ECLI:NL:RBDHA:2023:2828

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
NL23.2329
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de opschorting van Dublin-overdrachten naar Italië en de verantwoordelijkheden van de Nederlandse autoriteiten

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 7 maart 2023, wordt de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd behandeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser, een Syrische nationaliteit, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat sinds 5 december 2022 geen overdrachten aan Italië meer plaatsvinden en dat de Italiaanse autoriteiten sinds 7 februari 2023 geen informatie hebben verstrekt over de opschorting van deze overdrachten. De rechtbank concludeert dat er mogelijk fundamentele tekortkomingen zijn in de opvangvoorzieningen in Italië, wat aanleiding geeft tot nader onderzoek door verweerder. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de huidige situatie in Italië in acht moet worden genomen. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.2329

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. F.W. Verbaas),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Y.D. Ancion).

Procesverloop

In het besluit van 18 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 23 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Syrische nationaliteit. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op [datum] 2022 illegaal via Italië het grondgebied van de lidstaten is ingereisd.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Hierin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [2] een andere lidstaat hiervoor verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
De gronden van beroep
3. Eiser voert, kort samengevat, aan dat verweerder ten aanzien van Italië niet langer kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser verwijst in dit kader allereerst naar de “Circular letter” van de Italiaanse autoriteiten van 5 december 2022. In deze brief wordt aangegeven dat Italië vanaf 6 december 2022 geen Dublinoverdrachten meer accepteert omdat er een gebrek aan beschikbare opvangplekken is. Verder wijst eiser op het aantreden van een nieuwe regering in Italië die zeer rechts-extremistisch is en om die reden een zeer strenge anti-immigrantenkoers zal gaan volgen. De Circular Letter is hier volgens eiser een duidelijk voorbeeld van. Tot slot doet eiser een beroep op het arrest Jawo. [3] Eiser heeft een brief van VluchtelingenWerk Nederland van 12 december 2022 overgelegd met daarin landeninformatie over Italië waaruit volgens hem blijkt dat de opvangvoorzieningen in Italië zeer tekort schieten. Zodoende vreest eiser dat hij bij terugkeer het risico loopt om in een situatie van zeer verregaande materiele deprivatie terecht te komen. Ter onderbouwing van zijn beroep verwijst eiser naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 29 december 2022 [4] en de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 30 januari 2023 [5] , 3 februari 2023 [6] en 13 februari 2023 [7] .
Het oordeel van de rechtbank
4. Het beroep is gegrond. Tot op heden heeft deze zittingsplaats geoordeeld dat verweerder ervan mag uitgaan dat de opschorting van de overdrachten in het kader van de Dublinverordening een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel vormt. De rechtbank ziet nu aanleiding daarvan terug te komen. De rechtbank legt hieronder uit waarom.
4.1.
Ter zitting heeft de rechtbank verweerder gevraagd om nader inzicht te geven in de huidige stand van zaken rondom de opschorting van Dublinoverdrachten naar Italië. Verweerder heeft toegelicht dat het laatste bericht dat verweerder van de Italiaanse autoriteiten heeft ontvangen dateert van 7 februari 2023. Middels dit bericht gaven de Italiaanse autoriteiten aan dat de opschorting werd verlengd tot en met de tweede week van februari (week 6). Op eigen initiatief heeft de DT&V [8] de overdachten die waren gepland in die week en de week erop (week 7) geannuleerd. Na dit laatste bericht heeft verweerder geen nieuwe informatie ontvangen. In februari is hier wel nog over gesproken op Europees niveau maar er is nog altijd geen duidelijkheid over de reden voor de opschorting of wanneer de overdrachten weer hervat kunnen worden. Er is geen concreet tijdspad. Verweerder heeft daarnaast aangegeven dat de DT&V zelf besloten heeft om Dublinoverdrachten naar Italië niet meer in te plannen tot 6 maart 2023. De DT&V wil volgens verweerder voorkomen dat de overdrachten gepland worden en dan alsnog geannuleerd moeten worden.
4.2.
Vast staat dat sinds 5 december 2022 geen overdrachten aan Italië meer plaatsvinden in het kader van de Dublinverordening. Ook staat vast dat de Italiaanse autoriteiten sinds 7 februari 2023 niets meer van zich hebben laten horen met betrekking tot de opschorting van die overdrachten en dat dit voor de DT&V aanleiding is geweest om tot in ieder geval 6 maart 2023 geen overdrachten meer te plannen. Daarnaast is er geen enkele duidelijkheid over wanneer de overdrachten weer hervat kunnen worden en wat de reden is dat de opschorting ervan nog steeds voortduurt. Om deze redenen volgt de rechtbank verweerder niet langer in zijn standpunt dat sprake is van een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel. Naar het oordeel van de rechtbank bieden deze omstandigheden in samenhang met hetgeen de rechtbank ambtshalve bekend is over de opvangvoorzieningen in Italië een aanknopingspunt dat mogelijk sprake is van fundamentele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen in Italië. Het ligt daarom op de weg van verweerder om nader te motiveren dat hiervan geen sprake is en om onderzoek te doen naar de concrete stand van zaken in Italië met betrekking tot de opvangvoorzieningen, de reden dat de opschorting van overdrachten nog steeds voortduurt en of er een concreet tijdspad bestaat over het voortduren van deze situatie. Nu verweerder heeft nagelaten dergelijk onderzoek te verrichten is het besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.
5. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. [9] Het beroep wordt gegrond verklaard. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak. De rechtbank ziet geen aanleiding een vorm van finale geschilbeslechting toe te passen omdat het aan verweerder is om nader onderzoek te doen naar de huidige situatie in Italië.
6. Gelet op het bovenstaande behoeven de overige beroepsgronden van eiser geen verdere bespreking.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van mr. L.J. Besseling, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.ECLI:EU:C:2019:218.
8.Dienst Terugkeer en Vertrek.
9.Algemene wet bestuursrecht.