ECLI:NL:RBDHA:2023:5141

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 7357
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewetuitkering en geschiktheid voor arbeid na WIA-beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een medewerkster schoonmaak, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van haar Ziektewet (ZW)-uitkering. Eiseres had vanaf 12 juli 2021 geen recht meer op een ZW-uitkering, zoals vastgesteld in het primaire besluit van 9 juli 2021. Dit besluit werd door het UWV gehandhaafd na een bezwaarprocedure. Eiseres stelde dat haar arbeidsongeschiktheid was toegenomen en dat zij recht had op een uitkering, maar de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen van het UWV zorgvuldig hadden gehandeld en dat er geen objectieve medische gegevens waren die de stelling van eiseres ondersteunden.

De rechtbank overwoog dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep had vastgesteld dat eiseres op de datum in geding geschikt was voor de functies die eerder waren geselecteerd in het kader van de WIA-beoordeling. Eiseres had geen nieuwe medische informatie overgelegd die zou aantonen dat haar beperkingen waren toegenomen ten opzichte van de eerdere beoordeling. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsartsen de beperkingen van eiseres adequaat hadden beoordeeld en dat er geen reden was om aan te nemen dat eiseres niet in staat was om de geselecteerde functies uit te oefenen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de beslissing van het UWV.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/7357

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2023 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M. Berkel),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder
(gemachtigde: mr. J.S. de Vreeze).

Procesverloop

Bij besluit van 9 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres vanaf 12 juli 2021 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 14 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres en verweerder hebben aanvullende reacties ingediend.
Het onderzoek ter zitting plaatsgevonden op 14 februari 2023. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en [A], haar zoon. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiseres is in haar laatste dienstverband vanaf 19 april 2013 werkzaam geweest als medewerkster schoonmaak bij [bedrijfsnaam]. Per 1 april 2018 was eiseres voor 22,5 uur per week werkzaam voor Victoria en voor 14,35 uur per week bij [bedrijfsnaam]. Op 12 februari 2018 is eiseres uitgevallen voor haar werk in verband met gezondheidsklachten.
1.2
Bij besluit van 12 februari 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een uitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen omdat de arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt. In dit kader is op 7 februari 2020 een Functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, die in bezwaar op 21 september 2020 door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gewijzigd. In deze FML zijn beperkingen op fysiek vlak aangenomen ten aanzien van (trappen)lopen, staan, geknield of gehurkt actief zijn, trillingsbelasting, sanitaire voorziening (goed en snel bereikbaar), blootstelling aan stof, rook, gassen en dampen, frequent buigen, duwen, trekken, tillen, dragen, zware lasten hanteren, ’s nachts werken en onregelmatige werktijden. Bij het aannemen van deze beperkingen is rekening gehouden met de knie-, voet-, en rugklachten van eiseres, allergie klachten en urine-incontinentie. Op psychisch vlak zijn in de FML beperkingen aangenomen ten aanzien van omgaan met conflicten, contact met patiënten en leiding geven. Daarnaast is eiseres aangewezen op een voorspelbare werksituatie zonder veelvuldige deadlines of productiepieken en waarin geen hoog handelingstempo is vereist of sprake is van een verhoogd persoonlijk risico. Eiseres werd geschikt geacht voor de functies productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), monteur printplaten (SBC-code 267051), assemblagemedewerker besturingskasten en panelen (SBC-code 267071) en textielproductenmaker (SBC-code 111160). Het beroep van eiseres tegen de beslissing op bezwaar is door de rechtbank Den Haag ongegrond verklaard. [1] Vanaf 10 februari 2020 is aan eiseres een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Eiseres heeft zich op 16 maart 2020 vanuit de WW ziek gemeld voor de in het kader van de WIA-beoordeling geselecteerde functies.
1.3
In het kader van de Eerstejaarsziektewetbeoordeling (EZWB) op 26 februari 2021 concludeert de verzekeringsarts dat eiseres op 15 maart 2021 geen benutbare mogelijkheden heeft, omdat wordt verwacht dat zij kort na de EZBW geopereerd zal worden aan haar voet, waardoor er sprake is van sterk wisselende belastbaarheid.
1.4
De primaire verzekeringsarts heeft blijkens de rapportage van 9 juli 2021 dossierstudie verricht en eiseres lichamelijk en psychisch onderzocht. De primaire verzekeringsarts concludeert dat eiseres in staat moet worden geacht om, nu het revalidatietraject is beëindigd, de in het kader van de WIA-beoordeling geselecteerde functies uit te oefenen. Dit heeft geleid tot het primaire besluit.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder stelt, onder verwijzing naar de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 oktober 2021, dat eiseres op 12 juli 2021 geschikt is voor de in het kader van de WIA-beoordeling geselecteerde functies. Ook indien sprake zou zijn van toename van klachten wordt eiseres geschikt geacht om de functies uit te oefenen, omdat bij een werkweek van achtentwintig uur per week sprake is van voldoende recuperatietijd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht, waarbij de medische informatie uit de WIA-procedure en een verklaring van 20 november 2020 van het Fibrocentrum is meegenomen. Van toename van beperkingen is gelet op alle medische informatie volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen sprake, omdat de door eiseres gestelde klachten niet geobjectiveerd kunnen worden. De functies zijn niet belastend voor de knie en voet, omdat ze zittend worden verricht. Ook is bij het aannemen van de beperkingen met de rug- en schouderklachten rekening gehouden. Indien eiseres pijn in haar rug heeft vanwege te lang zitten kan eiseres even gaan staan. Bij een eventuele toename van klachten is er voldoende recuperatietijd omdat eiseres slechts achtentwintig uur per week hoeft te werken. Verder wordt er al uitgegaan van beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren en zijn de functies ook niet psychisch belastend. In tegenstelling tot de periode van de EZWB is op de datum in geding geen revalidatietraject aan de orde en is er daarom geen reden om een sterk wisselende belastbaarheid aan te nemen. Naar aanleiding van de verklaring van het Fibrocentrum wijst de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop dat er beperkingen zijn aangenomen die de eventuele beperkingen voortvloeiend uit de fibromyalgie ondervangen.
3. Eiseres stelt dat zij per datum in geding arbeidsongeschikt is en recht heeft op een Ziektewetuitkering. Zij voert aan dat de verzekeringsartsen geen rekening hebben gehouden met de verslechtering van de klachten van haar rechtervoet, knie, rug en schouder. Eiseres licht toe dat zij in 2021 is geopereerd aan haar rechtervoet en zij voor haar voet minstens vijftig behandelingen bij de fysiotherapeut nodig zal hebben. Verder heeft eiseres meerdere injecties in haar knie gekregen en moet zij na de laatste injectie op 23 februari 2021 het aanmeten van een kunstknie overwegen. Eiseres is vanwege haar knie- en voetklachten beperkt in haar mobiliteit. Zij heeft rugklachten, met uitstralingsklachten in haar schouder en armen en tintelingen in haar rechterhand. In verband met haar verergerde rug- en schouderklachten heeft eiseres contact gehad met de revalidatiearts van Basalt Revalidatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder volgens eiseres ten onrechte geen medische informatie opgevraagd bij de uroloog in verband met blaasklachten en bij de neuroloog in verband met diagnose en behandeladvies. Uit het feit dat eiseres diverse medicatie gebruikt, moet worden afgeleid dat zij meer beperkingen heeft dan door de verzekeringsartsen zijn aangenomen. Voor haar psychische klachten vanwege haar pijn, haar zorgen over de knieprothese en incontinentie wordt eiseres behandeld door een psycholoog van Basalt Revalidatie. Ter zitting heeft eiseres nog gesteld dat zij sinds twee weken onder behandeling is bij een psychiater. Eiseres stelt verder dat zij de functies niet kan uitoefenen, omdat onverminderd sprake is van sterk wisselende belastbaarheid als gevolg van het hervatten van de revalidatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ten onrechte niet onderzocht of, gelet op dit revalidatietraject, sprake is van voldoende recuperatietijd en een beperking in energetische belastbaarheid aangenomen moet worden. Daarnaast is er sprake van onvoldoende recuperatietijd gelet op de behandelingen bij de fysiotherapeut en de behandeling voor blaasklachten. Eiseres kan verder de functies niet uitoefenen, omdat zij last heeft van pijnscheuten in haar rug als zij langdurig zit. Ook moeten bij de geselecteerde functies repeterende handelingen met handen/vingers worden verricht, waardoor de klachten vanwege de fibromyalgie kunnen toenemen. Tot slot is door eiseres, onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 december 2022 [2] aangevoerd dat het bestreden besluit ontoereikend gemotiveerd is, omdat is vermeld dat zij voor tenminste één van de geduide functies geschikt is.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Het juridisch kader
4.1
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde. Met zijn arbeid wordt bedoeld: het laatste voor de ziekmelding verrichte werk. Dit blijkt uit vaste rechtspraak van de CRvB, zie onder meer de uitspraak van 19 juni 2013 [3] .
Opvragen medische informatie bij behandelend sector
4.2
De beroepsgrond van eiseres dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep gehouden was om informatie op te vragen bij de behandelend sector slaagt niet. Het is vaste rechtspraak [4] dat een verzekeringsarts in beginsel mag varen op zijn eigen oordeel. Raadpleging van de behandelend sector is aangewezen in die gevallen waarin een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid of wanneer een betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen. Niet gebleken is dat één van deze situaties zich in dit geval voor doet. Dat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanvullende informatie is opgevraagd bij de uroloog en de neuroloog acht de rechtbank daarom niet onzorgvuldig.
De arbeids(on)geschiktheid
4.3
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
4.4
De rechtbank stelt vast dat eiseres bij herhaling heeft aangegeven ten gevolge van haar klachten niet te kunnen werken. Een klacht kan echter op grond van de wet- en regelgeving pas mee worden genomen indien zij kan worden vertaald in een beperking die (voldoende) steun vindt in objectieve medische gegevens.
4.5
Bij uitspraak van 23 december 2022 [5] heeft de CRvB zijn toetsingskader bij de toepassing van artikel 19 van de ZW gewijzigd. Deze wijzing geldt voor alle zaken waarin sprake is van een EZWB, een verzekerde niet in enig werk heeft hervat en zich daarna opnieuw heeft ziek gemeld. Bij uitspraak van gelijke datum heeft de CRvB overwogen dat in zaken waarin het gaat om een ziekmelding na een WIA-beoordeling en waarin niet in enig werk is hervat, dezelfde uitgangspunten worden gehanteerd. [6] Op grond van het nieuwe toetsingskader gelden de volgende uitgangspunten.
4.5.1
Indien de verzekeringsarts naar aanleiding van een nieuwe ziekmelding vaststelt dat de medische beperkingen van een betrokkene sinds de eerdere WIA-beoordeling niet zijn toegenomen, is daarmee gegeven dat de bij de WIA-beoordeling geselecteerde functies in medisch en arbeidskundig opzicht ook op de datum in geding voor betrokkene geschikt zijn. Deze vaststelling is dan voldoende om een weigering van ziekengeld op grond van artikel 19 van de ZW te kunnen dragen.
4.5.2
Indien de verzekeringsarts in het kader van de nieuwe ziekmelding vaststelt dat de medische beperkingen van de betrokkene ten opzichte van de WIA-beoordeling op één of meer punten van de FML zijn toegenomen, dient te worden beoordeeld in hoeverre dit consequenties heeft voor de geschiktheid van de oorspronkelijk bij de WIA-beoordeling geselecteerde functies. De beoordeling van de geschiktheid voor de oorspronkelijke functies kan in eerste instantie beperkt blijven tot de medische geschiktheid voor die functies. Indien en voor zover de door een betrokkene aangevoerde bezwaar- of beroepsgronden daartoe aanleiding geven zal het Uwv in een voorkomend geval ook moeten beoordelen en motiveren dat de functies op de datum in geding ook in arbeidskundig opzicht geschikt zijn voor de betrokkene. Het gaat er dan om of betrokkene op de datum in geding voldoet aan de opleidings- of ervaringseisen van de functie zoals die ten tijde van de WIA-beoordeling in het CBBS waren opgenomen.
4.6
De rechtbank maakt uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de toelichting van verweerder ter zitting op dat verweerder zich primair op het standpunt stelt dat de door eiseres gestelde knie-, rug-, voet- en incontinentieklachten ten tijde van de WIA-beoordeling bekend waren en bij de beoordeling destijds zijn betrokken en dat de medische beperkingen sindsdien niet zijn toegenomen. De rechtbank Den Haag heeft in voornoemde uitspraak van 20 december 2021 geoordeeld dat de verzekeringsartsen in het kader van de WIA-beoordeling de beperkingen van eiseres als gevolg van rug-, knie- en voetklachten, allergieklachten en de blaasproblematiek in voldoende mate in kaart hebben gebracht. Eiseres heeft in beroep geen medische stukken overgelegd die aanleiding geven voor het oordeel dat haar beperkingen zijn toegenomen. Het feit dat eiseres diverse medicatie gebruikt, vormt op zichzelf geen aanleiding om meer beperkingen aan te nemen. Gelet op het voorgaande behoeft het subsidiaire standpunt van verweerder dat, ook in geval van verslechtering van de belastbaarheid, eiseres wordt geacht de functies te kunnen uitoefenen geen beoordeling. Aanvullend overweegt de rechtbank het volgende ten aanzien van de door eiseres gestelde klachten.
Handklachten
4.7
Eiseres heeft bij de primaire verzekeringsarts geen melding gemaakt van klachten aan haar hand. In bezwaar heeft zij aangevoerd dat zij tintelingen in haar rechterhand heeft. Ter zitting heeft zij gesteld dat haar handklachten zijn verergerd, omdat de rugpijn uitstraalt en trillende handen tot gevolg heeft. De rechtbank overweegt dat de verzekeringsartsen bij hun onderzoek niet hebben vastgesteld dat er beperkingen zijn ten aanzien van de handen. Eiseres heeft ook niet bij de verzekeringsartsen aan de orde gesteld dat zij last heeft van trillende handen en dat zij daardoor beperkingen ondervindt. Eiseres heeft haar stelling niet met medische stukken onderbouwd. De gemachtigde van eiseres heeft er ter zitting op gewezen dat tijdens de zitting duidelijk zichtbaar was dat eiseres last had van trillende handen. Nog afgezien van het feit dat de rechtbank niet medisch deskundig is, geeft deze omstandigheid geen informatie over de handklachten en eventuele beperkingen ten gevolge daarvan op de datum in geding.
Voetklachten
4.8
Ten aanzien van de voetklachten overweegt de rechtbank dat ten tijde van de WIA-beoordeling al beperkingen vanwege deze klachten zijn aangenomen. Eiseres heeft in verband met de voetklachten op 29 maart 2021 een operatie ondergaan. De verzekeringsartsen hebben geconcludeerd dat de behandeling van de voetklachten twee keer per week door de fysiotherapeut niet in de weg staat aan achtentwintig uur per week werken. Dat de recuperatietijd onvoldoende is vanwege deze behandelingen, is niet gebleken. Ook is niet onderbouwd met medische stukken dat de beperkingen ten aanzien van de voet zijn toegenomen.
Knieklachten
4.9
Ook vanwege de knieklachten zijn ten tijde van de WIA-beoordeling al beperkingen aangenomen. Omdat injecties in haar knie onvoldoende helpen, heeft eiseres het advies gekregen een kunstknie te overwegen. Hieruit kan echter niet geconcludeerd worden dat de beperkingen ten aanzien van de knie zijn toegenomen. Bovendien is ter zitting gebleken dat eiseres in februari 2023 opnieuw een injectie heeft gekregen.
Eiseres heeft haar stelling dat in verband met knie- en voetklachten een beperking met betrekking tot mobiliteit moet worden aangenomen niet onderbouwd met medische stukken.
Rugklachten
4.1
Ook vanwege de rugklachten zijn ten tijde van de WIA-beoordeling al beperkingen aangenomen. Eiseres heeft haar stelling dat in verband met rugklachten ten aanzien van zitten een beperking moet worden aangenomen, niet onderbouwd met medische stukken.
Blaasklachten
4.11
Met de blaasklachten is rekening gehouden door in de FML van 21 september 2020 een beperking op te nemen ten aanzien van sanitair gebruik. Eiseres heeft in het aanvullend beroepschrift en ter zitting gesteld dat er onvoldoende recuperatietijd is, omdat zij naast de bezoeken aan de fysiotherapeut ook een halve dag per week voor haar blaas wordt behandeld. Tijdens de zitting is gebleken dat de blaasbehandeling na de datum in geding is gestart, zodat deze stelling geen doel treft.
Fibromyalgie
4.12
Blijkens het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 september 2020 is de aandoening fibromyalgie al ten tijde van de WIA-beoordeling naar voren gekomen. Blijkens het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 oktober 2021 zijn er beperkingen aangenomen die de eventuele beperkingen voortvloeiend uit de fibromyalgie ondervangen. De behandeling bij het Fibrocentrum in 2020 was gericht op acceptatie van de ziekte. Uit de brief van het Fibrocentrum van 20 november 2020 en uit de overige medische stukken in het dossier kan niet worden afgeleid dat sprake is van een toename van klachten.
Hervatten revalidatie
4.13
Door eiseres is gesteld dat er sprake is van sterk wisselende belastbaarheid als gevolg van het hervatten van de revalidatie. Niet gebleken is echter dat op de datum in geding sprake was van een revalidatietraject. Er is daarom geen aanleiding voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep om, gelet op de recuperatietijd, te onderzoeken of eiseres de functies kan uitoefenen vanwege het hervatten van de revalidatie.
Psychische beperkingen
4.14
Eiseres heeft haar stelling dat uit het feit dat zij thans behandeld wordt voor psychische klachten, blijkt dat tijdens de datum in geding sprake was van ernstige psychische klachten niet onderbouwd met medische stukken. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat meer of verdergaande psychische beperkingen moeten worden aangenomen.
4.15
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht heeft geconcludeerd dat op de datum in geding geen sprake is van een toename van beperkingen. Onder verwijzing naar voornoemde uitspraken van de CRvB van 23 december 2022 (overweging 4.5.1) is daarmee gegeven dat eiseres geschikt moet worden geacht voor de in het kader van de WIA-beoordeling geselecteerde functies.
4.16
Eiseres heeft nog aangevoerd dat het bestreden besluit ontoereikend is gemotiveerd, omdat in het bestreden besluit wordt vermeld dat eiseres voor tenminste één functie geschikt is. Ten tijde van het bestreden besluit was dit het toetsingskader. Echter is ook vermeld dat eiseres niet arbeidsongeschikt werd geacht voor de maatgevende arbeid. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, waarnaar in het bestreden besluit wordt verwezen, bleek ook dat eiseres geschikt werd geacht voor de drie eerder geduide functies. Uit de uitspraken van de CRvB van 23 december 2022 volgt bovendien dat, indien geen sprake is van een toename van beperkingen, daarmee gegeven is dat de betrokkene geschikt is voor de geduide functies. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een gebrekkige motivering en kan het standpunt van eiseres niet leiden tot een gegrond beroep.
Conclusie
5. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht geconcludeerd dat eiseres per 12 juli 2021 geen recht meer heeft op een Ziektewetuitkering.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 april 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag 20 december 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:14704.
4.CRvB 12 juli 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1547.
5.CRvB 23 december 2022, ECLI:NL: CRVB:2022:2658.
6.CRvB 23 december 2022, ECLI:NL: CRVB:2022:2672.