voor het aanmeldgehoor en dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer zou gelden voor Italië vanwege de huidige situatie daar. De rechtbank oordeelde dat de uitnodigingen voor het aanmeldgehoor op de juiste manier waren verzonden en dat er geen verschoonbare reden was voor het niet verschijnen van eiser. De rechtbank concludeerde dat Italië nog steeds verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag en dat er geen aanleiding was om af te wijken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat hij alsnog kan worden overgedragen aan Italië, mits dit voor de uiterste overdrachtstermijn gebeurt. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak vermeld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.8977

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

v-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. F.A. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Vugs).

Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.8978, op 12 april 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] [1] en de Eritrese nationaliteit te bezitten. Hij heeft op 14 oktober 2022 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. [2] Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 22 september 2022 illegaal Italië is ingereisd. Verweerder heeft daarom de autoriteiten van Italië verzocht om eiser over te nemen op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening. [3] De Italiaanse autoriteiten hebben niet binnen twee maanden hierop gereageerd, waardoor de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat sinds 15 februari 2023.
3. Eiser voert in beroep aan dat hij niet op een behoorlijke manier is opgeroepen voor het aanmeldgehoor, waardoor het verschoonbaar is dat eiser niet is verschenen op het gehoor. Daarnaast kan volgens eiser niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan ten aanzien van Italië, nu Dublinclaimanten niet langer worden opgevangen in Italië. Ter onderbouwing verwijst hij naar een circular letter van de Dublin-Unit Italië van 5 december 2022, waarin de Italiaanse autoriteiten verzoeken om tijdelijke opschorting van gereguleerde overdrachten, en een aantal uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Utrecht, Roermond, ’s-Hertogenbosch en Zwolle. [4] Ook wordt verwezen naar een uitspraak van Eurocommissaris Schinas waarin die stelt dat de Dublin-verordening dood is. Verder meent eiser dat gelet op de huidige politieke ontwikkelingen in Italië het interstatelijk vertrouwensbeginsel is gesneuveld. Tot slot wordt een beroep gedaan op een rapport van Human Rights Watch [5] en twee nieuwsberichten. [6]
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder op 27 december 2022 en 3 januari 2023 een aanmeldgehoor Dublin met eiser had gepland en dat eiser daar niet is verschenen. Verweerder heeft in het bestreden besluit toegelicht dat de uitnodigingen voor het aanmeldgehoor op de opvanglocatie (AC Ter Apel) via een zogeheten ‘loopbrief’ aan eiser is uitgereikt. De stelling van eiser dat hij de uitnodigingen niet heeft ontvangen, omdat er brand was op het AZC is Middelburg, volgt de rechtbank niet. Gelet op de uitspraak van deze rechtbank en deze zittingsplaats van 16 december 2021 [7] , stelt verweerder terecht dat eiser op een behoorlijke manier is opgeroepen. Er is dan ook geen verschoonbare reden, waardoor eiser niet is verschenen bij het gehoor.
5. Verder is niet in geschil dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
6. Als uitgangspunt geldt voorts dat verweerder ten aanzien van Italië nog steeds mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat Italië zijn verdragsverplichtingen nakomt. [8] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet zo is. Eiser is hier niet in geslaagd.
7. Verweerder heeft terecht overwogen dat er geen aanleiding is om af te zien van overdracht aan Italië. Uit de circular letter volgt dat Italië de lidstaten heeft verzocht om een tijdelijke opschorting van overdrachten op grond van de Dublinverordening in verband met een onverhoopt ontstaan probleem met de opvangfaciliteiten. Daaruit volgt echter alleen dat zich een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel voordoet en niet dat sprake is van structurele en fundamentele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen. De rechtbank ziet zich in dat oordeel gesteund door bovenbedoelde Afdelingsuitspraak van 19 december 2022, die dateert van ná de circular letter. De Afdeling heeft blijkens die uitspraak in elk geval geen aanleiding gezien om vanwege de circular letter af te wijken van haar eerdere oordeel over Italië.
8. Verder wijst de rechtbank ter vergelijking op de uitspraken van de Afdeling van 8 april 2020 [9] en 30 oktober 2020 [10] betreffende een circular letter met betrekking tot het coronavirus, wat eveneens een tijdelijk overdrachtsbeletsel betrof. Daarnaast heeft de Afdeling in haar uitspraak van 31 mei 2022 [11] betreffende de opschorting van overdrachten door de Roemeense autoriteiten geoordeeld dat vanwege de bindende overdrachtstermijnen in artikel 29, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening gewaarborgd is dat onzekerheid over overdracht van een vreemdeling van beperkte duur is. Het enkele feit dat er al enige tijd geen overdrachten naar Italië plaatsvinden en dat onbekend is hoelang de opschorting nog zal duren maakt dus niet dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Het beroep van eiser op de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Utrecht, Roermond, ’s-Hertogenbosch en Zwolle slaagt daarom niet.
9. De rechtbank concludeert dat het tijdelijk feitelijk overdrachtsbeletsel niet af doet aan de verantwoordelijkheid van Italië. Eiser kan alsnog worden overgedragen indien de opschorting vóór het verstrijken van de uiterste overdrachtstermijn wordt opgeheven. Wanneer daarentegen eiser niet binnen de uiterste overdrachtstermijn kan worden overgedragen, zal hij vervolgens worden opgenomen in de nationale procedure.
10. De enkele vrees dat de recente politieke ontwikkelingen in Italië tot een verslechtering van de situatie van asielzoekers in Italië zal leiden, is onvoldoende om niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan. Deze vrees is vooralsnog op speculatie gebaseerd. Weliswaar is er een verkiezingsoverwinning, maar het gaat hierbij alsnog om een onzekere toekomstige gebeurtenis waarop niet vooruit kan worden gelopen. Evenmin slaagt het beroep op de verklaring van Eurocommissaris Schinas. Niet is gebleken dat hij voor de Europese Commissie als zodanig heeft gesproken en hij niet slechts zijn persoonlijke mening gaf. Daarbij komt dat Schinas niet is belast met het Europese asielbeleid in het algemeen en de Dublin-verordening in het bijzonder, maar met het bevorderen van de Europese manier van leven. Overigens is ook niet gebleken dat uit zijn verklaring enig daadwerkelijk gevolg voortvloeit. De verwijzing naar het rapport van Human Rights Watch en twee andere nieuwsberichten leidt ook niet tot een ander oordeel, nu hierin geen concrete informatie wordt gegeven over het effect van de politieke ontwikkelingen op de situatie voor Dublinclaimanten.
11. Gelet op voorgaande heeft verweerder terecht geen aanleiding gezien om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening en de asielaanvraag van eiser alsnog aan zich te trekken.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.verweerder gaat uit van 15 mei 1999.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
4.ECLI:NL:RBMN:2022;5701, ECLI:NL:RBDHA:2023:1082, ECLI:NL:RBDHA: 2023:2182 en
5.“World report 2023: Italy”.
6.Al Jazeera, 20 januari 2023; Reliefweb, 20 januari 2023.