ECLI:NL:RBDHA:2021:14704

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2021
Publicatiedatum
29 december 2021
Zaaknummer
SGR 20/7247
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na medisch onderzoek en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een WIA-uitkering aanvroeg, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), die deze aanvraag had geweigerd. Eiseres, die voorheen als schoonmaakmedewerker werkte, had zich op 12 februari 2018 ziek gemeld en verzocht om een WIA-uitkering per 10 februari 2020. Het UWV weigerde de uitkering op basis van een verzekeringsgeneeskundige beoordeling, waaruit bleek dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd en dat haar beperkingen onvoldoende waren erkend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV zijn besluiten mocht baseren op rapporten van verzekeringsartsen, mits deze op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts b&b voldoende informatie had verzameld en dat de medische rapporten geen tegenstrijdigheden vertoonden. Eiseres had verschillende medische stukken ingebracht, maar de rechtbank concludeerde dat deze geen nieuwe ziektebeelden of klachten naar voren brachten die de eerdere beoordeling konden ondermijnen.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts b&b de beperkingen van eiseres adequaat in kaart had gebracht. De rechtbank verwierp de beroepsgronden van eiseres en concludeerde dat het UWV terecht de WIA-uitkering had geweigerd. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7247

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2021 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M. Berkel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: J.H. Swart).

Procesverloop

Bij besluit van 12 februari 2020 (primair besluit) heeft verweerder een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aan eiseres per 10 februari 2020 geweigerd.
Bij besluit van 9 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skype plaatsgevonden op 8 november 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres was voorheen werkzaam als medewerker schoonmaak voor gemiddeld 35,31 uur per week. Eiseres heeft zich op 12 februari 2018 ziek gemeld. Op 11 november 2019 heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd. Dit heeft geleid tot het primaire besluit.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiseres per 10 februari 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Aan deze besluitvorming heeft verweerder de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en de arbeidsdeskundige b&b ten grondslag gelegd.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert aan dat het onderzoek onzorgvuldig tot stand is gekomen. Daarnaast stelt zij zich op het standpunt dat zij meer beperkt is dan door verweerder wordt aangenomen. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met haar medische klachten en beperkingen. Volgens eiseres is het niet relevant of de aanwezige feiten de klachten kunnen verklaren, maar de kern van de vraag is of eiseres deze klachten heeft. Dat zij deze klachten heeft blijkt voldoende uit de (medische) stukken. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder medische informatie had dienen op te vragen gelet op de gewijzigde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Voorts stelt eiseres zich op het standpunt dat er ten onrechte geen urenbeperking is overwogen. Er wordt geen rekening gehouden met het volgen van de interdisciplinaire behandeling waar eiseres op aangewezen is. Ook is bekend dat eiseres spanningsklachten ervaart en slecht slaapt, zodat werken in de avond- en nachturen niet passend is voor haar. Bovendien zijn de voorgestelde functies niet geschikt voor eiseres. Zo heeft verweerder meerdere functies geselecteerd waarbij zij langdurig dient te kunnen zitten of waarbij zij veelvuldig met haar handen moet werken of boven schouderhoogte dient te werken. Ook is er geen beperking op handelingstempo aangenomen, terwijl dit wel was medegedeeld door de verzekeringsarts b&b.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten over de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
4.2
De primaire verzekeringsarts heeft eiseres op 31 januari 2020 medisch onderzocht en hiervan op 7 februari 2020 rapport opgesteld. In het rapport is vermeld dat geen informatie bij de behandelend sector werd opgevraagd omdat voldoende informatie aanwezig is. Voorts is in het rapport vermeld dat eiseres nog een aantal beperkingen heeft op het fysieke vlak. Er geldt een beperking ten aanzien van trillingsbelasting, ten aanzien van de rug en knieën, ten aanzien van frequent buigen, duwen/trekken, tillen/dragen, frequent zware lasten hanteren, lopen en lopen tijdens het werk, staan en staan tijdens het werk, trappenlopen, klimmen. Voor zitten geldt dat er regelmatig dient te kunnen worden vertreden, geknield/gehurkt actief zijn geldt dat dit mogelijk is voor 2 tot 3 minuten en daarna even wat anders doen, voor gebogen/getordeerd actief zijn geldt maximaal 5 minuten en daarna even wat anders doen. Het dagverhaal geeft aan dat eiseres in staat moet zijn een werkdag vol te kunnen maken. Als zij daarbij ingezet wordt in fysiek niet belastend werk is volgens de richtlijn over beperking van de arbeidsduur geen indicatie voor een urenbeperking. De primaire verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiseres vastgelegd in de FML van 7 februari 2020.
4.3
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 21 september 2020 rapport opgesteld, gebaseerd op dossieronderzoek en het medisch spreekuur van 26 augustus 2020. In het rapport is vermeld dat er voldoende informatie aanwezig is om tot een heroverweging te komen. Voorts is in het rapport vermeld dat de incontinentieklachten van eiseres worden teruggezien in haar voorgeschiedenis en aanleiding geven om in de FML aan te geven dat sanitaire voorzieningen in de buurt aanwezig moeten zijn. Wat betreft de allergieklachten wordt het de verzekeringsarts b&b niet duidelijk waarvoor zij allergisch is, maar ze heeft wel aangegeven een neusspray te gebruiken. Volgens de verzekeringsarts b&b geeft dit aan dat de bovenste luchtwegen gevoelig zijn voor ontstekingen en daarom wordt eiseres beperkt voor stof, rook, gas en tocht. Verder heeft eiseres aangegeven psychische klachten te hebben. De primaire verzekeringsarts stelde bij haar onderzoek geen evidente psychiatrie vast. Bij het onderzoek van de verzekeringsarts b&b worden wel enige psychische afwijkingen vastgesteld. Zeer waarschijnlijk is de psychische gesteldheid gewijzigd in de loop van de tijd. De verzekeringsarts b&b geeft eiseres het voordeel van de twijfel en geeft lichte tot matige beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren aan. De verzekeringsarts b&b heeft de FML bestudeerd en heroverweegt dat er aanleiding is om verdergaande beperkingen aan te nemen voor onder andere tillen/sjouwen, gezien het complexe geheel van fysieke klachten. De verzekeringsarts b&b ziet zorgvuldigheidshalve ook aanleiding om een beperking voor werken op gevaar opleverende omstandigheden aan te nemen. Rekening houdend met de aanvullende beperkingen is er geen aanleiding om een urenbeperking aan te nemen. Wel ziet de verzekeringsarts b&b aanleiding om beperkingen aan te nemen voor wisselende diensten en werken in de nacht. De FML is aangevuld.
4.4
In beroep heeft eiseres medische informatie ingebracht van revalidatiearts J.A. Haisma van 14 oktober 2019, 18 april 2019 en 16 april 2018, van arts in opleiding neurologie A.W.G. Buijink en neuroloog M. Eurelings van 18 juli 2019 en 26 april 2019, van radioloog F.M. Gubler van 10 juli 2019, van radioloog B.J. Borgstein van 18 januari 2019, van radioloog B.J. van Kelckhoven van 4 juli 2018, van radioloog I. Chesaru van 13 juni 2018, van orthopedisch chirurg R.J.W. Hoogendoorn van 6 maart 2019, 18 januari 2019, 6 maart 2018 en 12 februari 2018, van arts in opleiding orthopedie A.F. van Bemmel van 9 juli 2018, een pressure-flow studie van arts D. Bogaart van 18 december 2019 en het patiëntendossier chirurgie van 1 januari 2018 tot 29 oktober 2020. De verzekeringsarts b&b heeft deze informatie beoordeeld in het rapport van 2 juni 2021 en geeft hierin aan dat er uit de informatie geen nieuwe ziektebeelden of klachten naar voren komen voor de datum in geding. De informatie bevestigt dat er sprake is van klachten maar dat er medisch objectief geen forse afwijkingen worden gezien. Voor de rug wordt er gesproken van lage rugklachten bij een geringe listhesis (een afschuiving van een wervel ten opzichte van een onderliggende wervel). Deze geeft geen inknelling of anderszins beschadiging van de zenuw. In bezwaar is hiervoor een beperking aangegeven voor het tillen. Dat werd op 5 kg gesteld, met als incidenteel 10 kg aangegeven. Volgens de verzekeringsarts b&b is de problematiek niet dusdanig ernstig dat een enkele keer 10 kg niet mogelijk zou zijn. Voor de blaasproblematiek zijn meer dan voldoende beperkingen aangenomen in de FML. Voor verdergaande beperking wordt geen aanleiding gezien, aldus de verzekeringsarts b&b. Voor de knieklachten en de voetklachten zijn er voldoende beperkingen aangenomen. In de aangeleverde gegevens komen hiervoor geen nieuwe medisch objectiveerbare feiten naar voren die duiden op zwaardere pathologie. Volgens de verzekeringsarts b&b komen voor de pijnstoornis, hyperventilatie, de paniekstoornis, tintelingen in de hand en de beschikbaarheid in verband met het revalidatietraject ook geen nieuwe medische gegevens naar voren voor de datum in geding. Met betrekking tot de psychische belasting worden geen nieuwe medische gegevens ingebracht. In bezwaar is een beperking aangenomen voor het handelingstempo van eiseres. Gezien de ernst en mate van de problematiek is het echter niet zo dat handelingstempo in het geheel niet mogelijk zou zijn, daar is de problematiek niet ernstig genoeg voor, aldus de verzekeringsarts b&b. Dit is in lijn met de bevindingen bij het onderzoek door de verzekeringsarts b&b en gezien de ingezette behandeling. De verzekeringsarts b&b concludeert dat de ingebrachte medische informatie geen aanleiding geeft om het standpunt te wijzigen. In de FML zijn voldoende beperkingen aangenomen rekening houdend met de medisch objectiveerbare gegevens. De aangeleverde informatie bevestigen de bevindingen van de primaire arts en de verzekeringsarts b&b.
4.5
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts b&b heeft dossieronderzoek verricht, eiseres lichamelijk en psychisch onderzocht en de in beroep ingebrachte informatie bij de oordeelsvorming betrokken. Uit de medische rapporten blijkt dat alle klachten van eiseres en alle beschikbare informatie zijn meegenomen in de beoordeling. Wat betreft de stelling van eiseres dat verweerder medische informatie had dienen op te vragen, overweegt de rechtbank dat dit ter vrije beoordeling van de verzekeringsarts staat. Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat de verzekeringsarts in beginsel mag varen op het eigen oordeel. [1] Het opvragen van informatie bij derden is met name aangewezen als de verzekeringsarts geen duidelijk beeld kan vormen van de medische toestand van betrokkene. Uit de medische rapportages blijkt dat daar geen sprake van was bij eiseres. De in beroep overgelegde medische informatie is door de verzekeringsarts b&b benoemd en beoordeeld in het medische rapport van 2 juni 2021. Ook in (de inhoud van) die informatie heeft de verzekeringsarts b&b geen reden gezien tot het opvragen van (meer) informatie van de behandelend sector. Dat de verzekeringsarts b&b geen aanleiding heeft gezien om contact met de behandelende sector op te nemen, acht de rechtbank aanvaardbaar nu geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de informatie in het dossier onvoldoende is om tot een gedegen oordeel te kunnen komen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de verzekeringsarts b&b na beoordeling van de in beroep ingebrachte informatie het verzekeringsgeneeskundig standpunt niet heeft gewijzigd.
4.6
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de beperkingen van eiseres in voldoende mate in kaart gebracht. Met betrekking tot de door eiseres aangevoerde pijnklachten overweegt de rechtbank dat de verzekeringsarts b&b hiervoor meerdere (aanvullende) beperkingen heeft aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b voldoende gemotiveerd waarom geen aanleiding is voor het aannemen van meer beperkingen. Ook heeft de verzekeringsarts b&b voldoende gemotiveerd waarom geen aanleiding is voor het aannemen van een urenbeperking. Wat betreft de stelling van eiseres dat werk in de avond- en nachturen niet passend is vanwege spanningsklachten, merkt de rechtbank op dat hiervoor al een beperking in de FML is aangenomen. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat het bevreemdt dat het behandeltraject bij Basalt niet is meegenomen. Er is echter niet met stukken onderbouwd wat het traject inhoudt en hoeveel tijd eiseres hieraan kwijt is. Wat betreft het standpunt van eiseres dat geen beperking is opgenomen voor handelingstempo in het dagelijks leven, overweegt de rechtbank dat een beperking op dit punt alleen aangenomen wordt bij ernstige problematiek. Het is niet gebleken dat bij eiseres sprake is van dergelijke ernstige problematiek. In de FML is wel een beperking aangenomen voor hoog handelingstempo in werk. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts b&b dat deze beperking voldoende passend is bij de geobjectiveerde klachten van eiseres. De rechtbank ziet voorts geen aanleiding voor het oordeel dat voor de blaasproblematiek onvoldoende beperkingen zijn aangenomen in de FML. Dat de blaasproblematiek van eiseres zou moeten leiden tot een beperking voor werken in een koude omgeving, wordt door eiseres niet met (medische) stukken onderbouwd. Daarnaast speelt blaasproblematiek geen rol bij het aannemen van een vervoersbeperking in de FML. Wat betreft het standpunt van eiseres dat het niet relevant is of de aanwezige feiten de klachten kunnen verklaren maar dat het gaat om de vraag of eiseres deze klachten heeft, overweegt de rechtbank als volgt. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geldt dat niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend zijn, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiseres ervaren impact van haar klachten op het dagelijks leven, ontbreekt een medisch objectieve onderbouwing voor de stelling dat eiseres meer beperkt is dan in de FML is aangegeven. In hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling.
4.7
Het vorenstaande betekent dat de medische component van het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden berust. De beroepsgronden treffen geen doel.
5. De rechtbank heeft tot slot de functies bestudeerd die door de primaire arbeidsdeskundige zijn geduid en door de arbeidsdeskundige b&b gedeeltelijk akkoord zijn bevonden in het rapport van 6 oktober 2020. Uit dit rapport blijkt dat de arbeidsdeskundige b&b aanleiding heeft gezien om de functie medewerker tuinbouw te laten vervallen, vanwege de wijzigingen in de FML. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de geduide functies op verschillende punten haar belastbaarheid overschrijden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor dat oordeel omdat de functies zijn geduid aan de hand van de beperkingen van eiseres in de FML. De arbeidsdeskundige b&b heeft de geschiktheid van de functies gemotiveerd in de resultaat functiebeoordeling van 5 oktober 2020. Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige b&b terecht aangegeven dat uitgegaan wordt van de beperkingen die door de verzekeringsarts b&b zijn vastgesteld in de FML en niet van de door eiseres geclaimde beperkingen. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de functies, die zijn geduid aan de hand van de beperkingen van eiseres in de FML, niet geschikt voor eiseres zouden zijn. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de geduide functies passen binnen de belastbaarheid van eiser.
6. Uit het voorgaande volgt dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht en op goede gronden per 10 februari 2020 een WIA-uitkering aan eiseres heeft geweigerd.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 20 mei 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI4863.