Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.3011
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V nummer]
(gemachtigde: mr. T. Thissen),
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Talsma ).
Bij besluit van 31 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.3012, op 28 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J. Singh. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). In dit artikel is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland vastgesteld dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag en daarom bij Frankrijk een verzoek om overname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
2. Eiser voert aan dat ten aanzien van Frankrijk niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser verwijst daarvoor naar het AIDA-rapport
van 8 april 2022. Volgens eiser blijkt daaruit dat sprake is van inhumane leefomstandigheden en dusdanige tekorten in de asielopvang. Toegang tot opvang is volgens eiser alleen mogelijk voor mensen die zeer goed voor hun eigen belangen kunnen opkomen, wat niet het uitgangspunt is van het Unierecht.
Verder berust het bestreden besluit op een gebrekkige motivering. Verweerder verwijst ten aanzien van het interstatelijk vertrouwensbeginsel naar een uitspraak van de rechtbank Middelburg van 17 januari 20231, waarin wordt verwezen naar een Afdelingsuitspraak die niet is gepubliceerd, het gaat om de uitspraak met ECLI-nummer: ECLI:NL:RVS:2022:12337. 3. De rechtbank stelt voorop dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Frankrijk mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) nog bevestigd in de uitspraken van 21 april 20212, 16 juni 20213 en 9 maart 2022.4 Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden.
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat in zijn geval niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Het AIDA-rapport van april 2020 is door de Afdeling betrokken bij de hiervoor genoemde uitspraak van 21 april 2021, waarin is geoordeeld dat ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Naar het oordeel van de rechtbank wordt in het AIDA-rapport van 8 april 2022, waar eiser naar verwijst, geen wezenlijk ander beeld geschetst van de situatie van Dublinclaimanten in Frankrijk dan in het AIDA-rapport van 21 april 2020. De informatie uit het AIDA-rapport van 8 april 2022, met betrekking tot de opvangvoorzieningen, waarop eiser zich beroept, komt in grote lijnen overeen met de informatie in het voorgaande AIDA-rapport van april 2020.5
5. De verwijzing van eiser naar het feit dat in het AIDA-rapport van 8 april 2022 staat dat er moeilijkheden bestaan met betrekking tot (toegang tot) opvangvoorzieningen, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Ook op dit specifieke punt geldt dat er geen sprake is van een wezenlijk verschil met de vermelding over moeilijkheden met betrekking tot de (toegang) tot opvangvoorzieningen in het AIDA-rapport 2020.
6. De rechtbank is verder van oordeel dat het feit dat in het besluit is verwezen naar de eerdergenoemde uitspraak van de rechtbank Middelburg van 17 januari 2023, waarin per abuis een foute verwijzing naar een Afdelingsuitspraak is opgenomen, niet maakt dat verweerder in het besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom wel van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Deze grond slaagt niet.