ECLI:NL:RBDHA:2023:5748

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
NL23.7338
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Italië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit bezittende man, in beroep ging tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen. Dit besluit was gebaseerd op de stelling dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag, conform de Dublinverordening. De eiser had op 22 augustus 2022 een asielaanvraag ingediend, maar de autoriteiten van Italië hadden niet binnen de gestelde termijn gereageerd op het verzoek om overname van de eiser. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 12 april 2023, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overwoog dat, hoewel Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, de eiser niet had aangetoond dat Italië zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. De rechtbank concludeerde dat er geen structurele en fundamentele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen in Italië waren, ondanks de tijdelijke opschorting van overdrachten. De rechtbank oordeelde dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing blijft en dat de overdracht aan Italië kan plaatsvinden zodra de tijdelijke problemen zijn opgelost. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.7338

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

v-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. H.C. van Asperen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Vugs).

Procesverloop

Bij besluit van 9 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 12 april 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.A. Fawzy. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te bezitten. Hij heeft op 22 augustus 2022 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 27 juli 2022 illegaal Italië is ingereisd. Verweerder heeft daarom de autoriteiten van Italië verzocht om eiser over te nemen op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening. [2] De Italiaanse autoriteiten hebben niet binnen twee maanden hierop gereageerd, waardoor de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat sinds 17 november 2022.
3. Eiser voert in beroep aan dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan ten aanzien van Italië, nu Dublinclaimanten niet langer worden opgevangen in Italië en de toestand in Italië getuigt van zeer verregaande materiele deprivatie. Ter onderbouwing verwijst hij naar een circular letter van de Dublin-Unit Italië van 5 december 2022, waarin de Italiaanse autoriteiten verzoeken om tijdelijke opschorting van gereguleerde overdrachten. Ter zitting heeft eiser nog gewezen op recente uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Amsterdam en Arnhem. [3] Ook heeft eiser ter zitting gewezen op de noodtoestand die onlangs is uitgeroepen in Italië. Daar komt bij dat sprake is van een fictief claimakkoord en derhalve geen expliciete aanvaarding door de Italiaanse autoriteiten van de overdracht van eiser.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
5. Als uitgangspunt geldt voorts dat verweerder ten aanzien van Italië nog steeds mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat Italië zijn verdragsverplichtingen nakomt. [4] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet zo is. Eiser is hier niet in geslaagd.
6. Verweerder heeft terecht overwogen dat er geen aanleiding is om af te zien van overdracht aan Italië. Uit de circular letter volgt dat Italië de lidstaten heeft verzocht om een tijdelijke opschorting van overdrachten op grond van de Dublinverordening in verband met een onverhoopt ontstaan probleem met de opvangfaciliteiten. Daaruit volgt echter alleen dat zich een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel voordoet en niet dat sprake is van structurele en fundamentele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen. De rechtbank ziet zich in dat oordeel gesteund door bovenbedoelde Afdelingsuitspraak van 19 december 2022, die dateert van ná de circular letter. De Afdeling heeft blijkens die uitspraak in elk geval geen aanleiding gezien om vanwege de circular letter af te wijken van haar eerdere oordeel over Italië.
7. Verder wijst de rechtbank ter vergelijking op de uitspraken van de Afdeling van 8 april 2020 [5] en 30 oktober 2020 [6] betreffende een circular letter met betrekking tot het coronavirus, wat eveneens een tijdelijk overdrachtsbeletsel betrof. Daarnaast heeft de Afdeling in haar uitspraak van 31 mei 2022 [7] betreffende de opschorting van overdrachten door de Roemeense autoriteiten geoordeeld dat vanwege de bindende overdrachtstermijnen in artikel 29, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening gewaarborgd is dat onzekerheid over overdracht van een vreemdeling van beperkte duur is. Het enkele feit dat er al enige tijd geen overdrachten naar Italië plaatsvinden en dat onbekend is hoelang de opschorting nog zal duren maakt dus niet dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Het beroep van eiser op de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Amsterdam en Arnhem, slaagt daarom niet.
8. De rechtbank concludeert dat het tijdelijk feitelijk overdrachtsbeletsel niet af doet aan de verantwoordelijkheid van Italië. Eiser kan alsnog worden overgedragen indien de opschorting vóór het verstrijken van de uiterste overdrachtstermijn wordt opgeheven. Wanneer daarentegen eiser niet binnen de uiterste overdrachtstermijn kan worden overgedragen, zal hij vervolgens worden opgenomen in de nationale procedure.
9. Dat op dit moment zou vaststaan dat Italië niet aan zijn verdragsverplichtingen voldoet, omdat de Italiaanse autoriteiten de noodtoestand hebben uitgeroepen, volgt de rechtbank evenmin. Weliswaar is er een noodtoestand uitgeroepen, maar de verdere invulling en uitvoering hiervan is vooralsnog een onzekere toekomstige gebeurtenis waarop niet vooruit kan worden gelopen. Er is immers nog niet gebleken dat er enig daadwerkelijk gevolg uit voortvloeit. Verweerder mag dan ook, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, er vooralsnog vanuit gaan dat overdracht aan Italië weer zal plaatsvinden op het moment dat Italië het tijdelijke probleem met de opvangvoorzieningen in voldoende mate heeft verholpen.
10. Het enkele feit dat sprake is van een fictief claimakkoord leidt maakt dat niet anders. Daarbij is van belang dat een fictief akkoord op grond van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening gelijk wordt gesteld met een aanvaarding van het verzoek om eiser over te nemen. Daarmee hebben de Italiaanse autoriteiten toegezegd de internationale verplichtingen jegens eiser na te komen.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.