In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 december 2022 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. E.A. Welling, in beroep ging tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 30 november 2022, hield in dat de aanvraag van de eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling werd genomen, omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 20 december 2022 behandeld, waarbij de eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk. De verweerder werd vertegenwoordigd door mr. M.A. Bondarev.
De rechtbank heeft overwogen dat de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling is genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Italië als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen. De eiser heeft echter betoogd dat er tekortkomingen zijn in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Italië, waardoor niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende informatie is om te concluderen dat er sprake is van een tijdelijk, feitelijk beletsel voor de overdracht naar Italië. De rechtbank heeft geoordeeld dat de motivering van het bestreden besluit ondeugdelijk is, omdat verweerder geen onderzoek heeft gedaan naar de situatie in Italië en de redenen voor het verzoek om opschorting van overdrachten.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.518,00. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 29 december 2022 en kan binnen een week na bekendmaking in hoger beroep worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.