ECLI:NL:RBDHA:2023:3814

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
NL23.3011
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, een lid van de Ahmadi-gemeenschap, een verblijfsvergunning aanvroeg. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk als verantwoordelijk land was vastgesteld op basis van de Dublinverordening. Eiser betwistte deze beslissing en voerde aan dat Frankrijk niet voldeed aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel, verwijzend naar het AIDA-rapport dat inhumane leefomstandigheden zou beschrijven. De rechtbank oordeelde dat verweerder in zijn algemeenheid mocht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk, zoals eerder bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Eiser slaagde er niet in om voldoende bewijs te leveren dat in zijn specifieke geval van dit beginsel afgeweken moest worden.

De rechtbank concludeerde dat de informatie uit de AIDA-rapporten niet wezenlijk verschilde en dat de enkele verwijzing naar moeilijkheden met opvangvoorzieningen niet voldoende was om aan te nemen dat de overdracht aan Frankrijk een onevenredige hardheid zou opleveren. De rechtbank oordeelde verder dat de motivering van verweerder voldoende was, ondanks een foutieve verwijzing naar een eerdere uitspraak. Uiteindelijk werd het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat zijn asielaanvraag niet in Nederland behandeld hoeft te worden en dat hij kan worden overgedragen aan Frankrijk. De rechtbank wees ook de verzoeken om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.3011
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V nummer]
(gemachtigde: mr. T. Thissen),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Talsma ).
Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.3012, op 28 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J. Singh. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). In dit artikel is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland vastgesteld dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag en daarom bij Frankrijk een verzoek om overname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
2. Eiser voert aan dat ten aanzien van Frankrijk niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser verwijst daarvoor naar het AIDA-rapport
van 8 april 2022. Volgens eiser blijkt daaruit dat sprake is van inhumane leefomstandigheden en dusdanige tekorten in de asielopvang. Toegang tot opvang is volgens eiser alleen mogelijk voor mensen die zeer goed voor hun eigen belangen kunnen opkomen, wat niet het uitgangspunt is van het Unierecht.
Verder berust het bestreden besluit op een gebrekkige motivering. Verweerder verwijst ten aanzien van het interstatelijk vertrouwensbeginsel naar een uitspraak van de rechtbank Middelburg van 17 januari 20231, waarin wordt verwezen naar een Afdelingsuitspraak die niet is gepubliceerd, het gaat om de uitspraak met ECLI-nummer: ECLI:NL:RVS:2022:12337.
3. De rechtbank stelt voorop dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Frankrijk mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) nog bevestigd in de uitspraken van 21 april 20212, 16 juni 20213 en 9 maart 2022.4 Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden.
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat in zijn geval niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Het AIDA-rapport van april 2020 is door de Afdeling betrokken bij de hiervoor genoemde uitspraak van 21 april 2021, waarin is geoordeeld dat ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Naar het oordeel van de rechtbank wordt in het AIDA-rapport van 8 april 2022, waar eiser naar verwijst, geen wezenlijk ander beeld geschetst van de situatie van Dublinclaimanten in Frankrijk dan in het AIDA-rapport van 21 april 2020. De informatie uit het AIDA-rapport van 8 april 2022, met betrekking tot de opvangvoorzieningen, waarop eiser zich beroept, komt in grote lijnen overeen met de informatie in het voorgaande AIDA-rapport van april 2020.5
5. De verwijzing van eiser naar het feit dat in het AIDA-rapport van 8 april 2022 staat dat er moeilijkheden bestaan met betrekking tot (toegang tot) opvangvoorzieningen, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Ook op dit specifieke punt geldt dat er geen sprake is van een wezenlijk verschil met de vermelding over moeilijkheden met betrekking tot de (toegang) tot opvangvoorzieningen in het AIDA-rapport 2020.
6. De rechtbank is verder van oordeel dat het feit dat in het besluit is verwezen naar de eerdergenoemde uitspraak van de rechtbank Middelburg van 17 januari 2023, waarin per abuis een foute verwijzing naar een Afdelingsuitspraak is opgenomen, niet maakt dat verweerder in het besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom wel van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Deze grond slaagt niet.

1.ECLI:NL:RBDHA:2023:462.

5 Rechtbank Den Haag zittingsplaats Utrecht 15 februari 2023, ECLI:NL:BMNE:2023:795 en rechtbank Den Haag zittingsplaats Haarlem 28 februari 2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:1746.
Artikel 17 van de Dublinverordening
7. Eiser voert verder aan dat het in Frankrijk veel moeilijker of zelfs praktisch onmogelijk om zijn geloof te belijden. Eiser behoort tot de Ahmadi-gemeenschap. Zijn geloof wordt beleden met geloofsgenoten en in gebedshuizen. In de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 17 januari 2023 6staat dat er slechts één moskee staat in Frankrijk die behoort tot zijn geloofsgemeenschap. In Frankrijk is er maar een klein aantal gelovigen van deze gemeenschap in vergelijking met Nederland. Eiser zal dan ook een veel minder
rijk geloofsleven hebben in Frankrijk.
8. Ook om proceseconomische redenen ligt het volgens eiser voor de hand dat zijn asielaanvraag inhoudelijk in Nederland wordt behandelen. In het beleid van verweerder staat dat verweerder ‘met name’ de behandeling om proceseconomische redenen naar zich toe trekt wanneer iemand afkomstig is uit een veilig land en de verzoeker binnen een redelijke termijn terug kan naar het land van herkomst. Volgens eiser blijkt uit de woorden ‘met name’ dat dit geen limitatieve opsomming is van een omstandigheid waardoor het vanuit proceseconomisch oogpunt mogelijk is om de aanvraag in Nederland af te handelen. Eiser vindt daarom dat verweerder ten onrechte in het bestreden besluit niet is ingegaan op de stelling dat zijn asielaanvraag kansrijk is en dat daarom de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in Nederland moet worden behandeld.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aangevoerde omstandigheid, dat het voor eiser moeilijker of praktisch onmogelijk is om zijn geloof te belijden, onvoldoende mogen vinden voor de conclusie dat de overdracht van een onevenredige hardheid zou getuigen. Met de enkele stelling van eiser dat er slechts één Ahmadi-moskee is in Frankrijk en dat er maar een klein aantal gelovigen van deze gemeenschap in Frankrijk woont, heeft eiser onvoldoende onderbouwd waarom verweerder de asielaanvraag aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.7
10. De rechtbank overweegt verder dat in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) staat dat verweerder een aanvraag vanwege proceseconomische redenen aan zich kan trekken. Er is met name sprake van proceseconomische redenen wanneer de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst en na afhandeling van het verzoek in de procedure conform artikel 3.109ca Vreemdelingenbesluit, binnen afzienbare tijd terugkeer naar het land van herkomst gewaarborgd is. Het in het beleid genoemde voorbeeld is – zoals eiser terecht stelt - niet limitatief. Verweerder heeft echter – anders dan eiser stelt - in het bestreden besluit (zoals nader toegelicht ter zitting) afdoende gemotiveerd waarom de stelling dat het een kansrijke aanvraag is niet met zich meebrengt dat vanwege proceseconomische redenen de aanvraag door Nederland behandeld moet worden. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het aan de Franse autoriteiten is om te oordelen over de asielmotieven van eiser en de vraag of hij wel of niet in aanmerking komt voor vergunningverlening. Dit standpunt is naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk. De beroepsgrond slaagt niet.

6.ECLI:NL:RBDHA:2023:462

7 Rechtbank Den Haag 11 mei 2022, ECLI:NL:BDHA:2022:4855 en rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg 17 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:462.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoeft te nemen en dat eiser overgedragen mag worden aan Frankrijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten van eiser te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
15 maart 2023
Documentcode: [Documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.