ECLI:NL:RBDHA:2023:2803

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
NL23.5702
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling en de noodzaak van een lichter middel in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 maart 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende, was in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had deze maatregel opgelegd met het argument dat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft het onderzoek op 1 maart 2023 gesloten en de partijen hebben toestemming verleend voor schriftelijke behandeling van de zaak.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat eiser de gronden voor de maatregel van bewaring niet heeft betwist. De rechtbank oordeelt dat de onbetwiste gronden voldoende zijn om aan te nemen dat er een risico bestaat op onttrekking aan het toezicht. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder niet op de juiste wijze heeft voldaan aan de motiveringsplicht zoals voortvloeiend uit het arrest C, B en X van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechtbank concludeert echter dat er geen verplichting bestaat voor verweerder om zijn standpunt schriftelijk te motiveren, zolang hij de rechter van voldoende feitelijke informatie voorziet.

De rechtbank komt tot de conclusie dat de feiten en omstandigheden uit het dossier niet leiden tot de noodzaak om een lichter middel toe te passen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf en het risico op onttrekking aan toezicht is aanwezig. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.5702

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H. Loth),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Verweerder heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Partijen hebben toestemming verleend het beroep schriftelijk te behandelen. De rechtbank heeft het onderzoek op 1 maart 2023 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1997 en de Marokkaanse nationaliteit te bezitten.
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat in het belang van de openbare orde er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vb, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt met betrekking tot zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden waarop de maatregel berust niet heeft betwist. De onbetwiste gronden zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en deze kunnen de maatregel van bewaring reeds dragen.
Lichter middel
4. Eiser stelt dat verweerder op een onjuiste wijze invulling heeft gegeven aan het arrest C, B en X van het Hof van Justitie van de Europese Unie (verder Hof van Justitie), [2] door in de maatregel van bewaring geen actuele en expliciete motivering op te nemen waarom niet alsnog is volstaan met de oplegging van een lichter middel. Verweerder heeft daarom niet, dan wel onvoldoende, aan zijn bewijslast voldaan. Ter onderbouwing verwijst eiser naar drie uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van respectievelijk 14 en 15 november 2022 [3] en 2 december 2022. [4]
5. Uit het arrest C, B en X van het Hof van Justitie volgt dat de rechter ambtshalve de naleving van de rechtmatigheidsvoorwaarden voor het opleggen van de maatregel van bewaring toetst, op basis van het dossier en wat daarnaast in beroep door partijen naar voren is gebracht. [5]
6. Uit genoemd arrest volgt naar het oordeel van de rechtbank niet de verplichting voor verweerder om zijn standpunt over de rechtmatigheid van de maatregel schriftelijk te motiveren. Die verplichting volgt evenmin uit het nationale bestuursrecht. [6] Verweerder dient slechts aan de rechter de feitelijke informatie te verstrekken die de rechter in staat stelt om zijn ambtshalve beoordeling van de voortdurende vrijheidsbeneming uit te voeren. Het ontbreken op voorhand van een verdere motivering van dat standpunt verhindert niet de ambtshalve toetsing door de rechter. Voor zover nodig wint deze hiertoe nadere informatie in bij partijen.
7. De feiten en omstandigheden zoals deze blijken uit het digitale dossier hebben verweerder niet doen besluiten tot beëindiging van de maatregel. Het is aan de rechtbank om op basis van deze informatie te beoordelen of verweerder een lichter middel had moeten hanteren.
8. Vooropgesteld wordt dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft en dat gelet op de gronden van de maatregel een risico op onttrekking is gegeven.
9. De rechtbank overweegt dat de uit het digitale dossier gebleken feiten en omstandigheden niet leiden tot de conclusie dat verweerder met een lichter middel zou moeten volstaan. De omstandigheid dat vreemdelingenbewaring tijd kost en daarom een meldplicht moet worden opgelegd, weegt niet op tegen het risico dat eiser zich opnieuw aan toezicht zal onttrekken. Verder zijn in de gronden van beroep geen nadere omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Verweerder had dan ook niet hoeven volstaan met een lichter middel.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.
5.Zie rechtsoverweging 94 van het arrest C,B en X van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.
6.Zie in vergelijkbare zin de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 17 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2115.