ECLI:NL:RBDHA:2023:3001

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2023
Publicatiedatum
10 maart 2023
Zaaknummer
NL23.2200
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verantwoordelijkheid van Italië voor de asielaanvraag van een Eritrese eiser in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Eritrese nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, stellende dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft het beroep van de eiser behandeld op 28 februari 2023, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk in de taal Tigrinya aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er twijfels bestaan over de in Italië geregistreerde geboortedatum van de eiser, die door de Italiaanse autoriteiten als meerderjarig is geregistreerd. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet zonder nadere motivering kan stellen dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, gezien de huidige situatie in Italië waar geen overdrachten plaatsvinden vanwege een gebrek aan opvangcapaciteit. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht en vernietigt dit besluit. Verweerder moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL23.2200

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

[v nummer]
(gemachtigde: mr. A. Berends),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K.A. van Iwaarden).

Procesverloop

Bij besluit van 23 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk in de taal Tigrinya is verschenen [persoon] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Achtergrond
1. Eiser heeft op 13 juni 2022 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aangevraagd. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij de Eritrese nationaliteit heeft en is geboren op [geboortedatum 1] 2006.
Besluitvorming
2.1
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Daarin staat dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen als op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval is uit Eurodac gebleken dat eiser op 19 mei 2022 op irreguliere wijze via Italië het grondgebied van de lidstaten is ingereisd. Daarom heeft Nederland op 10 augustus 2022 bij de Italiaanse autoriteiten een verzoek om overname gedaan. Omdat de Italiaanse autoriteiten hierop niet binnen twee maanden hebben gereageerd, staat sinds 12 oktober 2022 de verantwoordelijkheid van Italië vast op grond van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening.
2.2
Op 9 augustus 2022 heeft verweerder een ‘kennisgeving gewijzigde identiteitsgegevens’ uitbracht, waarmee eiser meerderjarig is verklaard en zijn geboortedatum is aangepast naar [geboortedatum 2] 2003. Als toelichting hierbij staat dat uit informatie van de Italiaanse autoriteiten is gebleken dat eiser daar met deze geboortedatum staat geregistreerd.
Oordeel van de rechtbank
De bepaling van eisers leeftijd
3.1
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder hem ten onrechte heeft geregistreerd als meerderjarig. Hij voert aan dat het onderzoek naar zijn leeftijd onzorgvuldig heeft plaatsgevonden, dat verweerder niet op de juiste wijze heeft voldaan aan de samenwerkingsplicht en dat verweerder ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser meerderjarig is.
3.2
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [3] volgt dat verweerder er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, vanuit mag gaan dat de registratie van de geboortedatum in een andere lidstaat van de Europese Unie zorgvuldig heeft plaatsgevonden. [4] Uit diezelfde vaste rechtspraak van de Afdeling volgt verder dat informatie uit één andere lidstaat waaruit blijkt dat de betrokkene meerderjarig is, volstaat om de betrokkene ook in Nederland meerderjarig te verklaren. In beginsel ligt het vervolgens op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat de registratie waar verweerder vanuit gaat, niet juist is. Daarbij merkt de rechtbank op dat, ook als eiser in dit kader niet volledig aan zijn bewijslast heeft voldaan, er wel aanknopingspunten kunnen zijn voor het oordeel dat hij in elk geval twijfel heeft gezaaid over de juistheid van de registratie.
3.3
Uit de brief van de Italiaanse autoriteiten van [medio 1] augustus 2022 over eisers registratie in Italië blijkt dat eiser daar geregistreerd staat als meerderjarig met de geboortedatum [geboortedatum 2] 2003. De rechtbank is het met eiser eens dat er aanwijzingen bestaan dat deze geboortedatum onjuist is. De Italiaanse autoriteiten hebben in de brief namelijk aangegeven dat geen leeftijdsonderzoek heeft plaatsgevonden. Nu eiser heeft verklaard dat hij geen meerderjarige leeftijd in Italië heeft opgegeven en uit de informatie van de Italiaanse autoriteiten niet valt af te leiden dat eiser dat wel heeft gedaan, is niet in te zien waarop de Italiaanse autoriteiten de vaststelling van eisers meerderjarigheid hebben gebaseerd. De gemachtigde van verweerder heeft op de zitting erkend dat het ook verweerder niet duidelijk is hoe deze vaststelling door de Italiaanse autoriteiten tot stand is gekomen. Opmerkelijk is bovendien dat uit de informatie van de Italiaanse autoriteiten blijkt dat eiser op [medio 2] juni 2022 als ‘missing child’ en niet als ‘missing person’ is opgegeven door de Italiaanse politie.
3.4
Daarbij komt dat eiser een doopakte heeft overgelegd. De naam en geboortedatum die hierin staan komen overeen met de door eiser opgegeven gegevens. Hoewel de doopakte geen identificerend document is, wijst de rechtbank verweerder er op dat hij een integrale beoordeling moet maken van alle afgelegde verklaringen, relevante elementen en overgelegde documenten, ongeacht hun aard of status. [5] Daaronder valt dus ook de doopakte. Eisers stelling dat hij verder niet aan identificerende documenten kan komen komt de rechtbank daarbij niet onaannemelijk voor. Zoals de rechtbank ook op de zitting met partijen heeft besproken, blijkt uit de rechtspraak van de Afdeling over nareiszaken namelijk dat in Eritrea officiële documenten veelal moeilijk of niet te verkrijgen zijn, laat staan voor minderjarige Eritreeërs. Eiser heeft dan ook terecht aangevoerd dat niet goed valt in te zien welke identificerende documenten hij nog zou kunnen inbrengen.
3.5
Onder deze omstandigheden komt de rechtbank tot de conclusie dat er voldoende concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de in Italië geregistreerde geboortedatum. Verweerder heeft niet onverkort van de Italiaanse leeftijdsregistratie kunnen uitgaan en heeft het door eiser aangevoerde niet kunnen weerleggen met een enkel beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel en het standpunt dat de doopakte geen identificerend document is. Eisers beroepsgrond slaagt.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel
4.1
Eiser heeft ook aangevoerd dat er concrete aanwijzingen bestaan dat Italië zijn internationale verplichtingen niet nakomt en dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, gelet op de Circular Letter van de Italiaanse autoriteiten van 5 december 2022 waaruit blijkt dat Dublinoverdrachten naar Italië tijdelijk worden opgeschort vanwege een gebrek aan opvangcapaciteit.
4.2
Verweerder heeft zich op de zitting op het standpunt gesteld dat sprake is van een tijdelijke, feitelijke overdrachtsbelemmering, omdat dit uit de bewoordingen van de Circular Letter blijkt. Verweerder heeft desgevraagd toegelicht dat er in januari en februari contact is geweest tussen de Italiaanse en Nederlandse Dublin Units, maar dat de Italiaanse autoriteiten geen inhoudelijke reactie geven. Er is daarom geen zicht op een datum vanaf waarop wel weer kan worden overgedragen. Volgens verweerder kan nog steeds worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
4.3
De rechtbank overweegt als volgt. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Italië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Italiaanse autoriteiten hebben op 5 december 2022 aan de andere lidstaten van de Europese Unie laten weten dat de overdrachten van Dublinclaimanten tijdelijk moeten worden opgeschort vanwege technische redenen die verband houden met het niet beschikbaar zijn van (voldoende) opvangvoorzieningen. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat de Italiaanse autoriteiten in de aanvullende berichten van 4 januari 2023, 27 januari 2023 en 7 februari 2023 de situatie steeds voor een korte termijn hebben verlengd tot en met de tweede week van februari. Op initiatief van de DT&V [6] zijn de overdachten die waren gepland tot en met 5 maart 2023 geannuleerd.
4.4
Tot op heden heeft deze zittingsplaats geoordeeld dat het opschorten van de overdachten door Italië een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel vormde. De rechtbank ziet nu aanleiding daarvan terug te komen. [7] Naar het oordeel van de rechtbank kan verweerder onder voorgenoemde omstandigheden niet onverkort en zonder nadere motivering stellen dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank acht in dit verband van belang dat al sinds 5 december 2022 geen overdrachten van Dublinclaimanten plaatsvinden aan Italië. Er is op dit moment geen (nieuwe) informatie bekend over de redenen waarom de overdrachten niet plaatsvinden. Verweerder heeft geen bericht ontvangen van Italië over de gang van zaken na de tweede week van februari. Er is dus niet meer bekend dan dat er op dit moment nog altijd geen overdrachten plaatsvinden vanwege het niet beschikbaar zijn van (voldoende) opvangvoorzieningen in Italië en dat onduidelijk is hoe lang deze situatie zal voortduren. Naar het oordeel van de rechtbank is nu het omslagpunt bereikt. Er zijn nu immers drie maanden verstreken na het bekend worden van de Circular Letter, wat de helft is van een reguliere overdrachtstermijn op grond van de Dublinverordening. Anders dan de situatie gedurende de coronapandemie, ligt de huidige situatie bovendien niet evident buiten de wil van partijen, waardoor op een gegeven moment nadere informatie nodig is om te beoordelen of inderdaad sprake is van een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel. De rechtbank ziet in het voorgaande en hetgeen ambtshalve bekend is over de opvangvoorzieningen in Italië, een aanknopingspunt dat sprake kan zijn van een structurele tekortkoming in de opvangvoorzieningen in Italië. Het ligt dan op de weg van verweerder om nader te motiveren dat hiervan geen sprake is en om onderzoek te doen naar de concrete stand van zaken in Italië met betrekking tot de opvangvoorzieningen. Dit onderzoek zou onder meer gericht moeten zijn op de vraag hoe lang deze situatie zal voortduren, waar de problemen in de opvangvoorzieningen concreet uit bestaan en welke oplossingen of ontwikkelingen te verwachten zijn. Nu verweerder heeft nagelaten dergelijk onderzoek te verrichten, is het besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en is het besluit ook onvoldoende gemotiveerd. Ook deze beroepsgrond slaagt.
Conclusie
5. De rechtbank komt tot de conclusie dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Als aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak; en,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van mr. V.E.A. Naaijkens, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:653, en 11 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1165.
5.Zie de uitspraken van de Afdeling van 26 januari 2022 ECLI:NL:RVS:2022:245, en van 31 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:969.
6.Dienst Terugkeer & Vertrek.
7.Zie in dit kader ook de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 6 maart 2023 in zaaknummer NL23.1110.