ECLI:NL:RBDHA:2021:14222

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2021
Publicatiedatum
22 december 2021
Zaaknummer
NL21.17032
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening en niet verschenen bij aanmeldgehoor

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 december 2021 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Tunesische nationaliteit bezittende vreemdeling, in beroep ging tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser had op 5 juni 2021 een asielaanvraag ingediend, maar was niet verschenen op twee geplande aanmeldgehoor Dublin afspraken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris terecht heeft aangenomen dat de eiser geen bezwaar had tegen de overdracht aan Duitsland, omdat hij niet op de uitnodigingen was verschenen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet verplicht was om de eiser opnieuw uit te nodigen voor een aanmeldgehoor, aangezien de eiser niet had aangetoond dat hij de uitnodigingen niet had ontvangen. De rechtbank concludeerde dat er geen schending was van artikel 5, eerste lid, van de Dublinverordening, omdat de eiser niet de medewerking had verleend die van hem verwacht mocht worden. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.17032

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.A.M. Fikken),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Peeters).

Procesverloop

Bij besluit van 27 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.17033, op 2 december 2021 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1998 en de Tunesische nationaliteit te bezitten. Hij heeft op 5 juni 2021 een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard. Verder heeft verweerder er in het bestreden besluit op gewezen dat eiser tot twee keer toe niet voor het aanmeldgehoor is verschenen. Volgens verweerder heeft hij daaruit mogen afleiden dat eiser geen bezwaar had tegen de voorgenomen overdracht aan Duitsland.
3. Eiser betoogt dat verweerder hem ten onrechte niet heeft gehoord over zijn bezwaren tegen de overdracht aan Duitsland. Eiser stelt dat het niet vast staat dat hij daadwerkelijk van verweerder uitnodigingen voor het aanmeldgehoor Dublin heeft ontvangen. Verweerder kan dan ook niet stellen dat eiser zonder verschoonbare reden niet is verschenen en heeft ten onrechte aangenomen dat eiser tegen overdracht aan Duitsland geen bezwaren heeft. In dat kader doet eiser een beroep op artikel 5, eerste lid, van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4.
Artikel 5, eerste lid, van de Dublinverordening verplicht verweerder ertoe om met de vreemdeling een persoonlijk onderhoud te voeren, enerzijds om vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is, anderzijds om de vreemdeling in kennis te stellen van de gegevens als bedoeld in artikel 4 van de Dublinverordening. Op grond van het tweede lid van artikel 5 mag verweerder een persoonlijk onderhoud achterwege laten als de vreemdeling is ondergedoken of als hij al op andere wijze met verweerder informatie heeft gedeeld die van belang kan zijn voor het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder op 14 juni 2021 een aanmeldgehoor Dublin met eiser heeft gepland en dat eiser daar zonder opgave van reden niet is verschenen. Vervolgens heeft verweerder op 17 juni 2021 opnieuw een aanmeldgehoor met eiser gepland, waar eiser opnieuw, andermaal zonder opgave van reden, niet is verschenen. Ter zitting heeft eisers gemachtigde desgevraagd meegedeeld dat hij niet van eiser heeft vernomen dat hij geen uitnodiging voor het aanmeldgehoor heeft ontvangen. Reeds hierom kan niet zonder meer worden aangenomen dat eiser door een fout van verweerder niet bij het aanmeldgehoor is verschenen.
6. Bovendien heeft verweerder ter zitting toegelicht dat de uitnodiging voor het aanmeldgehoor op de opvanglocatie (AC Ter Apel) via een zogeheten ‘loopbrief’ aan de vreemdeling wordt uitgereikt, dat een melding wordt opgenomen in het systeem als de uitreiking niet heeft plaatsgevonden en dat in het geval van eiser een dergelijke melding niet is ontvangen. Verweerder is er daarom terecht van uitgegaan dat eiser, hoewel behoorlijk opgeroepen, daar tot twee keer toe geen gehoor aan heeft geven. De rechtbank leidt daar met verweerder uit af dat eiser op dat moment kennelijk niet de behoefte heeft gevoeld om zijn eventuele bezwaren tegen een voorgenomen overdracht aan Duitsland aan verweerder kenbaar te maken. Van een schending van artikel 5, eerste lid, van de Dublinverordening is dan ook geen sprake. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser weliswaar niet was ondergedoken maar dat hij desondanks - en naar moet worden aangenomen willens en wetens - zijn medewerking aan een gehoor met verweerder meer dan eens heeft geweigerd. Een dergelijke houding verschilt niet wezenlijk van de situatie waarin de vreemdeling niet verschijnt omdat hij is ondergedoken. Verweerder was daarom niet gehouden eiser voor de derde keer uit te nodigen voor een aanmeldgehoor.
7. Overigens stelt de rechtbank vast dat eiser noch bij zienswijze op het voornemen, noch in beroep inhoudelijke bezwaren tegen zijn overdracht aan Duitsland naar voren heeft gebracht. Dit maakt eens te meer dat verweerder heeft kunnen aannemen dat eiser dergelijke bezwaren ook niet heeft.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.