ECLI:NL:RBDHA:2023:3612

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
NL23.1501 en NL23.1502
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de overdracht van Dublinclaimanten aan Italië en de gevolgen van de opschorting van deze overdrachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag zich gebogen over de vraag of Dublinclaimanten nog kunnen worden overgedragen aan Italië. De rechtbank heeft deze vraag ontkennend beantwoord. De overdrachten van Dublinclaimanten naar Italië zijn opgeschort sinds de 'circular letter' van 5 december 2022. Ondanks herhaaldelijk contact tussen de Nederlandse en Italiaanse autoriteiten is er geen duidelijkheid verschaft over de reden van deze opschorting. De rechtbank concludeert dat er geen concreet zicht is op hervatting van de overdrachten, wat leidt tot de conclusie dat Italië haar communautaire terugnameverplichtingen niet nakomt. Dit betekent dat de eerdere beslissing om de aanvraag van eiser niet in behandeling te nemen, op basis van de verantwoordelijkheid van Italië, niet langer houdbaar is.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling is genomen op grond van de Dublinverordening, die bepaalt dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft echter betoogd dat Italië niet langer kan worden vertrouwd om zijn verplichtingen na te komen, wat de rechtbank heeft erkend. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met deze uitspraak. Tevens is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de rechtbank inmiddels op het beroep heeft beslist. Verweerder is veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL23.1501 (beroep) en NL23.1502 (voorlopige voorziening)
[v nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] ,geboren op [geboortedatum] 1969, van onbekende nationaliteit, eiser en verzoeker, hierna: eiser

(gemachtigde: mr. C.E. Stassen-Buijs),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. de Boo).

Procesverloop

Bij besluit van 16 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is daarvoor.
Op 17 januari 2023 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Als tolk in de Arabisch-Syrische taal is verschenen [persoon] . De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 21 juni 2022 een asielaanvraag in Nederland ingediend. Uit [naam expertisebureau] is echter gebleken dat hij op [medio] mei 2022 illegaal via Italië het grondgebied van de lidstaten is ingereisd.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin staat dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen als op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval heeft Nederland bij Italië op 1 augustus 2022 een verzoek om overname gedaan. Italië heeft niet tijdig gereageerd op het verzoek, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië sinds 2 oktober 2022 vaststaat. [2]
3.
Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert aan dat ten aanzien van Italië in zijn algemeenheid niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser verwijst naar de ‘circular letter’ van 5 december 2022 en het bericht van 4 januari 2023 van de Italiaanse autoriteiten waaruit volgt dat Italië geen opvang meer kan bieden. Volgens eiser komt Italië zijn internationale verplichtingen niet na, onder andere door geen geschikte opvang beschikbaar te stellen voor asielzoekers en terugkerende Dublinclaimanten.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een tijdelijk overdrachtsbeletsel, omdat dit volgt uit de bewoordingen van de circular letter. Volgens verweerder kan nog steeds worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Weliswaar is op dit moment geen duidelijkheid over het moment waarop de overdracht van Dublinclaimanten zal worden hervat. Verweerder stelt echter dat onzekerheid over de duur van de opschorting niet maakt dat verweerder de behandeling van eisers asielaanvraag aan zich moet trekken. Verweerder verwijst naar de uitspraak van de Afdeling [3] van 31 mei 2022 [4] en stelt dat met de bindende overdrachtstermijnen in artikel 29, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening wordt gewaarborgd dat onzekerheid over de overdracht van een vreemdeling van beperkte duur is. In het geval van eiser bepaalt de Dublinverordening dat 2 april 2023 de uiterste overdrachtsdatum is. Ook zal eiser niet in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden behandeld, omdat hij niet aan Italië zal worden overgedragen zolang sprake is van een tijdelijk overdrachtsbeletsel.
5. De rechtbank stelt vast dat ten tijde van de sluiting van het onderzoek op de zitting en op het moment van het doen van deze uitspraak de overdrachtstermijn voor eiser nog niet is verlopen. Of dat in de toekomst het geval zal zijn, is uitdrukkelijk in geschil en niet zeker.
6.1
De rechtbank overweegt verder dat in het verweerschrift is gesteld dat de Nederlandse autoriteiten sinds de circular letter duidelijkheid proberen te krijgen over de reden van het opschortingsverzoek van de Italiaanse autoriteiten aangaande overdrachten naar Italië. Uit het verweerschrift volgt dat de Nederlandse autoriteiten in januari en februari herhaaldelijk, en in ieder geval vijf keer contact hebben gehad met de Italiaanse autoriteiten. Ook is in die periode op hoog-ambtelijk niveau overleg geweest. Desondanks is geen eenduidig beeld verkregen over de actuele stand van zaken en de daadwerkelijke reden van het Italiaanse verzoek tot opschorting van inkomende Dublinoverdrachten. Ook is er tot op heden geen concreet tijdpad gegeven door de Italiaanse autoriteiten over het moment wanneer de overdrachten in het kader van de Dublinverordening weer kunnen worden hervat.
6.2
Gelet op het feit dat de Italiaanse autoriteiten al ruim drie maanden de overdracht van Dublinclaimanten hebben opgeschort zonder nadere toelichting en zonder concreet zicht op hervatting daarvan, ziet de rechtbank thans aanleiding om terug te komen van haar oordeel tot dusver dat het opschorten van de overdachten door de Italiaanse autoriteiten – slechts – een tijdelijk overdrachtsbeletsel vormde. Naar het oordeel van de rechtbank is het omslagpunt bereikt en is sprake van een duurzaam beletsel.
6.3
Daarvoor biedt de Dublinverordening geen grondslag. Een dergelijke grondslag is overigens ook niet ingeroepen.
6.4
Dat betekent dat er thans van dient te worden uitgegaan dat Italië haar communautaire terugnameverplichtingen niet nakomt. De buiten behandelingstelling van eisers aanvraag op de grondslag dat niet Nederland, maar Italië de verantwoordelijke lidstaat is, mist dan een deugdelijke juridische grondslag.
7. De rechtbank komt tot de conclusie dat het bestreden besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht is genomen. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
8. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank nu op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze
kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door
een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen
van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 837,-, en een wegingsfactor 1). Als aan eiser een toevoeging is verleend, dan moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer: NL23.1501,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer: NL23.1502,
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/ voorzieningenrechter, in alle zaken,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Tanyildiz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Op grond van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.