ECLI:NL:RBDHA:2023:11207
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel in relatie tot de asielaanvraag
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 juli 2023, wordt het beroep van eiser tegen de ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning asiel beoordeeld. Eiser, van Jemenitische nationaliteit, had zich op 12 mei 2022 in het aanmeldcentrum Ter Apel aangemeld en zijn asielwens geuit. Echter, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielvergunning verleend met ingang van 1 juni 2022, de datum waarop eiser het M35-H formulier ondertekende en zijn asielaanvraag indiende. Eiser betoogde dat de ingangsdatum van de vergunning had moeten zijn 12 mei 2022, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat de ingangsdatum van de asielvergunning samenhangt met de datum van indiening van de aanvraag, zoals vastgelegd in artikel 44 van de Vreemdelingenwet 2000.
De rechtbank legt uit dat de Procedurerichtlijn geen bepalingen bevat over de ingangsdatum van de asielvergunning en dat het huidige systeem niet in strijd is met deze richtlijn. De rechtbank wijst erop dat er een onderscheid gemaakt mag worden tussen het uiten van de asielwens en het indienen van de asielaanvraag. Eiser's beroep op een notitie van de Commissie Strategisch Procederen en een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie wordt verworpen, omdat deze niet van toepassing zijn op de huidige zaak. De rechtbank concludeert dat de tijd tussen het doen van het asielverzoek en het indienen ervan niet zo lang is dat dit een schending van de Procedurerichtlijn oplevert.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de ingangsdatum van de asielvergunning niet wordt gewijzigd en eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.