ECLI:NL:RBDHA:2023:565

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
NL22.25014
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verantwoordelijkheid van Italië voor de asielaanvraag van eiser onder de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 23 januari 2023, met zaaknummer NL22.25014, werd de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser op basis van de Dublinverordening. Eiser had aangevoerd dat Italië niet langer aan zijn verplichtingen voldoet en dat er structurele tekortkomingen zijn in de opvang van asielzoekers. De rechtbank concludeerde echter dat de staatssecretaris zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht beroepen, aangezien er geen bewijs was dat Italië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank bevestigde dat de tijdelijke opschorting van Dublinoverdrachten door Italië geen onrechtmatigheid met zich meebrengt voor de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat. Eiser had ook betoogd dat zijn familie in Nederland een reden zou moeten zijn om zijn aanvraag in behandeling te nemen, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in redelijkheid kon besluiten dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de Dublinverordening rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.25014

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 januari 2023 in de zaak tussen

[Eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. U.H. Hansma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. A.M. Sap).

Procesverloop

Met het bestreden besluit van 6 december 2022 heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL22.25015, op 12 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De staatssecretaris is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Aan het einde van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst.
De staatssecretaris heeft op 13 januari 2023 schriftelijk verweer ingediend. Eiser heeft hier op 16 januari 2023 op gereageerd. Omdat partijen, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, niet om een nadere zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. [1]

Overwegingen

1. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de aanvraag van eiser niet in behandeling had mogen nemen omdat Italië verantwoordelijk wordt geacht voor de inhoudelijke beoordeling van eisers asielaanvraag op grond van de Dublinverordening. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2. Het beroep is ongegrond. De staatssecretaris hoefde de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat. [2]
Mag de staatssecretaris uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
4. Eiser betoogt dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Eiser voert daartoe aan dat Italië zich niet houdt aan zijn verplichtingen zoals die voortvloeien uit de Procedure- en Opvangrichtlijn. Hij wijst op een AIDA-rapport van 20 mei 2022 ten aanzien van Italië. Volgens eiser blijkt hieruit dat hij bij terugkeer naar Italië wekenlang verstoken zal zijn van opvang en het risico loopt als ‘irregular migrant’ te worden aangemerkt en een vertrekplicht opgelegd te krijgen. Het op straat moeten verblijven totdat de opvang is gerealiseerd is volgens eiser een onmenselijke behandeling. Hij beroept zich hierbij op het arrest Jawo [3] . Eiser wijst verder op informatie van het UNHCR [4] waaruit blijkt dat de instroom van asielzoekers in Italië significant stijgt, met bijbehorende problemen om voldoende opvang te realiseren. Het risico dat ook Dublin-terugkeerders bij aankomst in Italië na overdracht niet direct toegang zullen krijgen tot de opvang en de asielprocedure, is daarmee reëel, aldus eiser. Ook wijst eiser op een Italiaanse
circular lettervan 5 december 2022, waaruit volgens hem blijkt dat er geen overdrachten aan Italië kunnen plaatsvinden, omdat Italië alle inkomende overdrachten heeft opgeschort. Volgens eiser bevestigt dit dat in Italië sprake is van structurele tekortkomingen in de opvang van asielzoekers. Eiser voert verder aan dat Italië zich schuldig maakt aan zogenaamde pushbacks. Eiser doet hierbij een beroep op de prejudiciële vragen die deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, heeft gesteld over de deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [5] Eiser meent dat de antwoorden van het Hof van Justitie op deze vragen ook in zijn zaak relevant zijn, nu deze algemeen van aard zijn en zien op hoe met lidstaten moet worden omgegaan die ernstige en stelselmatige schendingen van het Unierecht begaan. Eiser meent dat pushbacks als zodanige schendingen dienen te worden beschouwd.
4.1.
De staatssecretaris stelt zich hierover op het standpunt dat hij uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hij verwijst daarbij naar rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [6] . Uit de uitspraak van de Afdeling van 26 augustus 2022 volgt volgens de staatssecretaris dat het AIDA-rapport van mei 2022 geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie van Dublin-terugkeerders in Italië dan uit de landeninformatie die bij eerdere uitspraken is betrokken. Over de
circular letterstelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat sprake is van een tijdelijk overdrachtsbeletsel dat het vaststellen van de verantwoordelijkheid van Italië niet onrechtmatig maakt. De staatssecretaris stelt zich verder op het standpunt dat niet is gebleken dat eiser als Dublin-terugkeerder bij of na zijn overdracht aan Italië in een vergelijkbare situatie terecht zal komen als de vreemdelingen die in Italië te maken krijgen met pushbacks. Ook is volgens de staatssecretaris gesteld noch gebleken dat Italië derdelanders, die in het kader van de Dublinverordening worden overgedragen, door middel van pushbacks terugstuurt naar derde landen zonder hen in de gelegenheid te stellen een asielverzoek in te dienen en dit asielverzoek te behandelen. Daarbij komt volgens de staatssecretaris dat Italië met het (fictieve) claimakkoord heeft toegezegd om eisers asielverzoek te behandelen met inachtneming van de Kwalificatie-, Procedure- en Opvangrichtlijn.
4.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In zijn algemeenheid mag de staatssecretaris er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uitgaan dat Italië zijn internationale verplichtingen naleeft. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in dit geval niet kan. De rechtbank legt hieronder uit waarom eiser daar niet in is geslaagd.
4.2.1
Uit recente rechtspraak volgt dat voor Italië nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. [7] Uit deze rechtspraak volgt ook dat het AIDA-rapport waarnaar eiser verwijst niet een wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Italië dan de informatie die in eerdere uitspraken is meegewogen. [8]
4.2.2.
Eisers verwijzing naar de
circular lettervan 5 december 2022 leidt niet tot een ander oordeel. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat het in het bestreden besluit gaat om de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat. Dat de overdracht van eiser door de in deze brief vermelde opschorting op dit moment niet kan worden uitgevoerd betreft een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel dat de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig maakt. Het staat er ook niet aan in de weg dat, als dat beletsel is opgeheven, de vreemdeling in beginsel alsnog kan worden overgedragen. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraken van de Afdeling over de Italiaanse
circular lettermet betrekking tot het coronavirus [9] en over de aankondiging door Roemenië om alle Dublinoverdrachten op te schorten vanwege de grote toestroom van vluchtelingen door de oorlog in Oekraïne. [10] In de
circular letterstaat namelijk:
“(…) This is to inform you that due to suddenly appeared technical reasons related to unavailability of reception facilities Member States are requested to temporarily suspend transfers to Italy from tomorrow, with the exception of family reunification of unaccompanied minors. (…)”
Deze tekst duidt weliswaar op een probleem dat aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan raken, maar hieruit blijkt niet dat sprake is van structurele en fundamentele tekortkomingen in de Italiaanse opvangvoorzieningen. Dit wordt bevestigd door een later bericht van de Italiaanse autoriteiten van 4 januari 2023, waar de staatssecretaris in zijn reactie van 13 januari 2023 naar verwijst. In dat bericht wordt de staatssecretaris verzocht om alle voor januari geplande overdrachten te annuleren en opnieuw te plannen in februari. Dit vanwege een “severe scarcity of reception facilities” als gevolg van “ intense arrivals by both sea and land”. Met het beroep op de
circular letterheeft eiser het bewijsvermoeden dat uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel dan ook niet weerlegd. De rechtbank wijst er daarbij op dat met de bindende overdrachtstermijnen in artikel 29, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening gewaarborgd is dat onzekerheid over overdracht van een vreemdeling van beperkte duur is. [11] Als de opschorting van de Dublinoverdracht door Italië langer duurt dan de overdrachtstermijn, zal de staatssecretaris de asielaanvraag van de vreemdeling namelijk alsnog inhoudelijk moeten behandelen. Deze rechtbank en zittingsplaats komt hiermee tot een ander oordeel dan de zittingsplaats Utrecht van deze rechtbank. Deze rechtbank en zittingsplaats komt ook tot een ander oordeel dan de voorzieningenrechter van de zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van deze rechtbank, waar het ging om een voorlopige voorziening tijdens een bezwaar tegen de feitelijke overdracht.
4.2.3.
De rechtbank ziet verder geen aanleiding om de beantwoording van de onder 4 genoemde prejudiciële vragen af te wachten. De uitspraak van de Afdeling van 26 augustus 2022 [12] , waarin bevestigd is dat uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië, is gedaan nadat de prejudiciële vragen zijn gesteld. Deze vragen hebben niet geleid tot een andere beoordeling. Bovendien heeft de Afdeling zich al uitgelaten over de ondeelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en geen aanleiding gezien om hierover prejudiciële vragen te stellen. [13] De rechtbank sluit zich hierbij aan.
4.2.4.
Eiser noemt de pushbacks als reden waarom niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, maar stelt niet, en dit is de rechtbank ook niet gebleken, dat vreemdelingen die in het kader van de Dublinverordening aan Italië worden overgedragen, te maken krijgen met pushbacks, zodat ook daarin geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. [14]
4.2.5.
De staatssecretaris mag zich daarom met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt stellen dat ervan kan worden uitgegaan dat Italië de internationale verplichtingen nakomt.
Had de staatssecretaris de aanvraag van eiser aan zich moeten trekken?
5. Eiser voert aan dat in Nederland familie aanwezig is, namelijk een neef, die hem kan ondersteunen. Ze hebben veel contact met elkaar en eisers keuze om naar Nederland te komen heeft ook met de aanwezigheid van deze neef te maken. Dit afgezet tegen de zorgwekkende situatie voor asielzoekers in Italië had volgens eiser voor de staatssecretaris aanleiding moeten zijn om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken.
5.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de enkele aanwezigheid van de neef in Nederland geen bijzondere omstandigheid is op grond waarvan toepassing wordt gegeven aan de discretionaire bevoegdheid van artikel 17 van de Dublinverordening. De staatssecretaris wijst er verder op dat de familieband niet is onderbouwd, laat staan dat gebleken is van een ‘stevig band’, zoals door eiser is gesteld. Ook is de Dublinverordening volgens de staatssecretaris niet bedoeld als route om verblijf bij een familielid te verkrijgen.
5.2.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, voor zover thans van belang, kan in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht. De staatssecretaris maakt terughoudend gebruik van deze bevoegdheid, bijvoorbeeld wanneer bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt. [15]
5.3.
De beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris kan in redelijkheid beslissen dat geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden afgezien van overdracht aan Italië. De enkele, niet onderbouwde stelling van eiser dat hij een sterke band heeft met zijn neef mag de staatssecretaris daarvoor, ook wanneer dit wordt afgezet tegen de situatie in Italië, onvoldoende vinden.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.H. Evers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht maakt dat mogelijk.
2.Dit volgt uit artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening.
3.HvJEU 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
4.‘Italy Fact Sheet July 2022’, UNHCR, via https://data.unhcr.org/en/documents/details/94827.
5.Rechtbank Den Haag, z.p. ’s-Hertogenbosch, 15 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5724.
6.Onder meer naar de uitspraken van 26 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2497), 24 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1788), 4 mei 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1324) en 10 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:49).
7.Zie de in noot 6 genoemde uitspraken.
8.Zie de in noot 6 genoemde uitspraak van 26 augustus 2022, rechtsoverweging 1.1.
9.ABRvS 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1032, en 30 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2580.
10.ABRvS 31 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1520.
11.Zie de in noot 10 genoemde uitspraak.
12.Zie noot 6.
13.ABRvS 8 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2644.
14.Vergelijk ABRvS 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1042.
15.Paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.