ECLI:NL:RBDHA:2023:139

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
11 januari 2023
Zaaknummer
NL23.524
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake overdracht asielzoeker aan Italië in het kader van de Dublinverordening

Op 11 januari 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin een verzoeker, geboren in 1983 en van Ethiopische nationaliteit, zich verzet tegen zijn voorgenomen overdracht aan Italië. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 22 december 2022 aan verzoeker meegedeeld dat hij op 16 januari 2023 zou worden overgedragen aan de Italiaanse autoriteiten. Verzoeker heeft hiertegen op 6 januari 2023 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om de overdracht te voorkomen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen, omdat er ernstige twijfels bestonden over de rechtmatigheid van de overdracht, gezien de situatie van opvangfaciliteiten in Italië. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Italiaanse autoriteiten in een Circular Letter van 5 december 2022 hadden aangegeven dat zij Dublinoverdrachten tijdelijk niet accepteerden vanwege een gebrek aan opvangmogelijkheden. Dit leidde tot de conclusie dat verzoeker na overdracht in Italië mogelijk in een situatie van ernstige materiële deprivatie zou komen te verkeren, wat in strijd zou zijn met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de overdracht niet kan plaatsvinden totdat is beslist op het bezwaar van verzoeker. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 837,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.524

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1983 en van Ethiopische nationaliteit, verzoeker,
V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. I.M. van Kuilenburg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid(gemachtigde: M. van der Lubbe).

Procesverloop

Op 22 december 2022 heeft verweerder aan verzoeker kenbaar gemaakt dat hij op 16 januari 2023 aan de Italiaanse autoriteiten zal worden overgedragen.
Verzoeker heeft op 6 januari 2023 beroep ingesteld tegen deze voorgenomen feitelijke overdracht en tevens de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen met als doel de feitelijke overdracht te voorkomen. Het beroep is geregistreerd onder zaaknummer NL23.523.
De voorzieningenrechter heeft op 11 januari 2023 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, uitspraak doen zonder zitting.
2. De voorzieningenrechter acht in dit geval termen aanwezig om van deze bevoegdheid gebruik te maken. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder op 22 december 2022 met een kennisgeving aan verzoeker een vluchtdatum kenbaar heeft gemaakt en dat daarmee duidelijk is geworden dat hij op 16 januari 2023 om 09:40 uur met vluchtnummer [vluchtnummer] zal uitreizen naar Rome in Italië. Dit levert spoedeisend belang op.
3. Het beroepschrift van verzoeker van 6 januari 2023 moet worden aangemerkt als bezwaarschrift gericht tegen de feitelijke overdracht. Het beroep zal daarom met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden doorgezonden aan verweerder om als bezwaarschrift te worden behandeld.
4. Getoetst moet worden of de feitelijke overdracht verboden moet worden omdat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter gaat daarbij uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Relevante feiten en omstandigheden
5. Op 18 april 2022 heeft verzoeker een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Uit het door verzoeker overgelegde Italiaanse verblijfsdocument is gebleken dat Italië een verblijfstitel aan verzoeker heeft verleend met een geldigheidsduur van 27 januari 2021 tot 31 augustus 2022. Ook heeft verzoeker bevestigd dat hij in Italië een verblijfsvergunning heeft gekregen voor verblijf als student. Verweerder heeft op 19 mei 2022 de autoriteiten van Italië gevraagd om verzoeker over te nemen op grond van artikel 12, eerste lid, van de Dublinverordening (Vo 604/2013). De Italiaanse autoriteiten zijn hiermee op 19 juli 2022 akkoord gegaan.
6. Bij besluit van 14 november 2022 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) omdat Italië daarvoor verantwoordelijk is. Het hiertegen door verzoeker ingestelde beroep is op 15 december 2022 (NL22.23263) ongegrond verklaard.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
Het toetsingskader
7. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 21 februari 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ2788) en van 19 augustus 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1952), volgt dat de mogelijkheid tot het maken van bezwaar op basis van artikel 72, derde lid, Vw 2000 tegen een voorgenomen feitelijke uitzetting is beperkt tot een bezwaar over de wijze waarop verweerder van de bevoegdheid tot uitzetting gebruik maakt. Daarnaast is het maken van zo’n bezwaar mogelijk, indien de situatie ten tijde van de feitelijke uitzetting dusdanig verschilt van die ten tijde van het besluit waaruit de bevoegdheid tot uitzetting voortvloeit, dat niet langer onverkort van de rechtmatigheid van de voorgenomen feitelijke uitzetting kan worden uitgegaan. Verder heeft de Afdeling bij uitspraak van 26 maart 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ8704) overwogen dat een vreemdeling in dat geval nieuwe feiten en omstandigheden moet aanvoeren ten opzichte van wat hij heeft aangevoerd of had kunnen aanvoeren tegen het besluit waaruit de bevoegdheid tot die uitzetting voortvloeit. Deze uitspraken van de Afdeling zijn ook van toepassing op de feitelijke overdracht aan een verantwoordelijke lidstaat in de zin van de Dublinverordening.
Circular Letter van 5 december 2022
8. Verzoeker verzet zich tegen de voorgenomen overdracht aan Italië onder verwijzing naar gewijzigde omstandigheden die maken dat de feitelijke overdracht onrechtmatig zal zijn. Verzoeker verwijst daartoe naar de Circular Letter van 5 december 2022 van de Italiaanse autoriteiten – gericht aan alle Dublin Units van de lidstaten – met de mededeling dat Italië Dublinoverdrachten tijdelijk niet accepteert omdat er geen opvangmogelijkheden zijn. Dit geldt alleen niet voor overdracht van alleenstaande minderjarigen en gevallen van gezinshereniging, maar dat is hier niet aan de orde. Verweerder moet uitgaan van de inschatting van de Italiaanse autoriteiten dat zij niet langer in staat zijn op een verantwoorde wijze opvang te bieden aan inkomende Dublinclaimanten. Verzoeker verwijst ook naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 29 december 2022 (NL22.24566). Naar de mening van verzoeker is overdracht zonder opvang is in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) nu het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het HvJ-EU) in het arrest in de zaak Jawo tegen Duitsland van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218, punt 87) heeft overwogen dat van Dublinoverdracht moet worden afgezien wanneer er ernstige, op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de asielzoeker een risico zal lopen op schending van artikel 4 Handvest bij de overdracht of als gevolg daarvan. Verzoeker is van mening dat dit reden lijkt om zijn asielzaak in Nederland te behandelen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, wat verweerder heeft miskend.
9. Naar het oordeel van voorzieningenrechter heeft verzoeker met de Circular Letter van de Italiaanse autoriteiten van 5 december 2022 nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aangevoerd ten opzichte van zijn asielprocedure die is geëindigd met voormelde onherroepelijk uitspraak van 15 november 2022 en dient hij daarom in zijn verzoek te worden ontvangen. De rechtbank heeft verweerder bij digitaal bericht van 6 januari 2023 verzocht op deze ingebrachte Circular Letter van 5 december 2022 te reageren en, om vast te kunnen stellen of sprake is van slechts een tijdelijk overdrachtsbeletsel, aan te geven
a.
a) of Dublinoverdrachten aan Italië momenteel tijdelijk worden opgeschort omdat er op dit moment geen opvangmogelijkheden zijn?
b) of onderzoek is verricht naar de achterliggende redenen van het verzoek van de Italiaanse autoriteiten?
c) hoelang het niet beschikbaar zijn van opvang(faciliteiten) in Italië naar verwachting zal gaan duren?
Verweerder heeft hiervoor de gelegenheid gekregen tot uiterlijk 10 januari 2022, zodat de rechtbank daarna – indien noodzakelijk of gewenst – nog een zitting zou kunnen plannen in week 2 van 2023. Verweerder heeft niet gereageerd binnen deze termijn, noch verzocht om verlenging hiervan.
10. De voorzieningenrechter is bekend met het beroep dat namens verzoeker is ingediend. In dat dossier (NL23.523) heeft verweerder wel gereageerd op de vragen van de voorzieningenrechter. Deze reactie betrekt de voorzieningenrechter bij zijn oordeel. Uit deze reactie blijkt dat verweerder op 6 december 2022 navraag heeft gedaan bij de Italiaanse Dublinunit naar de achterliggende redenen van het verzoek van Italië en de vraag hoelang de tijdelijke opschorting van overdrachten zal duren, alsook dat de Circular Letter op 7 december 2022 is besproken met de Europese Commissie tijdens de ministeriële bijeenkomst over Dublin. Daarnaast is er op 7 december 2022 operationeel contact geweest met de Italiaanse Dublinunit en de Nederlandse liaisonofficier in Rome, waarbij Italië heeft verzocht om de geplande overdrachten in de periode tot 12 december 2022 te annuleren. Vervolgens heeft op 12 december 2022 een operationeel overleg plaatsgevonden tussen de Dublinliaisons van verschillende EU-lidstaten en met het hoofd van de Italiaanse Dublinunit. Toen is gebleken dat Italië de inkomende Dublinoverdrachten in ieder geval voor december 2022 opschort. De Europese Commissie heeft bij brief van 20 december 2022 aan de Italiaanse directeur Asiel en Migratie en de Dublinunits van de lidstaten er bij Italië op aangedrongen om de opschorting op korte termijn op te heffen. Het hoofd van de Italiaanse Dublinunit heeft aangeven dat op 9 januari 2023 door Italië wordt beslist over het al dan niet accepteren van overdrachten in januari 2023.
10. Uit de Circular Letter en de daarna gevoerde gesprekken zoals weergegeven in verweerders reactie van 10 januari 2023 is op te maken dat overdrachten aan Italië op dit moment niet kunnen worden uitgevoerd omdat opvangfaciliteiten ontbreken. De overdrachten zijn in ieder geval opgeschort tot 9 januari 2023, op welk moment de Italiaanse autoriteiten zouden bezien of overdrachten weer hervat kunnen worden. Enig inzicht in de concrete problemen en de termijn waarbinnen de Italiaanse autoriteiten verwachten de problemen te kunnen oplossen ontbreekt.
12. Italië heeft in de zaak van verzoeker het claimverzoek geaccordeerd. De Circular Letter maakt de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig en staat er dan ook niet aan in de weg dat verzoeker in beginsel alsnog kan worden overgedragen aan Italië indien het beletsel is opgeheven (vgl. rechtsoverweging 3.1 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, hierna: de Afdeling van 8 april 2022, ECLI:NL:RVS:2020:1032). De strekking van de Circular Letter raakt dan ook niet direct de verantwoordelijkheid van Italië en het daarom genomen overdrachtsbesluit. Dit wordt anders zodra verweerder overgaat tot feitelijke overdracht, zoals in deze zaak. Op dat moment ligt immers de vraag voor of er in weerwil van de verantwoordelijkheid reden is om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de overdracht.
13. Op lidstaten rust in het algemeen de plicht om asielzoekers opvang te bieden. Na overdracht aan Italië moet het voor verzoeker dus mogelijk zijn om daar opvang te krijgen. Gezien de Circular Letter kan ervan uit worden gegaan dat die opvang nu niet beschikbaar is. Daarmee heeft verzoeker concrete aanknopingspunten aangereikt om aan te nemen dat in Italië na overdracht sprake zou zijn van systeemfouten die kunnen resulteren in een behandeling die strijdig is met artikel 4 van het Handvest. Als verzoeker niet wordt opgevangen en hem geen verstrekkingen (kunnen) worden geboden kan verzoeker immers in een situatie van ernstige materiële deprivatie komen te verkeren als bedoeld in het arrest Jawo. De door verweerder aangehaalde gesprekken tussen verschillende instanties kunnen niet afdoen aan de ernstige twijfel of opvang beschikbaar is in Italië als verzoeker op 16 januari 2023 wordt overgedragen.
14. In de wetenschap dat het Italiaanse opvangstelsel al jarenlang zwaar (over)belast is, is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter op dit moment verder onvoldoende grond voor verweerders stelling dat slechts sprake is van een tijdelijke belemmering voor de feitelijke overdracht. Daarbij geldt dat de term ‘tijdelijk’ in het kader van Dublinoverdrachten wordt begrensd door het verstrijken van de overdrachtstermijn, waarna overdracht sowieso niet meer aan de orde is. Als verweerder spreekt van een tijdelijk beletsel voor overdracht moet het dus gaan om een beletsel dat naar redelijke verwachtingen zal of kan zijn opgeheven vóór die datum. De hier voorliggende uiterste overdrachtstermijn eindigt in beginsel na 19 januari 2023.
15. Gezien het voorgaande kan het bezwaar van verzoeker tegen de feitelijke overdracht op 16 januari 2023 een redelijke kans van slagen niet worden ontzegd. De voorzieningenrechter zal daarom het verzoek toewijzen.
Proceskostenveroordeling
16. De voorzieningenrechter ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op in totaal € 837,00. De voorzieningenrechter overweegt daarbij dat het verzoek wordt beschouwd als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 Bpb, zodat 1 punt wordt toegekend voor het indienen van het verzoekschrift. De waarde per punt bedraagt € 837,00 en de wegingsfactor is 1.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en treft de voorlopige voorziening dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Italië totdat is beslist op het bezwaar;
  • zendt het beroep van verzoeker door aan verweerder als bezwaar;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 837,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T.C. Wijsman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.J. Groothedde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 11 januari 2023
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.