Overwegingen
1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.1 De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening2 Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder een terugnameverzoek naar Italië gestuurd. Italië heeft dit verzoek geaccepteerd.
2. Eiser voert aan dat zijn vingerafdrukken wel zijn afgenomen, maar dat Italië er ten onrechte vanuit is gegaan dat hij daarmee asiel heeft aangevraagd in Italië. Dat lidstaten verplicht zijn om vingerafdrukken af te nemen maakt niet dat hij daarmee ook asiel heeft aangevraagd.
1. Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingwet 2000 (Vw).
2 Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
3. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit het dossier blijkt dat eiser niet enkel zijn vingerafdrukken heeft afgegeven in Italië, maar ook in de asielprocedure is terechtgekomen. In het document van Questure di Biella van 17 mei 2022 staat namelijk dat eiser is uitgenodigd om bij de Ufficio Imigrazione te verschijnen op 10 juni 2022 om 9.00 uur met een geldig identiteitsdocument. Hieruit blijkt dus dat eiser asiel heeft aangevraagd in Italië en in de asielprocedure is geweest. De beroepsgrond slaagt niet.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
4. Eiser voert verder aan dat ten aanzien van Italië niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden, gelet op de circular letter van Italië van 5 december 2022. In deze circular letter wordt aan lidstaten gevraagd om de overdracht naar Italië op te schorten wegens plots gebleken technische redenen die verband houden met het niet beschikbaar zijn van opvangfaciliteiten. De beschikbaarheid van de opvang is een verplichting die op een lidstaat rust. Als Italië verantwoordelijk is voor de afhandeling moet het ook mogelijk zijn om opvang te krijgen. Italië kan deze verplichting niet nakomen. Bovendien is er op dit moment onvoldoende informatie om vast te stellen dat er sprake is van een tijdelijk beletsel. Gezien de circular letter kan er ook niet vanuit worden gegaan dat na overdracht aan Italië opvang beschikbaar is. Dat is een concreet aanknopingspunt om aan te nemen dat in Italië na overdracht van eiser sprake is van systeemfouten die kunnen resulteren in een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag tot beschermingen van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van deze rechtbank van 29 december 20223 en van 11 januari 20234. Op dit moment is er onvoldoende informatie om vast te stellen dat er sprake is van een tijdelijk beletsel. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder onderzoek heeft gedaan naar de achterliggende redenen van het verzoek van Italië en hoe lang het niet beschikbaar zijn van opvang naar verwachting gaat duren. Enig inzicht in de concrete problemen en de termijn waarbinnen de Italiaanse autoriteiten verwachten de problemen op te kunnen lossen ontbreekt. Om het standpunt in te nemen dat er sprake is van een tijdelijk beletsel had verweerder onderzoek moeten doen.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel dat niet aan de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat voor de asielaanvraag van eiser in de weg staat. Dit tijdelijk overdrachtsbeletsel staat er niet aan in de weg dat eiser alsnog kan worden overgedragen aan Italië als het beletsel is opgeheven.
6. De rechtbank is, mede onder verwijzing naar de uitspraken van 13 januari 20235 en 6 februari 20236 van oordeel dat het bestreden besluit niet goed is gemotiveerd en in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel.
7. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. De circular letter van 5 december 2022 van de Italiaanse overheid vermeldt:
“
Request for temporary suspension of transfers to ltaly
This is to inform you that due to suddenly appeared technical reasons related to unavailability of reception facilities Member States are requested to temporarily suspend transfers to ltaly from tomorrow, with the exception of cases of family-reunification of unaccompanied mirrors.
Further and more detailed information regarding the duration of the suspension will
follow.”
8. De rechtbank stelt vast dat Italië in deze circular letter te kennen heeft gegeven vanaf 5 december 2022 niet te kunnen voldoen aan de verplichtingen uit de Opvangrichtlijn voor wat betreft Dublinterugkeerders, behoudens de gemaakte uitzondering voor gezinshereniging voor alleenstaande minderjarigen. Italië heeft in de circular letter geen inhoudelijke toelichting gegeven over de oorzaak van het niet beschikbaar zijn van opvangvoorzieningen en op welke termijn verwacht wordt dat deze weer beschikbaar komen. Het laatste bericht dat door verweerder is ontvangen van de Italiaanse autoriteiten is van 7 februari 2023, hierin is door de Italiaanse autoriteiten verzocht om de overdrachten voor de tweede week van februari 2023 te annuleren. Hierna heeft verweerder geen informatie meer ontvangen van de Italiaanse autoriteiten.
9. Het niet beschikbaar zijn van opvangvoorzieningen merkt de rechtbank niet aan als een feitelijk overdrachtsbeletsel. Van een feitelijk overdrachtsbeletsel is sprake als de overdracht zelf niet kan worden uitgevoerd zoals het geval was in de periode van de COVID-pandemie. In het geval van eiser kan de overdracht op dit moment niet plaatsvinden wegens het ontbreken van opvangvoorzieningen. De overdracht aan Italië kan immers niet plaatsvinden omdat deze als gevolg zou hebben dat eiser na overdacht wordt blootgesteld aan een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest, zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening.
10. Het uitgangspunt is dat verweerder ten aanzien van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat verweerder, net als de andere lidstaten, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, er vanuit mag gaan dat alle andere lidstaten het Unierecht en, met name, de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen.7 De rechtbank overweegt dat de ABRvS in verschillende uitspraken die gaan over de situatie in Italië voor Dublinclaimanten heeft geoordeeld dat, hoewel de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers in Italië bepaalde tekortkomingen kennen, verweerder ten aanzien van Italië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan.8 Een vergelijkbaar oordeel is gegeven door het EHRM9 in het arrest in de zaak M.T. tegen Nederland10 van 23 maart 2023 en in het arrest van 27 mei 2021 in de zaak A.B. tegen Finland11. Het is in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Italië, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Italiaanse
7 Zie punt 81 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (Jawo).
9 Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
10 ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519.
11 ECLI:CE:ECHR:2021:0420DEC004110019.
autoriteiten een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Daarvan is sprake in het geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.12
11. Eiser heeft met verwijzing naar de circular letter van 5 december 2022 niet aannemelijk gemaakt dat in Italië structurele tekortkomingen in het opvangsysteem zijn, omdat die brief geen informatie geeft waaruit blijkt dat het niet beschikbaar zijn van opvangfaciliteiten een structureel karakter heeft. De rechtbank ziet in dit geval echter reden om de bewijslast dat verweerder ten aanzien van Italië op dit moment mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, bij verweerder te leggen. De circular letter van 5 december 2022, waarin Italië, één van de lidstaten van de Europese Unie, te kennen geeft vanaf 5 december 2022 niet aan zijn Unierechtelijke opvangverplichtingen te kunnen voldoen voor asielzoekers zoals eiser, is een uitzonderlijke omstandigheid, als bedoeld in punt 81 van het arrest Jawo. Daardoor kan verweerder op dit moment niet zonder meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan. Het ligt dan op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel nog als uitgangspunt kan gelden. Verweerders standpunt komt er in essentie op neer dat deze situatie tijdelijk, en daarmee van korte duur zal zijn, waardoor er geen sprake is van de situatie dat er in Italië sprake is van een structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen. Eiser wijst er echter terecht op dat verweerder niet aan zijn bewijslast heeft voldaan.
12. Omdat op dit moment vaststaat dat Italië als ontvangende lidstaat geen opvang biedt, kan de buiten behandelingstelling van de aanvraag en het overdrachtsbesluit niet worden gedragen door de motivering die daaraan ten grondslag is gelegd. Verweerder had onderzoek moeten doen naar de feiten en omstandigheden op grond waarvan Italië zijn opvangverplichtingen niet nakomt en de al dan niet tijdelijkheid daarvan. Het bestreden besluit is dan ook genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het vereiste dat het dient te berusten op een deugdelijke motivering. De beroepsgrond slaagt.
13. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,00 en een wegingsfactor 1).
12 Zie punt 91 tot en met 93 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (Jawo).