ECLI:NL:RBDHA:2023:11207

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2023
Publicatiedatum
28 juli 2023
Zaaknummer
NL23.16865
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel in relatie tot de asielaanvraag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 juli 2023, wordt het beroep van eiser tegen de ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning asiel beoordeeld. Eiser, van Jemenitische nationaliteit, had zich op 12 mei 2022 in het aanmeldcentrum Ter Apel aangemeld en zijn asielwens geuit. Echter, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielvergunning verleend met ingang van 1 juni 2022, de datum waarop eiser het M35-H formulier ondertekende en zijn asielaanvraag indiende. Eiser betoogde dat de ingangsdatum van de vergunning had moeten zijn 12 mei 2022, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat de ingangsdatum van de asielvergunning samenhangt met de datum van indiening van de aanvraag, zoals vastgelegd in artikel 44 van de Vreemdelingenwet 2000.

De rechtbank legt uit dat de Procedurerichtlijn geen bepalingen bevat over de ingangsdatum van de asielvergunning en dat het huidige systeem niet in strijd is met deze richtlijn. De rechtbank wijst erop dat er een onderscheid gemaakt mag worden tussen het uiten van de asielwens en het indienen van de asielaanvraag. Eiser's beroep op een notitie van de Commissie Strategisch Procederen en een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie wordt verworpen, omdat deze niet van toepassing zijn op de huidige zaak. De rechtbank concludeert dat de tijd tussen het doen van het asielverzoek en het indienen ervan niet zo lang is dat dit een schending van de Procedurerichtlijn oplevert.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de ingangsdatum van de asielvergunning niet wordt gewijzigd en eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16865

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Jemenitische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.M.I. Eleveld),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. M. Verzijden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel die de staatssecretaris aan hem heeft verleend in het besluit van 11 mei 2023. [1]
1.1.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de beroepsgronden die eiser naar voren heeft gebracht. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser zich op 12 mei 2022 in het aanmeldcentrum Ter Apel heeft aangemeld en daar een zogenoemde loopbrief heeft ontvangen. Op 1 juni 2022 heeft eiser het M35-H formulier ondertekend. In het besluit van 11 mei 2023 heeft de staatssecretaris aan eiser een verblijfsvergunning asiel verleend met ingang van 1 juni 2022.
4. Eiser voert aan dat de asielvergunning had moeten worden verleend met ingang van 12 mei 2022, de datum van aanmelding en het uiten van zijn asielwens. De rechtbank volgt eiser niet, gelet op het volgende.
5. Artikel 44, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 bepaalt dat de verblijfsvergunning asiel wordt verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag is ontvangen. Een asielaanvraag wordt ingediend bij de AVIM [2] door het ondertekenen van een M35-H formulier.
6. Naar het oordeel van de rechtbank is dit systeem niet in strijd met de Procedurerichtlijn. Allereerst bevat de Procedurerichtlijn (de Kwalificatierichtlijn evenmin) geen bepalingen over de ingangsdatum van de asielvergunning. Verder mag op grond van artikel 6 van de Procedurerichtlijn onderscheid worden gemaakt tussen het uiten van de asielwens (het ‘doen’ van een verzoek om internationale bescherming) en het indienen van de asielaanvraag (het ‘indienen’ van het verzoek), zoals de Afdeling in haar uitspraak van 28 juni 2018 ook heeft overwogen. [3] Het tweede lid van dit artikel vermeldt immers dat wanneer een verzoek (in de zin van het eerste lid) is ‘gedaan’, de autoriteiten de vreemdeling zo snel mogelijk in staat moeten stellen om zijn aanvraag daadwerkelijk ‘in te dienen’. De Procedurerichtlijn stelt geen regels over de termijn waarbinnen de vreemdeling na het uiten van zijn asielwens in de gelegenheid moet worden gesteld de aanvraag daadwerkelijk in te dienen. Ook artikel 3.108c van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) stelt geen concrete termijn. Uit artikel 6, derde lid, van de Procedurerichtlijn volgt voorts dat lidstaten bevoegd zijn de wijze van indiening van een asielaanvraag voor te schrijven, wat in de nationale regelgeving tot uiting komt in artikel 4:4 van de Algemene wet bestuursrecht in combinatie met artikel 3.108 van het Vb 2000 en paragraaf C1/2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Gelet op het voorgaande, heeft de staatssecretaris terecht gesteld dat de datum waarop eiser zich in Ter Apel heeft aangemeld en zijn asielwens heeft geuit - te weten 12 mei 2022 - niet geldt als de ingangsdatum van de asielvergunning, maar dat dit 1 juni 2022 is: de datum waarop eiser het M35-H heeft ondertekend en dus zijn asielaanvraag heeft ingediend.
6.1.
De notitie van de Commissie Strategisch Procederen, waar eiser zich op beroept, maakt dit oordeel niet anders. [4] Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het denkbaar is dat de Nederlandse overheid voor een ander systeem had kunnen kiezen, maar dat, nu het huidige systeem niet in strijd is met de Procedurerichtlijn, er geen aanleiding bestaat om dit systeem voor onjuist te houden. Eisers beroep op het arrest Mengesteab slaagt ook niet, omdat in die zaak sprake is van een andere procedure, namelijk de Dublinprocedure, en een andere rechtsvraag, namelijk de uitleg van artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening. [5] Ook uit het arrest volgt dat artikel 6 van de Procedurerichtlijn en artikel 20 van de Dublinverordening van elkaar verschillen: het gaat om twee verschillende procedures die elk hun eigen eisen stellen en met name als het gaat om de termijnen aan verschillende regelingen zijn onderworpen. De vragen die de Afdeling op 9 mei 2023 aan de staatssecretaris heeft gesteld, en waar eiser naar verwijst, hebben ook – anders dan deze zaak - betrekking op een Dublinsituatie. [6] Voor zover eiser betoogt dat de loopbrief een naar nationaal recht voorgeschreven officieel rapport is als bedoeld in artikel 6, vierde lid, van de Procedurerichtlijn, heeft de staatssecretaris voldoende toegelicht dat de loopbrief enkel een logistiek document is dat geen grondslag heeft in het nationale recht.
7. Tot slot is de tijd tussen het doen van het asielverzoek (12 mei 2022) en het indienen van het asielverzoek (1 juni 2022) in deze zaak naar het oordeel van de rechtbank niet zo lang, dat sprake is van een schending van artikel 6, tweede lid, van de Procedurerichtlijn.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de ingangsdatum van de asielvergunning dus niet wordt gewijzigd. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Lok, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
2.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel
4.notitie ‘De ingangsdatum van verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd (vbt-a) in het licht van de Procedurerichtlijn’ van 18 januari 2023
5.arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 26 juli 2017, ECLI:EU:C:2017: 587
6.zie de uitspraak waar het hoger beroep op ziet: ECLI:NL:RBDHA:2023:5405