ECLI:NL:RBDHA:2023:4921

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
NL23.2159
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië en minderjarigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een minderjarige, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 21 februari 2023 is eiseres verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder de twijfel over haar geregistreerde leeftijd in Italië en de tijdigheid van het claimverzoek, zorgvuldig overwogen.

De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris ten onrechte heeft aangenomen dat Italië verantwoordelijk is voor de asielaanvraag, omdat er twijfels zijn over de opvangsituatie in Italië en de registratie van de leeftijd van eiseres. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat de overdracht aan Italië mogelijk is, gezien de recente circular letter van de Italiaanse overheid die aangeeft dat Italië niet kan voldoen aan zijn opvangverplichtingen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de Staatssecretaris op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak van de rechtbank. Tevens wordt de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.2159
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], eiseres V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. E. Sweerts).
Procesverloop
Bij besluit van 23 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.2160, op 21 februari 2023 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Fictoor. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen.1 De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening2 Italië verantwoordelijk is voor de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder een overnameverzoek naar Italië gestuurd. Italië heeft niet op tijd gereageerd op dit verzoek, waardoor er een fictief akkoord is ontstaan. Hiermee staat de verantwoordelijkheid van Italië vast.
1. Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingwet 2000 (Vw).
2 Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
Minderjarigheid
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte van de registratie als meerderjarige in Italië is uitgegaan. Verweerder verwijst ten onrechte naar oude jurisprudentie en hanteert niet het eigen beleid. Uit de door verweerder aangehaalde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 november 20223 blijkt dat een enkele registratie als meerderjarige in Italië onvoldoende is om deze over te nemen, zolang onduidelijk is op welke wijze deze registratie exact tot stand is gekomen. Verder merkt eiseres nog op dat zij in haar gehoor op 12 augustus 2022 heeft gezegd dat zij zelf niet haar leeftijd heeft opgegeven. Uit het dossier blijkt niet dat verweerder duidelijkheid heeft gevraagd en verkregen over de wijze en basis van haar leeftijdsregistratie in Italië.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Eiseres heeft bij haar asielaanvraag gesteld dat zij is geboren op [geboortedatum 1] 2005. Omdat eiseres haar gestelde minderjarigheid niet kon onderbouwen met bewijsmiddelen heeft er een leeftijdsschouw plaatsgevonden. Bij het verhoor van 5 juni 2022 hebben AVIM-medewerkers geconcludeerd dat er twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd. Bij het gehoor van 9 juni 2022 heeft de IND-medewerker ook geconcludeerd dat er twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd. Omdat de conclusie op basis van de schouw was dat er twijfel bestond over de leeftijd van eiseres, heeft verweerder op grond van artikel 34 van de Dublinverordening een verzoek om informatie gedaan bij de Italiaanse autoriteiten. In de reactie van de Italiaanse autoriteiten op dit verzoek staat dat eiseres in Italië staat geregistreerd met de geboortedatum [geboortedatum 2] 2000. Verweerder heeft gezien deze informatie de geboortedatum van eiseres aangepast naar [geboortedatum 2] 2000.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zorgvuldig heeft gehandeld ten aanzien van de leeftijdsbepaling en toereikend heeft gemotiveerd dat eiseres meerderjarig is. Verweerder heeft gehandeld overeenkomstig de werkwijze zoals die is beschreven in paragraaf C1/2.2 van de Vreemdelingencirculaire en de Werkinstructie 2018/19. Deze werkwijze als zodanig vindt de rechtbank niet onredelijk of onzorgvuldig. De omstandigheden die eiseres heeft aangevoerd, namelijk dat in Italië niet is gevraagd naar haar naam en leeftijd, maken dit niet anders. Uit de registratie van de Italiaanse autoriteiten blijkt namelijk dat eiseres daar geregistreerd staat als ‘ [eiseres] ’ geboren op [geboortedatum 2] 2000. Hieruit blijkt dat eiseres in Italië bevraagd is omtrent haar personalia. Deze omstandigheden leiden er daarom naar het oordeel van de rechtbank niet toe dat de leeftijd zoals die geregistreerd stond in Italië niet door verweerder overgenomen had mogen worden. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Termijn claimverzoek
5. Eiseres voert verder aan dat het claimverzoek een dag te laat is verstuurd. Weliswaar begint de termijn onder de Dublinverordening vanaf de dag volgend op de gebeurtenis die heeft plaatsgevonden. Dat laat echter onverlet dat verweerder onjuist rekent. In de zaak van eiseres is de gebeurtenis ‘het vinden van de vingerafdrukken’. Dat is gebeurd op 4 juni 2022, want het EUVis resultaat is ook van 4 juni 2022. Het zou raar zijn als het Eurodac-resultaat pas een dag later bekend zou zijn bij verweerder. De termijn gaat hierdoor lopen op 5 juni 2022. Dat betekent dat de termijn loopt tot 5 augustus 2022 en niet tot en

3.ECLI:NL:RVS:2022:3147.

met 5 augustus 2022. Als die laatste dag wel wordt meegerekend is er sprake van een termijn van 2 maanden en 1 dag. Dat is te lang.
6. De rechtbank overweegt het volgende. De registratie van de resultaten van de Eurodac bevraging zijn op 5 juni 2022 om 8.26 uur binnen gekomen bij verweerder. De enkele omstandigheid dat de resultaten van EUVis op 4 juni 2022 zijn binnengekomen, betekent niet dat er daardoor direct vanuit kan worden gegaan dat ook de resultaten van Eurodac op die dag binnen zijn gekomen. Eiseres heeft verder ook geen documenten overgelegd waaruit blijkt dat het Eurodac-resultaat met de vingerafdrukken van eiseres op 4 juni 2022 al bekend waren bij verweerder. Dit betekent dat de rechtbank er vanuit gaat dat de vingerafdrukken van eiseres op 5 juni 2022 om 8.26 uur bekend waren bij verweerder. In artikel 42, onder a, van de Dublinverordening staat dat wanneer een in dagen, weken of maanden omschreven termijn ingaat op het ogenblik waarop een gebeurtenis of een handeling plaatsvindt, de dag waarop deze gebeurtenis of handeling plaatsvindt, niet bij de termijn wordt inbegrepen. Dit betekent in het geval van eiseres dat de termijn begint te lopen op 6 juni 2022. Omdat er sprake is van een Eurodactreffer moet gekeken worden naar artikel 21, eerste lid, tweede alinea, van de Dublinverordening. Hierin staat dat indien sprake is van een Eurodactreffer het claimverzoek uiterlijk twee maanden na ontvangst van deze treffer moet zijn verstuurd naar de verantwoordelijke lidstaat. Dit betekent in het geval van eiseres dat het claimverzoek uiterlijk op 6 augustus 2022 verstuurd moet worden aan de verantwoordelijke lidstaat4. Het claimverzoek is naar Italië verstuurd op 5 augustus 2022. Naar het oordeel van de rechtbank is het claimverzoek daardoor nog binnen de termijn van twee maanden, en dus op tijd, verstuurd. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
7. Eiseres is verder van mening dat verweerder onvoldoende motivatie heeft gegeven over de omstandigheid dat er een probleem is in de opvang in Italië. Dat blijkt zonder meer uit de circular letter van 5 december 2022. Het is volstrekt onduidelijk hoe lang die situatie gaat duren. Inmiddels is ook bekend dat in januari geen overdrachten meer plaats kunnen vinden. Er is geen duidelijkheid over hoe dit in februari zal zijn. Verweerder had in ieder geval nader onderzoek moeten doen naar de opvangsituatie in Italië en de vraag of overdracht mogelijk is en of er inderdaad een overbelasting van het opvangsysteem in Italië speelt en hoe lang dit zal duren. Het terugzenden van een Dublinclaimant zonder dat deze toegang heeft tot de opvang leidt tot een situatie waarin iemand verstoken is van primaire levensbehoeften, waardoor aan de norm van het arrest Jawo is voldaan. Ten onrechte gaat verweerder er vanuit de voorgenomen overdracht nog feitelijk tijdig kan plaatsvinden. Met het besluit wordt een bevoegdheid tot overdracht gecreëerd. Verweerder moet gemotiveerd ingaan op de bedreigingen van de uitvoering van het besluit binnen de gestelde termijn voor overdracht. Gezien de houding van de Italiaanse autoriteiten is het onzeker of deze binnen de termijn mee zullen werken aan overdracht en of deze doorgang zal kunnen vinden.
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel dat niet aan de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat voor de asielaanvraag van eiseres in de weg staat. Dit tijdelijk overdrachtsbeletsel staat er niet aan in de weg dat eiseres alsnog kan worden overgedragen aan Italië als het beletsel is
4 Zie ook artikel 42, eerste lid, onder b van de Dublinverordening.
opgeheven. Verweerder verwijst daarbij naar de uitspraken van de ABRvS van 8 april 20205 en 31 mei 20226.
9. De rechtbank is, mede onder verwijzing naar de uitspraken van 13 januari 20237 en 6 februari 20238 van oordeel dat het bestreden besluit niet goed is gemotiveerd en in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel.
10. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. De circular letter van 5 december 2022 van de Italiaanse overheid vermeldt:

Request for temporary suspension of transfers to ltaly
This is to inform you that due to suddenly appeared technical reasons related to unavailability of reception facilities Member States are requested to temporarily suspend transfers to ltaly from tomorrow, with the exception of cases of family-reunification of unaccompanied mirrors.
Further and more detailed information regarding the duration of the suspension will
follow.”
11. De rechtbank stelt vast dat Italië in deze circular letter te kennen heeft gegeven vanaf 5 december 2022 niet te kunnen voldoen aan de verplichtingen uit de Opvangrichtlijn voor wat betreft Dublinterugkeerders, behoudens de gemaakte uitzondering voor gezinshereniging voor alleenstaande minderjarigen. Italië heeft in de circular letter geen inhoudelijke toelichting gegeven over de oorzaak van het niet beschikbaar zijn van opvangvoorzieningen en op welke termijn verwacht wordt dat deze weer beschikbaar komen. Het laatste bericht dat door verweerder is ontvangen van de Italiaanse autoriteiten is van 7 februari 2023, hierin is door de Italiaanse autoriteiten verzocht om de overdrachten voor de tweede week van februari 2023 te annuleren. Hierna heeft verweerder geen informatie meer ontvangen van de Italiaanse autoriteiten.
12. Het niet beschikbaar zijn van opvangvoorzieningen merkt de rechtbank niet aan als een feitelijk overdrachtsbeletsel. Van een feitelijk overdrachtsbeletsel is sprake als de overdracht zelf niet kan worden uitgevoerd zoals het geval was in de periode van de COVID-pandemie. In het geval van eiseres kan de overdracht op dit moment niet plaatsvinden wegens het ontbreken van opvangvoorzieningen. De overdracht aan Italië kan immers niet plaatsvinden omdat deze als gevolg zou hebben dat eiseres na overdacht wordt blootgesteld aan een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest, zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening.
13. Het uitgangspunt is dat verweerder ten aanzien van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat verweerder, net als de andere lidstaten, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, er vanuit mag gaan dat alle andere lidstaten het

5.ECLI:NL:RVS:2020:1032.

Unierecht en, met name, de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen.9 De rechtbank overweegt dat de ABRvS in verschillende uitspraken die gaan over de situatie in Italië voor Dublinclaimanten heeft geoordeeld dat, hoewel de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers in Italië bepaalde tekortkomingen kennen, verweerder ten aanzien van Italië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan.10 Een vergelijkbaar oordeel is gegeven door het EHRM11 in het arrest in de zaak M.T. tegen Nederland12 van 23 maart 2023 en in het arrest van 27 mei 2021 in de zaak A.B. tegen Finland13. Het is in beginsel aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij bij overdracht aan Italië, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Italiaanse autoriteiten een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Daarvan is sprake in het geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.14
14. Eiseres heeft met verwijzing naar de circular letter van 5 december 2022 niet aannemelijk gemaakt dat in Italië structurele tekortkomingen in het opvangsysteem zijn, omdat die brief geen informatie geeft waaruit blijkt dat het niet beschikbaar zijn van opvangfaciliteiten een structureel karakter heeft. De rechtbank ziet in dit geval echter reden om de bewijslast dat verweerder ten aanzien van Italië op dit moment mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, bij verweerder te leggen. De circular letter van 5 december 2022, waarin Italië, één van de lidstaten van de Europese Unie, te kennen geeft vanaf 5 december 2022 niet aan zijn Unierechtelijke opvangverplichtingen te kunnen voldoen voor asielzoekers zoals eiseres, is een uitzonderlijke omstandigheid, als bedoeld in punt 81 van het arrest Jawo. Daardoor kan verweerder op dit moment niet zonder meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan. Het ligt dan op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel nog als uitgangspunt kan gelden. Verweerders standpunt komt er in essentie op neer dat deze situatie tijdelijk, en daarmee van korte duur zal zijn, waardoor er geen sprake is van de situatie dat er in Italië sprake is van een structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen. Eiseres wijst er echter terecht op dat verweerder niet aan zijn bewijslast heeft voldaan.
15. Het beroep op de uitspraak van de ABRvS van 31 mei 202215, over de situatie met betrekking tot Roemenië slaagt niet, omdat die uitspraak niet vergelijkbaar is met de onderhavige situatie. In dat geval hadden de Roemeense autoriteiten aangegeven dat in urgente gevallen, zoals in geval van het bijna verlopen van de uiterste overdrachtstermijn, overdracht mogelijk was. In dat geval kan er vanuit worden gegaan dat Roemenië bij een
9 Zie punt 81 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (Jawo).
10 Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 26 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2738, 8 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:376 en 26 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2497.
11 Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
12 ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519.
13 ECLI:CE:ECHR:2021:0420DEC004110019.
14 Zie punt 91 tot en met 93 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (Jawo).
overdracht voldoet aan zijn verplichtingen uit de Opvangrichtlijn. Dat ligt bij Italië op dit moment anders.
16. Omdat op dit moment vaststaat dat Italië als ontvangende lidstaat geen opvang biedt, kan de buiten behandelingstelling van de aanvraag en het overdrachtsbesluit niet worden gedragen door de motivering die daaraan ten grondslag is gelegd. Verweerder had onderzoek moeten doen naar de feiten en omstandigheden op grond waarvan Italië zijn opvangverplichtingen niet nakomt en de al dan niet tijdelijkheid daarvan. Het bestreden besluit is dan ook genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het vereiste dat het dient te berusten op een deugdelijke motivering. De beroepsgrond slaagt.
17. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,00 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
28 februari 2023
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.