ECLI:NL:RBDHA:2023:22022

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
NL23.16585
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag mvv op basis van jongvolwassenenbeleid en belangenafweging artikel 8 EVRM

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 22 december 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. Eiseres, een Jemenitische vrouw geboren in 1970, had op 7 december 2020 een aanvraag ingediend om bij haar zoon in Nederland te verblijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag afgewezen, omdat er volgens hem geen sprake was van familie- of gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat de gezinsband tussen eiseres en haar zoon, die sinds 2018 zelfstandig in Oekraïne woont, is verbroken. Eiseres stelde dat er sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris deze relatie niet ten onrechte heeft afgewezen. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM in het nadeel van eiseres is uitgevallen, omdat de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiseres geen griffierecht terugkrijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16585

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], V-nummer: [v-nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Boerci).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een mvv [1] .
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 22 maart 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 22 mei 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2023 op zitting behandeld. Referent was aanwezig, bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1970 en heeft de Jemenitische nationaliteit. Eiseres heeft op 7 december 2020 een aanvraag ingediend voor een mvv met het verblijfsdoel ‘verblijf bij familie-of gezinslid’ om bij haar zoon, de heer [naam] (referent), te verblijven.
2.1.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat tussen eiseres en referent geen sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM [2] . Referent valt niet onder het jongvolwassenenbeleid, omdat hij sinds 2018 meer dan een jaar zelfstandig heeft gewoond in Oekraïne. Hij heeft daar gestudeerd en gewerkt en voorzag in zijn eigen levensonderhoud. Van een gedwongen vertrek uit Jemen was geen sprake. Gelet op deze omstandigheden is de gezinsband tussen eiseres en referent verbroken. Ook is niet gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent. [3] Verweerder heeft een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM gemaakt, die in het nadeel van eiseres is uitgevallen.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres stelt dat referent onder het jongvolwassenenbeleid valt. De gezinsband tussen haar en referent is niet verbroken, omdat er sprake was van een acute vluchtsituatie. Referent is voornamelijk vanwege de oorlog uit Jemen gevlucht en was daarom gedwongen een zelfstandig leven te leiden. Daarnaast is er sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, en daarmee een gezinsleven tussen eiseres en referent in de zin van artikel 8 van het EVRM, omdat eiseres exclusief afhankelijk is van referent. Verder heeft verweerder een onjuiste belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM gemaakt. In dit verband verwijst eiseres naar verschillende uitspraken. Tot slot stelt zij dat verweerder ten onrechte niet bij de beoordeling heeft betrokken dat uit de Gezinsherenigingsrichtlijn blijkt dat in geval van gezinshereniging met toegelaten vluchtelingen gunstigere voorwaarden moeten worden gesteld en dat economische belangen van de Nederlandse staat geen bepalende factor in de belangenafweging mogen zijn.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Jongvolwassenenbeleid
5. Verweerder neemt familie- en gezinsleven aan als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen ouders en hun meerderjarig kind, zonder dat er sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, uitsluitend als het meerderjarig kind jongvolwassen is, met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft, niet in zijn eigen onderhoud voorziet en geen zelfstandig gezin heeft gevormd door het aangaan van een huwelijk of relatie. Voor de beoordeling of de jongvolwassene met zijn ouder(s) in gezinsverband samenleeft, is voor verweerder leidend het moment van binnenkomst van de jongvolwassenen in Nederland en betrekt verweerder ook uitdrukkelijk de gezinssituatie ten tijde van het vertrek van de jongvolwassenen uit zijn of haar land van herkomst. Verder beoordeelt verweerder of zich na binnenkomst van de jongvolwassene in Nederland omstandigheden hebben voorgedaan waardoor aangenomen kan worden dat van samenleving in gezinsverband niet langer sprake is. [4]
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft kunnen concluderen dat referent niet onder het jongvolwassenenbeleid valt. Referent heeft verklaard dat hij in 2018 vanwege economische redenen naar Oekraïne is gegaan. [5] Hij wilde meer geld verdienen om zijn moeder te kunnen helpen. Dat is de echte reden van zijn vertrek, aldus referent. Verweerder heeft daarom niet hoeven volgen dat sprake was van een acute vluchtsituatie uit Jemen en dat referent daarom noodgedwongen zelfstandig is gaan wonen en in zijn eigen onderhoud heeft moeten voorzien. Nu referent in Oekraïne een geruime tijd zelfstandig heeft gewoond, gestudeerd en gewerkt, waardoor hij in zijn eigen onderhoud kon voorzien, heeft verweerder mogen aannemen dat de gezinsband tussen eiseres en referent is verbroken. Dat referent volgens de gemachtigde van eiseres in Oekraïne moest overleven en daar ook gedetineerd is geweest, zoals aangevoerd ter zitting, maakt het voorgaande niet anders.
Meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie
6. Nu referent niet aan het jongvolwassenenbeleid voldoet, is aan de orde de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent. Uit vaste rechtspraak van het EHRM [6] volgt dat de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, waarbij sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid, een vraag is van feitelijke aard en dat de beantwoording daarvan afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. [7] Het EHRM heeft in verschillende arresten factoren aangewezen die relevant kunnen zijn bij de vraag of er sprake is van deze meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Zo is van belang de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de medische omstandigheden, de banden met het land van herkomst en of de gezinsleden in het land van herkomst behoorden tot hetzelfde gezin en hebben samengewoond. De hoogste bestuursrechter heeft het voorgaande bekrachtigd. [8]
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft aangenomen dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent. Verweerder mocht in zijn beoordeling betrekken dat eiseres en referent tot het vertrek van referent uit Jemen hebben samengewoond, maar dat zij hierna zelfstandig van elkaar hebben gewoond en dat niet is gebleken dat zij zich los van elkaar niet hebben kunnen handhaven. Daarnaast maken de medische klachten van eiseres niet dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, nu niet vaststaat dat alleen referent de benodigde medische zorg kan verstrekken. Eiseres ontvangt momenteel zorg en steun van haar buren. Hoewel referent hier een rol in speelt door contact te onderhouden met deze personen, maakt dit niet dat eiseres voor de benodigde zorg exclusief van hem afhankelijk is. Over de financiële afhankelijkheid heeft verweerder mogen betrekken dat de financiële steun van referent aan eiseres als gangbaar kan worden aangemerkt in de band tussen een meerderjarig kind en een ouder en dat referent deze steun ook op afstand kan blijven geven. De aanvullende stukken, die in beroep zijn overlegd ter onderbouwing van deze financiële steun, leiden daarom niet tot een ander oordeel.
Belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM
7. Uit vaste jurisprudentie van het EHRM en van de hoogste bestuursrechter volgt dat bij aanvragen op grond van artikel 8 van het EVRM er een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en diens familie enerzijds, en het Nederlandse algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. [9] Er dient altijd een belangenafweging plaats te vinden, ongeacht of er sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Daarbij geldt wel dat de vaststelling van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM de belangenafweging beïnvloedt. [10] De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in die belangenafweging heeft betrokken. Deze maatstraf impliceert dat de rechter de door verweerder gemaakte belangenafweging enigszins terughoudend dient te toetsen. [11]
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder alle relevante gegevens en omstandigheden bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM heeft betrokken en de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiseres heeft laten uitvallen. Verweerder heeft in het voordeel van eiseres gewogen dat er voor referent sprake is van een objectieve belemmering om in Jemen te verblijven. Daartegenover heeft verweerder in het nadeel van eiseres gewogen dat er geen sprake is van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Daarmee mocht verweerder minder waarde hechten aan het feit dat er sprake is van een objectieve belemmering voor referent om in Jemen te verblijven. De verwijzing naar de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 2 februari 2022 leidt niet tot een ander oordeel, omdat in die zaak gezinsleven was aangenomen. [12] In het pas ter zitting aangehaalde arrest van het EHRM van 4 juli 2023 [13] ziet de rechtbank geen aanleiding voor de conclusie dat verweerder de belangenafweging vanwege het bestaan van een objectieve belemmering in het voordeel van eiseres had moeten laten uitvallen.
7.2.
De rechtbank volgt eiseres ook niet in haar betoog dat asielgerelateerde aspecten in strijd met de werkinstructie [14] van verweerder onvoldoende in de belangenafweging zijn betrokken. Uit de betreffende werkinstructie volgt dat verweerder in de belangenafweging rekening kan houden met persoonlijk asielgerelateerde omstandigheden. In dit geval heeft eiseres verwezen naar de algemene veiligheidssituatie in Jemen. Uit de enkele verwijzing naar de algemene veiligheidssituatie blijkt echter niet dat eiseres voor haar persoonlijke veiligheid specifiek van referent afhankelijk is.
7.3.
Verweerder heeft ook het economisch belang van de Nederlandse staat in het nadeel van eiseres mogen meewegen en heeft daaraan niet ten onrechte meer gewicht in de belangenafweging toegekend. In dit geval heeft verweerder in de belangenafweging betrokken dat referent niet over voldoende middelen van bestaan beschikt om eiseres te kunnen onderhouden en dat de kans dat eiseres, gezien haar medische omstandigheden, op korte termijn werk zal vinden niet groot is. Zij zal daarom gebruik maken van de openbare kas en waarschijnlijk een beroep doen op uit de algemene middelen gefinancierde faciliteiten zoals onderwijs en gezondheidszorg. Dat verweerder het economisch belang van de Nederlandse staat bij de belangenafweging mag betrekken, volgt uit jurisprudentie van de Afdeling. [15] De uitspraken [16] waar eiseres in dit verband naar verwijst, maken het voorgaande niet anders. Die uitspraken zien op zaken die niet vergelijkbaar zijn met de situatie van eiseres. In die zaken is namelijk gezinsleven aangenomen en dat kan leiden tot een andere weging van de betrokken belangen. Tot slot volgt de rechtbank het betoog van eiseres dat de economische belangen van de Nederlandse staat geen bepalende factor kunnen zijn in de belangenafweging, omdat de Gezinsherenigingsrichtlijn eraan in de weg staat om een economische belang zoals het woningvereiste te stellen, niet. In de gemaakte belangenafweging is dit geen bepalende factor geweest, maar wel een factor waar verweerder meer gewicht aan heeft mogen toekennen.
7.4.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder met de gemaakte belangenafweging een ‘fair balance’ heeft gevonden tussen enerzijds de belangen van eiseres en anderzijds de belangen van de Nederlandse staat, en op goede gronden heeft geoordeeld dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres valt. Hieruit volgt dat verweerder de aanvraag van eiseres niet ten onrechte heeft afgewezen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. Robio, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.Volgens paragraaf B7/3.8.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 neemt verweerder enkel familie- of gezinsleven aan als bedoeld in artikel 8 van het EVRM en op grond van artikel 3.13, tweede lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 tussen ouders en hun meerderjarige kinderen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (
4.WI 2020/16 Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM.
5.Verslag van gehoor van 20 december 2022, pagina 4.
6.Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
7.Arrest van het EHRM van 16 april 2012 (
8.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003.
9.Zie onder meer uitspraak van de Afdeling van 28 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:974.
10.Uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006.
11.Zie onder meer uitspraak van de Afdeling van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:964.
12.Uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECL1:NL:RVS:2022:345.
13.Arrest van het EHRM van 4 juli 2023 (
14.WI 2020/16 Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM.
15.Bijvoorbeeld de uitspraak van 25 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2485.
16.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem van 4 maart 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:2984 en de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle van 16 februari 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:464.