ECLI:NL:RBDHA:2022:14626

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 december 2022
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
NL22.24566
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Beoordeling van verantwoordelijkheidsvaststelling en opvangvoorzieningen in Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 december 2022 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. E.A. Welling, in beroep ging tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 30 november 2022, hield in dat de aanvraag van de eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling werd genomen, omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 20 december 2022 behandeld, waarbij de eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk. De verweerder werd vertegenwoordigd door mr. M.A. Bondarev.

De rechtbank heeft overwogen dat de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling is genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Italië als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen. De eiser heeft echter betoogd dat er tekortkomingen zijn in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Italië, waardoor niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende informatie is om te concluderen dat er sprake is van een tijdelijk, feitelijk beletsel voor de overdracht naar Italië. De rechtbank heeft geoordeeld dat de motivering van het bestreden besluit ondeugdelijk is, omdat verweerder geen onderzoek heeft gedaan naar de situatie in Italië en de redenen voor het verzoek om opschorting van overdrachten.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.518,00. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 29 december 2022 en kan binnen een week na bekendmaking in hoger beroep worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.24566
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E.A. Welling),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.A. Bondarev).

Procesverloop

Bij besluit van 30 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.22567, op 20 december 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M.D.M. Metry. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.1 De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening2 Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder een overnameverzoek naar Italië verstuurd. Italië heeft dit verzoek geaccepteerd.
2. Eiser stelt dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Er is namelijk sprake van aan de asielprocedure en opvangvoorzieningen gerelateerde tekortkomingen. Eiser verwijst daarvoor naar het artikel van het AD van 5 november 2022: ‘
Italië ruziet met Duitsland over migrantenschip
1. Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingwet 2000 (Vw).
2 Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
dat al negen dagen tevergeefs probeert aan te meren’en de motie Berkelmans en Peters van 7 december 2022. Eiser verwijst verder naar de Circulair Letter van 5 december 2022.
Daaruit blijkt volgens eiser dat er geen overdrachten naar Italië kunnen plaatsvinden. Italië verzoekt namelijk om opschorting van de inkomende overdrachten in verband met het tekort aan opvangplekken. De asielprocedure in Italië is dus niet in overeenstemming met de Europese normen. Dit is een aanwijzing dat Italië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Daarom kan niet langer worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder heeft een en ander volgens eiser onvoldoende weerlegd.
3. Verweerder is van mening dat ten aanzien van Italië nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Het artikel van het AD van 5 november 2022 en de motie Berkelmans en Peters maken dat niet anders. Verder staat volgens verweerder in de Circulair Letter van 5 december 2022 enkel dat Italië voorlopig geen Dublinclaimanten kan ontvangen. Dat komt door onverwachte plotse technische problemen. Een nadere toelichting daarop volgt nog. Verweerder meent dat hierdoor enkel sprake is van een feitelijk overdrachtsbeletsel, dat staat los van de verantwoordelijkheidsvaststelling. Een feitelijk beletsel brengt geen verandering in de verantwoordelijkheid van Italië. Verweerder verwijst daarbij naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 april 2020.3
4. De rechtbank overweegt als volgt. De opmerking over een reguliere vergunning ziet de rechtbank niet als een onderdeel van de motivering van het besluit, maar louter als een reactie op eisers mededeling dat er trouwplannen zijn.
5. Niet in geschil is dat Italië de lidstaat is die in beginsel verantwoordelijk is voor eisers asielaanvraag. De verwijzing naar de (nieuws)artikelen en vragen in de Tweede Kamer leiden niet tot het oordeel dat verweerder niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan ten aanzien van Italië. Deze stukken gaan over de situatie aan de buitengrenzen van de lidstaten en zien niet op de situatie van eiser als Dublinclaimant. De door eiser genoemde algemene informatie leidt niet tot een ander oordeel, nu deze alle eerder zijn beoordeeld en dit er evenmin toe heeft geleid dat verweerder zich niet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht baseren.4 Deze informatie leidt dan ook niet tot een geslaagd beroep.
6. In de Circulair Letter van de Italiaanse autoriteiten van 5 december 2022 wordt aan de lidstaten van de Europese Unie gevraagd om overdracht naar Italië op te schorten. Dit wegens plots gebleken technische redenen, die verband houden met het niet beschikbaar zijn van opvangfaciliteiten. Dit betreft weliswaar een feit van na het bestreden besluit, maar gezien het ex nunc karakter van de toetsing in beroep in asielzaken, neemt de rechtbank dit feit mee in de beoordeling van de zaak.
7. De beschikbaarheid van opvang is een verplichting die op een lidstaat rust. Als Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, moet het daarom ook mogelijk zijn voor eiser om opvang te krijgen in Italië. Dat in de Circulair Letter staat dat het momenteel niet mogelijk is om opvang te krijgen, staat dus in direct verband met de
4 Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:881; 26 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2738; 6 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:38 en 26 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2497.
vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat en daarmee met de rechtmatigheid van een besluit dat de overdracht mogelijk maakt.
De stelling van verweerder dat enkel sprake is van een feitelijk beletsel kan de rechtbank op basis van de thans bekende informatie niet volgen. Naar het oordeel van de rechtbank is er op dit moment namelijk onvoldoende informatie om vast te stellen dat er sprake is van een tijdelijk, feitelijk beletsel. Ter zitting is gebleken dat verweerder ook geen onderzoek heeft gedaan naar de achterliggende redenen van het verzoek van Italië en hoe lang het niet beschikbaar zijn van opvang naar verwachting gaat duren. Om het standpunt te kunnen innemen dat het om een tijdelijk beletsel gaat, had verweerder daar wel onderzoek naar moeten doen. Nu voor dit moment vaststaat dat Italië als ontvangende lidstaat geen opvang biedt, kunnen de buiten behandelingstelling van de aanvraag en het besluit dat eiser zal worden overgedragen naar Italië niet worden gedragen door de motivering die daaraan ten grondslag is gelegd. Het bestreden besluit is dan ook genomen is strijd met het vereiste dat het dient te berusten op een deugdelijk motivering. De beroepsgrond slaagt.
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te houden of een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder moet een nieuw besluit nemen waarvoor nader onderzoek nodig is.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 december 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.