ECLI:NL:RBDHA:2023:5072

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
NL23.8513
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublin-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 april 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende man, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft de zaak op 6 april 2023 behandeld.

Eiser heeft aangevoerd dat Italië niet kan worden vertrouwd op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en heeft dit onderbouwd met verschillende rapporten die wijzen op ernstige tekortkomingen in het Italiaanse opvangsysteem. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat, hoewel er problemen zijn met de opvangfaciliteiten in Italië, dit niet betekent dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing is. De rechtbank heeft vastgesteld dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat zijn situatie anders is dan die van andere Dublinclaimanten.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen en dat het beroep ongegrond is. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.8513

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 20 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.8513, op 6 april 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Y. E-Rramdani. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te hebben. Op 11 oktober 2022 heeft eiser in Nederland een asielaanvraag ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] . Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 5 juli 2022 al een asielaanvraag had ingediend in Italië. Verweerder heeft daarom de autoriteiten van Italië verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening [2] . Omdat Italië niet binnen twee weken heeft gereageerd op dat verzoek staat met ingang van 6 december 2022 de verantwoordelijkheid van Italië vast op grond van artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe aan dat ten aanzien van Italië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Ter onderbouwing wordt verwezen naar een rapport van VluchtelingenWerk Nederland, een rapport van de Swiss Refugee Council en borderline Europe, een AIDA-rapport [3] en een nieuwsbericht van ECRE [4] . Er is zijns inziens sprake van een ernstige systeemfout, nu er structurele tekortkomingen zijn in het opvangsysteem. Hierbij wordt verwezen naar de
circular lettervan de Dublin-Unit Italië van 5 december 2022 en een aantal uitspraken van verschillende zittingsplaatsen van deze rechtbank [5] . De opschorting van overdrachten kan niet worden gezien als tijdelijke, feitelijke overdrachtsbeletsel, omdat het gaat om een structurele tekortkoming in de opvang. Tot slot wordt erop gewezen dat lidstaten zich niet schuldig mogen maken aan (indirect) refoulement. Dit blijkt uit de uitspraak van de Afdeling [6] van 4 november 2020 [7] . Tot slot is eiser in detentie gezet, heeft geen tolk gehad en moest een document ondertekenen zonder uitleg over de asielprocedure. Van hem kan daarom niet worden verwacht dat hij bij voorkomende problemen gaat klagen bij de Italiaanse autoriteiten.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
5. In beginsel mag verweerder ten aanzien van Italië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit is ook recentelijk nog door de Afdeling bevestigd. [8] Hierbij zijn de door eiser aangehaalde rapporten ook meegewogen. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Eiser is hier niet in geslaagd.
6. De verklaringen van eiser over de omstandigheden in Italië zijn hiervoor niet voldoende, nu hij deze ervaringen heeft gehad als illegale migrant, terwijl hij als Dublinclaimant zal terugkeren. Bovendien is hij in de gelegenheid gesteld een asielaanvraag in te dienen, maar heeft hij er voor gekozen hier geen gebruik van te maken. Eiser heeft verder niet onderbouwd dat hij niet kan klagen bij de Italiaanse autoriteiten als er bij terugkeer problemen zijn of dat de autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen. Nu van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, mag verwacht worden dat Italië zich houdt aan de internationale afspraken, waaronder het verbod op (indirect) refoulement.
7. Uit de
circular lettervolgt dat Italië de lidstaten heeft verzocht om een tijdelijke opschorting van overdrachten op grond van de Dublinverordening in verband met een probleem met de opvangfaciliteiten. Echter, daaruit volgt slechts dat zich een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel voordoet en niet dat sprake is van structurele en fundamentele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen. De rechtbank ziet zich in dat oordeel gesteund door de Afdelingsuitspraak van 19 december 2022 [9] , die dateert van ná de
circular letter. De Afdeling heeft blijkens die uitspraak in elk geval geen aanleiding gezien om vanwege de
circular letteraf te wijken van haar eerdere oordeel over Italië. Voorts wijst de rechtbank ter vergelijking op de uitspraken van de Afdeling van 8 april 2020 [10] en 30 oktober 2020 [11] betreffende een
circular lettermet betrekking tot het coronavirus, wat eveneens een tijdelijk overdrachtsbeletsel betrof. Daarnaast heeft de Afdeling in haar uitspraak van 31 mei 2022 [12] betreffende de opschorting van overdrachten door de Roemeense autoriteiten geoordeeld dat vanwege de bindende overdrachtstermijnen in artikel 29, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening gewaarborgd is dat onzekerheid over overdracht van een vreemdeling van beperkte duur is. Het enkele feit dat er al enige tijd geen overdrachten naar Italië plaatsvinden en dat onbekend is hoelang de opschorting nog zal duren maakt dus niet dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. De opschorting van overdrachten maakt dan ook niet dat het overdrachtsbesluit onrechtmatig is. Dit betekent dat eiser kan worden overgedragen wanneer het overdrachtsbeletsel binnen de overdrachtstermijn wordt opgeheven. Wanneer eiser niet binnen de overdrachtstermijn kan worden overgedragen aan Italië wordt hij alsnog opgenomen in de nationale procedure. Verweerder heeft in de
circular letterdan ook geen aanleiding hoeven zien toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening nr. (EU) 604/2013.
3.Asylum Information Database, Country Report: Italy, Update 27 mei 2020.
4.European Council on Refugees and Exiles, “Cyprus Seeks Commission Approval of Asylum Procedure Suspension, Arrivals to Italy Continue, Deaths and Interceptions by Libya”, 19 november 2021.
5.Uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond van 30 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:838; Uitspraak rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond van 3 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:1082; Uitspraak rechtbank Den haag, zittingsplaats Roermond van 13 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:1513; Uitspraak rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht van 22 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:3266; Uitspraak rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle van 24 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2205; Uitspraak rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem van 7 maart 2023, ECLI:N:RBDHA:2023:2828; Uitspraak rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam van 6 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3001; Uitspraak rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam van 20 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3612.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.