ECLI:NL:RBDHA:2023:5385

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
NL23.6794
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag op basis van interstatelijk vertrouwensbeginsel met betrekking tot Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 april 2023 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. Eiser, die stelt de Iraanse nationaliteit te hebben, had op 4 september 2022 een asielaanvraag ingediend. De staatssecretaris weigerde deze aanvraag te behandelen op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft echter aangevoerd dat Italië niet langer aan dit beginsel kan voldoen vanwege ernstige tekortkomingen in de opvangvoorzieningen, zoals blijkt uit recente uitspraken van andere rechters in vergelijkbare zaken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris niet is verschenen op de zitting en geen verweerschrift heeft ingediend, wat de rechtbank als onbehoorlijk heeft gekwalificeerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat er inmiddels voldoende aanwijzingen zijn dat Italië niet langer kan worden vertrouwd om asielzoekers adequaat op te vangen. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de bevindingen van de rechtbank. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan eiser, die in totaal € 1.674,- bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.6794

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 april 2023 in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. B.A. Palm)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Het besluit en het beroep
Bij besluit van 6 maart 2023 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen.
Op 6 maart 2023 heeft eiser beroep tegen dat besluit ingesteld. Op 14 maart 2023 heeft eiser gronden ingediend. Op 24 maart 2023 heeft hij aanvullende gronden ingediend.
De zitting
De rechtbank heeft het beroep op 6 april 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is mevrouw M.M. Abdi verschenen.
Procedureel
Verweerder heeft op de dag vóór de zitting per brief laten weten dat hij, onder meer gelet op de korte termijn van de uitnodiging, niet in staat was een pleiter te leveren. Nadat de rechtbank verweerder ’s ochtends tevergeefs had verzocht om toch te verschijnen, heeft zij vervolgens direct gevraagd om dan vóór 17:00 uur een (beknopt) verweerschrift in te dienen. Pas kort vóór dat tijdstip heeft verweerder laten weten dat hij ook aan dat verzoek niet kon voldoen, vanwege capaciteitsproblemen.
De rechtbank vindt deze handelwijze niet behoorlijk. In deze zaak ligt een belangrijke rechtsvraag voor, namelijk of momenteel bij Italië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Door niet te verschijnen heeft verweerder verhinderd dat eiser en de rechtbank hem daarover vragen konden stellen. Door ook geen verweerschrift in te dienen, kon zelfs geen kennis worden genomen van zijn standpunt. De rechtbank ziet niet in waarom een en ander niet mogelijk was. Verweerder heeft namelijk al op 28 maart 2023 een vooraankondiging van de zitting gekregen en heeft al in diverse andere zaken, waaronder bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 31 maart 2023, een standpunt ingenomen over dezelfde kwestie.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1982 en stelt dat hij de Iraanse nationaliteit heeft.
Hij heeft op 4 september 2022 een asielaanvraag ingediend.

Bestreden besluit

2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 27 augustus 2022 illegaal Italië is ingereisd. Verweerder heeft daarom op 20 september 2022 aan de autoriteiten van Italië verzocht om eiser over te nemen. [2] Zij hebben daarop niet binnen twee maanden gereageerd. Daarom staat sinds 21 november 2022 de verantwoordelijkheid van Italië vast. [3]

Standpunt eiser

3. Eiser voert aan dat verweerder zijn asielaanvraag in behandeling had moeten nemen. Bij Italië kan niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. De Italiaanse autoriteiten hebben met de circular letter van 5 december 2022 alle overdrachten geannuleerd vanwege een ernstig gebrek aan opvangplekken. Dit wijst op structurele en fundamentele tekortkomingen in de Italiaanse opvangvoorzieningen. Eiser zou bij een overdracht (dus) worden blootgesteld aan een onmenselijke of vernederende
behandeling. Van een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel is inmiddels geen sprake meer. Eiser verwijst hierbij naar een aantal recente uitspraken waarin rechters beroepen in Dublinzaken over Italië gegrond hebben verklaard. Daarin hebben zij onder meer geoordeeld dat het standpunt van verweerder dat niet is gebleken van structurele en fundamentele tekortkomingen niet deugdelijk is gemotiveerd. Hij wijst er ook op dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verweerder inmiddels concrete vragen heeft gesteld over (kort gezegd) de aard van het overdrachtsbeletsel, de huidige opvangsituatie in Italië en het vooruitzicht op hervatting van overdrachten.
Oordeel rechtbank
4.1
Tot op heden heeft deze zittingsplaats geoordeeld dat het opschorten van overdachten door Italië een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel vormde en dat verweerder bij Italië nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht uitgaan. Net als andere zittingsplaatsen [4] komt de rechtbank daarvan nu terug.
4.2
De rechtbank stelt op grond van de recente rechtspraak vast dat rechters al meer dan vier maanden proberen duidelijkheid van verweerder te krijgen over de achtergronden van het overdrachtsbeletsel, de (staat van de) huidige opvangsituatie in Italië en het vooruitzicht op hervatting van overdrachten. De Nederlandse autoriteiten proberen die duidelijkheid op hun beurt van de Italiaanse autoriteiten te krijgen. Desondanks bestaat daarvan nog steeds geen enkel concreet beeld.
4.3
Dit wijst naar het oordeel van de rechtbank steeds duidelijker op de mogelijkheid van structurele en fundamentele tekortkomingen in de Italiaanse opvangvoorzieningen, in plaats van een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel. Het lag daarom op de weg van verweerder om (met actuele (onderzoeks)gegevens) te motiveren dat van zulke tekortkomingen geen sprake is, dat bij Italië nog altijd kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat er geen reden was om eisers asielaanvraag zelf in behandeling te nemen. Nu verweerder dit in het bestreden besluit heeft nagelaten en dit ook niet ter zitting of bij verweerschrift heeft gedaan, is het besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Daarmee is het in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
Conclusie
5. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen.
6. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder eiser een proceskostenvergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Het gaat om een zaak van gemiddeld gewicht (wegingsfactor 1). Voor rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.R. van Hattum, voorzitter, en mr. M.P. Verloop en
mr. M.D. Gunster, leden, in aanwezigheid van J.J. Brands, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening.
3.Op grond van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de zittingsplaats Zwolle van 24 februari 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:2205), de zittingsplaats Amsterdam van respectievelijk 6 maart en 20 maart 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:2966 en ECLI:NL:RBDHA:2023:3612), de zittingsplaats Haarlem van 7 maart 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:2828) en de zittingsplaats Arnhem van 29 maart 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:4264).