ECLI:NL:RBDHA:2023:2795

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
09/767275-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Actieve omkoping van gemeenteambtenaren en gebruik van valse geschriften met procesafspraken

Op 8 maart 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een ondernemer die beschuldigd werd van actieve omkoping van twee ambtenaren van de gemeente Alphen aan den Rijn en het gebruik van valse geschriften. De zaak werd behandeld in het kader van een afdoeningsvoorstel dat was overeengekomen tussen de officier van justitie en de verdediging. De rechtbank benadrukte dat, ondanks deze procesafspraken, zij haar eigen verantwoordelijkheid behoudt om de bewijsvraag zelfstandig te beantwoorden. De verdachte werd beschuldigd van het meermalen omkopen van ambtenaren en het gebruik van vervalste facturen in de periode van 2013 tot 2019.

Tijdens de zittingen op 1 februari en 8 maart 2023 werd het bewijs besproken, waarbij de rechtbank de feiten en omstandigheden zorgvuldig afwoog. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan de tenlastelegging en legde een straf op die bestond uit een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, een taakstraf van 240 uur en een geldboete van € 147.730. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en de gemaakte procesafspraken. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde straffen in redelijke verhouding stonden tot de ernst van de zaak en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/767275-18
Datum uitspraak: 8 maart 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
[geboortedatum] 1955 [geboorteplaats] ,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 1 februari 2023 (inhoudelijke behandeling) en 8 maart 2023 (sluiting van het onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. P.A. Willemse en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. N. van der Laan naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft op de terechtzitting van 1 februari 2023 meegedeeld voornemens te zijn een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is – kort samengevat – het volgende ten laste gelegd:
1.
het meermalen omkopen van een ambtenaar in dienst van de gemeente Alphen aan den Rijn, te weten [benadeelde 1] , in de functie van projectleider afdeling Inrichting Openbare Ruimte, gepleegd in de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2017;
2.
het meermalen omkopen van een ambtenaar in dienst van de gemeente Alphen aan den Rijn, te weten [benadeelde 2] , in de functie van Medewerker Toezicht III bij de afdeling Uitvoering & Service, gepleegd in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 januari 2019;
3.
het gebruikmaken van een of meerdere valse en/of vervalste facturen, gepleegd in de periode van 20 juli 2016 tot en met 7 november 2018;
4.
het gebruikmaken van een of meerdere valse en/of vervalste facturen, gepleegd in de periode van 14 november 2015 tot en met 31 januari 2017.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage I bij dit vonnis opgenomen.

3.Inleiding

3.1.
De aard van de zaak
Deze strafzaak kenmerkt zich doordat de officier van justitie en de verdediging zogeheten ‘procesafspraken’ hebben gemaakt over wat volgens hen een passende uitkomst van de strafzaak zou zijn. Deze procesafspraken hebben zij opgenomen in een overeenkomst die zij op 9 januari 2023 aan de rechtbank hebben doen toekomen. In de overeenkomst doen de officier van justitie en de verdediging aan de rechtbank een gezamenlijk voorstel voor de wijze van afdoening van de strafzaak. Samengevat houdt dit afdoeningsvoorstel het volgende in:
de verdediging ziet af van het indienen van onderzoekswensen en voert geen bewijsverweren;
de officier van justitie rekwireert tot bewezenverklaring van de vier aan de verdachte ten laste gelegde feiten en tot veroordeling van de verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, een werkstraf voor de tijd van 240 uren en een geldboete van € 147.730,-;
tussen de verdachte en de gemeente Alphen aan den Rijn wordt een vaststellingsovereenkomst gesloten inhoudende dat de verdachte € 500.000,- zal betalen aan de gemeente, in welk geval de officier van justitie afziet van de aangekondigde ontnemingsvordering.
3.2.
Het toetsingskader
Bij de beoordeling van deze zaak zijn voor de rechtbank leidend geweest de uitgangspunten verwoord door de Hoge Raad in het arrest van 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252. Deze komen op het volgende neer.
Hoewel een wettelijke regeling van procesafspraken op dit moment ontbreekt, verzet het stelsel van strafvordering zich er niet tegen dat de officier van justitie en de verdediging een gezamenlijk standpunt innemen over de beoogde afdoening van een strafzaak. De totstandkoming van procesafspraken doet echter geen afbreuk aan de zelfstandige positie van de rechtbank. De rechtbank behoudt haar eigen verantwoordelijkheid dat de behandeling en de beoordeling van de strafzaak plaatsvinden overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke regeling – in het bijzonder artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) – en de eisen van een eerlijk proces.
Op grond van artikel 348 en 350 Sv beslist de rechtbank op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting over de in die bepalingen genoemde vraagpunten. Aan de verplichting die op de rechtbank rust om te beslissen op de in artikel 348 en 350 Sv genoemde vraagpunten, wordt niet afgedaan door de omstandigheid dat een afdoeningsvoorstel wordt gedaan. Wel moet de rechtbank dat voorstel betrekken bij de beantwoording van de genoemde vraagpunten, maar zij is niet verplicht om overeenkomstig het voorstel te beslissen.
Waar het gaat om de beantwoording van de
eerstevraag van artikel 350 Sv brengt de eigen zelfstandige verantwoordelijkheid van de rechtbank met zich dat zij zelf – ongeacht wat het afdoeningsvoorstel daarover inhoudt – dient na te gaan of zij het aan de verdachte ten laste gelegde feit bewezen acht. Artikel 338 Sv dwingt de rechtbank ertoe het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan slechts aan te nemen indien zij daarvan uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen.
Waar het gaat om de beantwoording van de
vierdevraag van artikel 350 Sv heeft de rechtbank een eigen zelfstandige verantwoordelijkheid om te komen tot een strafoplegging die zij passend en geboden acht. De rechtbank heeft hierbij een grote vrijheid, zowel in de keuze van de op te leggen straf als de waardering van de factoren die zij daarbij betrekt. Het afdoeningsvoorstel is een relevante factor die de rechtbank moet betrekken bij de keuze van de op te leggen straf. Indien de rechtbank van oordeel is dat wat het afdoeningsvoorstel over de strafoplegging inhoudt, in een redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak zoals die blijkt uit de processtukken en het verhandelde op de terechtzitting, ligt het in de rede dat zij die straf als passend en geboden oplegt.
Om betekenis toe te kunnen kennen aan het afdoeningsvoorstel, moet de rechtbank kunnen garanderen dat jegens de verdachte voldaan wordt aan de eisen van een eerlijk proces. In het bijzonder betekent dit dat de rechtbank moet onderzoeken of de verdachte in de concrete omstandigheden van het geval vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. Dit onderzoek vindt plaats op de terechtzitting.
3.3.
De toetsing in deze zaak
Om voormelde beoordeling te kunnen verrichten heeft de rechtbank de strafzaak behandeld op de terechtzitting van 1 februari 2023. Deze zitting had het karakter van een inhoudelijke behandeling. Na de voordracht van de zaak door de officier van justitie heeft de rechtbank de verdachte op de voet van artikel 286 Sv ondervraagd over de hem ten laste gelegde feiten. Overeenkomstig artikel 301 Sv heeft de rechtbank de korte inhoud meegedeeld van de processtukken die zij relevant achtte voor de door haar te nemen beslissingen. Enerzijds om de verdachte in de gelegenheid te stellen daarop te reageren, anderzijds met het oog op de externe openbaarheid, in aanmerking genomen dat de behandeling van de strafzaak kon rekenen op publieke belangstelling.
De rechtbank heeft de verdachte bevraagd over het afdoeningsvoorstel. De verdachte heeft er blijk van gegeven dat hij weet wat het afdoeningsvoorstel inhoudt, dat hij begrijpt dat hij bepaalde hem toekomende rechten niet uitoefent en wat de gevolgen daarvan voor hem kunnen zijn en dat hij vrijwillig tot de ondubbelzinnige beslissing is gekomen mee te werken aan het afdoeningsvoorstel.
Hoewel dit geen onderdeel was van het afdoeningsvoorstel, heeft de verdachte op de terechtzitting een grotendeels bekennende verklaring afgelegd.
Vervolgens heeft de officier van justitie gerekwireerd overeenkomstig het afdoeningsvoorstel en heeft de verdediging het woord heeft gevoerd. Aan de verdachte is het recht gelaten om het laatst te spreken. Hierna heeft de rechtbank het onderzoek geschorst tot de terechtzitting van 8 maart 2023. Daarbij heeft zij meegedeeld dat de rechtbank op die datum ofwel het onderzoek zou sluiten en aanstonds vonnis zou wijzen in lijn van het afdoeningsvoorstel, ofwel het onderzoek zou schorsen tot een nadere (regie)zitting, waar de verdediging desgewenst alsnog onderzoekswensen zou kunnen indienen en het verdere verloop van de strafzaak zou kunnen worden besproken.
Op de terechtzitting van 8 maart 2023 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en dit vonnis gewezen. In het hierna volgende zal de rechtbank de relevante vraagpunten uit artikel 348 en 350 Sv beantwoorden.

4.De bewijsbeslissing

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle feiten bewezen kunnen worden verklaard.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat alle feiten bewezen kunnen worden verklaard.
4.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna in bijlage II opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
l.
hij in de periode van l januari 2013 tot en met 31 december 2014 in Nederland telkens opzettelijk een ambtenaar, te weten [benadeelde 1] , in de functie van projectleider afdeling Inrichting Openbare Ruimte, ingehuurd door de gemeente Alphen aan den Rijn, giften heeft gedaan, te weten
- de aanleg van een tuin ter waarde van ongeveer
128.143,20 bij de woning van [benadeelde 1] , gelegen aan de [adres] en
- gezamenlijke lunches ter waarde van ongeveer
2.000,
zulks telkens met het oogmerk om [benadeelde 1] te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen, te weten het:
- bij gemeentelijke aanbestedingsprocedures betreffende bouwprojecten/aannemingsprojecten aan verdachte doorgeven van informatie van concurrerende aannemers en/of bouwbedrijven
en
hij in de periode van l januari 2015 tot en met 30 juni 2017 in Nederland, telkens opzettelijk een ambtenaar, te weten [benadeelde 1] , in de functie van projectleider afdeling Inrichting Openbare Ruimte, ingehuurd door de gemeente Alphen aan den Rijn, giften heeft gedaan, te weten
- girale geldbedragen ter hoogte van ongeveer
62.496,50 en
- contante geldbedragen ter hoogte van ongeveer
6.000,- en
- gezamenlijke lunches ter waarde van ongeveer
5.000 en
- een geldbedrag van ongeveer
1784,-, ten behoeve van een verjaardagsfeest voor de vrouw [benadeelde 1] en
- bezoeken aan voetbalwedstrijden van [naam] , waarbij [benadeelde 1] kosteloos gebruik maakte van de seizoenskaart op naam van [naam] , zijnde het bedrijf waar verdachte de directeur van is,
telkens met het oogmerk om [benadeelde 1] te bewegen in zijn bediening iets te doen te weten het:
- bij gemeentelijke aanbestedingsprocedures betreffende bouwprojecten/aannemingsprojecten aan verdachte doorgeven van informatie van concurrerende aannemers en/of bouwbedrijven;
2.
hij in de periode van l januari 2015 tot en met 31 januari 2019 in Nederland, telkens opzettelijk een ambtenaar, te weten [benadeelde 2] , in de functie van Medewerker Toezicht III bij de afdeling Uitvoering & Service van de gemeente Alphen aan den Rijn, giften heeft gedaan, te weten
- cash geldbedragen in Amerikaanse dollars ter hoogte van omgerekend ten minste
4.067,52 en
- cash geldbedragen in
euro's ter hoogte van ongeveer 20.000,- euro,
telkens met het oogmerk om [benadeelde 2] te bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten te weten het:
- goedkeuren van een of meer door [naam] en/of verdachte ingediende urenstaten/weekstaten terzake bouwprojecten/onderhoudsprojecten van de gemeente Alphen aan den Rijn, waarbij het aantal uren op genoemde urenstaten/weekstaten telkens te hoog was;
3.
hij in de periode van 20 juli 2016 tot en met 7 november 2018 in Nederland,
telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van
- een factuur van [naam] met factuurnummer [nummer] en
- een factuur van [naam] met factuurnummer [nummer] en
- een factuur van [naam] met factuurnummer [nummer] ,
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift telkens echt en onvervalst, bestaande die valsheid hierin dat voornoemde facturen zien op de levering van zaagmachines door [naam] , terwijl er daadwerkelijk elektrische fietsten zijn geleverd door [naam] aan verdachte, en bestaande dat gebruikmaken hierin dat voornoemde facturen door verdachte zijn opgenomen in de bedrijfsboekhouding van [naam] ;
4.
hij in de periode van 14 november 2015 tot en met 31 januari 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse factuur, te weten:
- een factuur van [naam] met factuurnummer [nummer] en
- een factuur van [naam] met factuurnummer [nummer] en
- een factuur van [naam] met factuurnummer [nummer] en
- een factuur van [naam] met factuurnummer [nummer] en
- een factuur van [naam] met factuurnummer [nummer] en
- een factuur van [naam] met factuurnummer [nummer] en
- een factuur van [naam] met factuurnummer [nummer] en
- een factuur van [naam] met factuurnummer [nummer] ,
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift telkens echt en onvervalst, bestaande die valsheid hierin dat voornoemde facturen zijn opgemaakt terzake door [naam] verrichte projectbegeleidingswerkzaamheden en door [naam] verrichte werkzaamheden terzake " [naam] ", terwijl voornoemde werkzaamheden nimmer door [naam] en [naam] zijn verricht en bestaande dat gebruikmaken hierin dat voornoemde facturen door [naam] en [naam] zijn opgemaakt en vervolgens ter betaling zijn verzonden aan [naam] om op deze manier geldbedragen van [naam] te ontvangen, welke geldbedragen vervolgens door [naam] en [naam] zijn overgemaakt aan [benadeelde 1] .
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten en andere kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – overeenkomstig het afdoeningsvoorstel – gevorderd dat aan de verdachte wordt opgelegd een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren, een werkstraf voor de tijd van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een geldboete van € 147.730,-, subsidiair één dag hechtenis.
De officier van justitie heeft toegelicht dat zij zonder procesafspraken een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden passend en geboden zou achten. Gezien het tijdsverloop in deze zaak, het feit dat de verdachte zijn medewerking heeft verleend aan het onderzoek, dat de verdachte voornemens is binnen korte tijd zijn onderneming te verkopen en de omstandigheid dat de verdachte middels een vaststellingsovereenkomst de gemeente Alphen aan den Rijn tegemoet wil komen in een schadevergoeding, acht de officier van justitie echter de met de verdediging overeengekomen straffen redelijk.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat aan de verdachte de door de officier van justitie gevorderde straffen worden opgelegd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en zijn gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan omkoping van twee ambtenaren van de gemeente Alphen aan den Rijn gedurende meerdere jaren en het gebruik maken van valse facturen. De verdachte was eigenaar van een onderneming in de wegenbouw en deed in die hoedanigheid zaken met deze ambtenaren. Gedurende een periode van ruim vier jaar heeft hij aan hen giften gedaan, die uiteenliepen van de aanleg van een tuin ter waarde van ruim een ton en duizenden euro’s aan contanten tot lunches in een restaurant en kaarten voor voetbalwedstrijden. Daartegenover stond dat een van deze ambtenaren, werkzaam als projectleider, de verdachte informatie doorgaf over biedingen van concurrerende ondernemingen in lopende gemeentelijke aanbestedingsprocedures. Op deze manier kon de verdachte met zijn onderneming eenvoudig de laagste bieding doen. De andere ambtenaar, werkzaam als toezichthouder, stond toe dat de verdachte meer uren in rekening bracht bij de gemeente dan daadwerkelijk door zijn onderneming waren gewerkt.
Dergelijke corruptie vormt een aantasting van het financieel-economisch bestel, omdat deze ernstige concurrentievervalsing en daarmee verstoring van de markt tot gevolg heeft. Door de omkoping kwam de verdachte immers in een veel gunstigere positie te verkeren ten opzichte van zijn concurrenten. Daarbij komt dat de verdachte het vertrouwen dat de samenleving in de integriteit van het openbaar bestuur mag hebben, heeft geschaad. Ook heeft de verdachte de gemeente Alphen aan den Rijn benadeeld, onder meer doordat zijn onderneming betaald kreeg voor niet gewerkte uren. Dit geld was afkomstig uit publieke middelen.
Het voorgaande weegt de rechtbank mee ten nadele van de verdachte. Daartegenover staat het volgende.
Toen de corruptie aan het licht kwam, heeft de verdachte zijn medewerking verleend aan het opsporingsonderzoek. Bij de rijksrecherche heeft hij aanvankelijk een deels bekennende verklaring afgelegd en zich deels op zijn zwijgrecht beroepen. Op de terechtzitting heeft hij grotendeels bekend. Hij heeft spijt betuigd van zijn handelen en ervan blijk gegeven het laakbare daarvan in te zien.
De nu 67-jarige verdachte is niet eerder voor dergelijke strafbare feiten veroordeeld. Hij is momenteel in de afrondende fase van de overdracht van de aandelen in zijn onderneming en heeft daarin geen feitelijke zeggenschap meer.
De redelijk te achten termijn van berechting binnen twee jaren is in deze zaak overschreden, waardoor de verdachte te lang in onzekerheid heeft verkeerd over de afloop van de strafvervolging. Als aanvangsdatum van die termijn neemt de rechtbank 14 mei 2019, de datum van het tweede verhoor van de verdachte door de rijksrecherche. In dat verhoor heeft de verdachte toegegeven dat hij giften heeft gedaan aan een ambtenaar, waarop de verhorende rechercheurs hem hebben voorgehouden dat het doen van giften aan een ambtenaar een strafbaar feit is. Daaraan kon de verdachte in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. Dat betekent dat uiterlijk vonnis had moeten worden gewezen op 14 mei 2021, bijna twee jaren geleden.
De verdachte heeft eraan bijgedragen dat de zaak uiteindelijk met voortvarendheid is kunnen worden afgedaan en de benadeelde op korte termijn schadeloos kan worden gesteld, door mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst met de gemeente Alphen aan den Rijn. Deze overeenkomst, inhoudende dat de verdachte aan de gemeente € 500.000,- betaalt, wacht alleen nog op bestuurlijke goedkeuring van de gemeente.
Het voorgaande weegt de rechtbank mee ten voordele van de verdachte.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op de straffen die zijn opgelegd in vergelijkbare zaken. In een recente zaak heeft deze rechtbank een taakstraf van 240 uur, een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een geldboete van € 15.000,- opgelegd. [1] Het benadelingsbedrag beliep daar in de tonnen. De rechtbank hield ten nadele van die verdachte rekening met zijn proceshouding en ten voordele met een overschrijding van de redelijke termijn met vijf jaren. Het gerechtshof Amsterdam legde in een zaak met een benadelingsbedrag van zo’n half miljoen een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een geldboete van € 150.000,- op. [2] Ten gunste van die verdachte hield het hof rekening met zijn gezondheidstoestand en leeftijd, zijn blanco strafblad en de ouderdom van de feiten. Het gerechtshof Den Haag legde een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf en een geldboete van € 150.000,- op. [3] Ten gunste van die verdachte hield het hof rekening met zijn maatschappelijke val en overschrijding van de redelijke termijn. Anderzijds wilde het hof een voorbeeld stellen omdat het ging om een prominente zakenman. Hetzelfde hof legde in een andere zaak een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een geldboete van
€ 40.000,- op, waarbij ten gunste van die verdachte werd rekening gehouden met zijn gevorderde leeftijd en de negatieve gevolgen die de strafzaak voor hem privé en zakelijk had gehad. [4] De rechtbank Noord-Holland tot slot legde een taakstraf van 240 uur en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op, waarbij ten gunste van die verdachte rekening werd gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn van twee jaren en de omstandigheid dat de verdachte zijn onderneming had verkocht. [5]
Dit alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat de in het afdoeningsvoorstel genoemde straffen in een redelijke verhouding staan tot de ernst van de zaak zoals die blijkt uit de processtukken en het verhandelde op de terechtzitting. De met bestraffing te dienen doelen – kort gezegd: vergelding, normbevestiging en voorkoming van recidive – worden in voldoende mate gediend met oplegging van de taakstraf, de voorwaardelijke gevangenisstraf en de geldboete zoals gevorderd door de officier van justitie. Met de geldboete wordt de verdachte in zijn vermogen getroffen, wat de rechtbank passend acht omdat de verdachte de feiten heeft begaan vanuit geldelijk gewin. De hoogte van de boete is gelijk aan de waarde van het onder de verdachte gelegde conservatoir beslag en kan daaruit dus worden voldaan, zodat de vervangende hechtenis kan worden bepaald op één dag.
Dat de verdachte heeft meegewerkt aan het afdoeningsvoorstel en daarmee heeft bijgedragen aan een voortvarende afdoening van de strafzaak, weegt mee in zijn voordeel. Tegelijk merkt de rechtbank op dat het ook zónder afdoeningsvoorstel niet denkbeeldig was geweest dat zij zou zijn gekomen tot een andere strafoplegging dan de door de officier van justitie tot uitgangspunt genomen onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden. Zoals hiervoor is uiteengezet, zijn er immers ook andere strafmatigende factoren in deze zaak. Gewezen kan daarbij worden op de straffen die zijn opgelegd in de hiervoor genoemde vergelijkbare zaken waarin van een afdoeningsvoorstel geen sprake was, maar desalniettemin – om uiteenlopende redenen – geen langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraffen zijn opgelegd.
De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde straffen dan ook passend en geboden en zij zal die aan de verdachte opleggen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24c, 47, 57, 177 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9. De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4.4. bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
aan een ambtenaar een gift of belofte doen dan wel een dienst verlenen of aanbieden met het oogmerk om hem te bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
aan een ambtenaar een gift of belofte doen dan wel een dienst verlenen of aanbieden met het oogmerk om hem te bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 4:
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
6 (ZES) MAANDEN;
bepaalt dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf voor de tijd van
240 (TWEEHONDERDVEERTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
120 (HONDERDTWINTIG) DAGEN;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een geldboete van
€ 147.730,00 (HONDERDZEVENENVEERTIG DUIZEND ZEVENHONDERDDERTIG EURO);
bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen
door hechtenis voor de tijd van
1(
ÉÉN) DAG.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Kole, voorzitter,
mr. B.W. Mulder, rechter,
mr. P.G. Salvadori, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Groeneveld, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 maart 2023.

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag 9 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1228.
2.Gerechtshof Amsterdam 11 maart 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:777.
3.Gerechtshof Den Haag 30 juni 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:1752.
4.Gerechtshof Den Haag 20 december 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:3703.
5.Rechtbank Noord-Holland 1 mei 2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:3803.