Uitspraak
21.3948 ZW
A.M.M. Schalkwijk.
OVERWEGINGEN
3 september 2019 heeft hij zich ziekgemeld met fysieke klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
8 december 2020 aangevuld met beperkingen verbonden aan de klachten van appellant aan de rechterhand en linkerknie. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van
8 december 2020 geconcludeerd dat appellant niet in staat is de functies van medewerker tandtechniek en monteur printplaten te vervullen. Omdat de door de arbeidsdeskundige geselecteerde reservefuncties volgens hem ook niet langer geschikt zijn, zijn de functies administratief medewerker (document scannen) en huishoudelijk medewerker gebouwen aanvullend voor appellant geselecteerd. Op basis daarvan en de onverminderd geschikt geachte functie van administratief ondersteunend medewerker is berekend dat appellant nog 70,19% van zijn maatmaninkomen kan verdienen. Het Uwv heeft appellant bij brief van
11 december 2020 op de hoogte gesteld van het voornemen tot wijziging van het besluit van 31 augustus 2020, inhoudende dat de ZW-uitkering van appellant per 12 januari 2021 zal worden beëindigd. Appellant heeft zich hiertegen gekeerd bij brief van 6 januari 2021. Door het Uwv is vervolgens een tweede hoorzitting gehouden op 14 januari 2021. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft bij rapport van 28 januari 2021 gereageerd op het standpunt van appellant en geconcludeerd dat hierin geen aanleiding wordt gezien voor wijzigingen. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 29 januari 2021 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 31 augustus 2020 gegrond verklaard en de ZWuitkering van appellant per 12 januari 2021 beëindigd.
29 april 2020, bij de beoordeling betrokken. De grond van appellant dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de door hem ingebrachte medische informatie slaagt daarom niet.
10 december 2020 blijkt reeds dat de conflicten schriftelijk of telefonisch worden afgedaan en appellant daartoe in staat moet zijn. Nu appellant een en ander niet gemotiveerd heeft betwist, bestaat er geen aanleiding hem te volgen in zijn standpunt dat de functie van administratief ondersteunend medewerker voor hem ongeschikt is.