Overwegingen
1. Eiseres heeft aangiften Bpm gedaan ter zake van een Chevrolet Camaro (auto 1; SGR 22/7579) en een Dodge Charger (auto 2; SGR 23/861) (tezamen: de auto’s). Bij de vaststelling van de afschrijving is gebruik gemaakt van taxatierapporten (de taxatierapporten). Voor auto 1 is een waardevermindering wegens schade van € 14.178 (72%) in aanmerking genomen en voor auto 2 € 14.988 (72%).
2. DRZ heeft hertaxaties uitgevoerd. DRZ heeft voor auto 1 een waardevermindering van € 85 vastgesteld wegens het ontbreken van een Nederlandstalig onderhoudsboekenpakket. DRZ heeft voor auto 2 geen waardevermindering in aanmerking genomen.
3. De naheffingsaanslag bedraagt in totaal € 19.344 en ziet voor een bedrag van € 7.377 op auto 1 en voor een bedrag van € 11.967 op auto 2.
4. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil
- of de hertaxateur van DRZ voldoende onafhankelijk en deskundig is;
- of verweerder voor de auto’s terecht geen waardeverminderingen wegens schade in aanmerking heeft genomen;
- of verweerder voor auto 1 terecht geen waardevermindering wegens het ontbreken van een Nederlandstalig onderhoudsboekenpakket in aanmerking heeft genomen;
- of verweerder de historische nieuwprijs van auto 2 op een juist bedrag heeft vastgesteld;
- of verweerder de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van auto 2 op een juist bedrag heeft vastgesteld.
Beoordeling van het geschil
Onafhankelijkheid en deskundigheid hertaxateur DRZ
5. Eiseres heeft aangevoerd dat de taxateur van DRZ geen erkend taxateur is en niet staat ingeschreven in enig erkend register, niet onafhankelijk en niet onpartijdig is en niet beschikt over de vereiste kwalificaties en professionele competenties. Verweerder had zich volgens eiseres moeten wenden tot een onafhankelijk expert. Omdat hij dit heeft nagelaten heeft hij onzorgvuldig en met vooringenomenheid gehandeld. Eiseres stelt dat verweerder aldus misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot naheffing.
6. Het staat verweerder vrij om een deskundige naar eigen keuze in te schakelen. Het bepaalde in artikel 8, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 staat daar niet aan in de weg, omdat dit betrekking heeft op de door de belastingplichtige in te schakelen taxateur. In het kader van deze procedure beschouwt de rechtbank de taxateur van DRZ als een partijdeskundige, omdat hij door verweerder is aangezocht om een oordeel te geven over de waarde van de auto. De rechtbank heeft, afgaande op de inhoud van de DRZ-rapporten en de daarop gegeven toelichting, geen reden aan de deskundigheid of de onafhankelijkheid van de (her)taxateur te twijfelen. Eiseres heeft haar stelling dat sprake is van vooringenomenheid, schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en misbruik van bevoegdheden verder niet dan wel onvoldoende geconcretiseerd.
7. De bewijslast dat de waardeverminderingen door schade, in de omvang als door eiseres gesteld, in mindering komen bij de waardebepaling van de auto’s, rust op eiseres. Zij heeft daartoe verwezen naar de taxatierapporten die ten grondslag zijn gelegd aan de aangiften. Naar het oordeel van de rechtbank heeft zij daarmee niet aannemelijk gemaakt dat de auto’s ten tijde van het doen van de aangiften, anders dan door DRZ is vastgesteld, schade hadden. Met de rapporten en de daarbij gevoegde foto’s wordt onvoldoende uitsluitsel gegeven over aard en omvang van de gestelde schade. Eiseres heeft bovendien geen inkoopfacturen van de auto’s overgelegd, terwijl dat wel een aan een taxatierapport gestelde eis is en een inkoopfactuur relevante informatie kan bevatten over de staat van de auto.
8. Dat, zoals eiseres stelt, binnen de branche beleid is ontwikkeld over het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade en dat een of meer van de volgens dat beleid geldende schade zich voordoet bij de auto’s, kan niet tot een ander oordeel leiden. Verweerder noch DRZ is gebonden aan beleid dat binnen de branche zou zijn ontwikkeld. Afgezien daarvan heeft eiseres niet dan wel onvoldoende geconcretiseerd welke beschadigingen volgens haar dan ten onrechte als normale gebruikssporen zijn aangemerkt.
Nederlandstalig onderhoudsboekenpakket (auto 1)
9. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat de handelsinkoopwaarde van auto 1 moet worden verminderd met € 85 wegens het ontbreken van een Nederlandstalig onderhoudsboekenpakket. Zoals de Hoge Raad op 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640 in rechtsoverweging 3.4 heeft overwogen, is het ontbreken van een Nederlandstalig onderhoudspakket bij een motorvoertuig in elk geval niet aan te merken als aan dat motorvoertuig toegebrachte schade. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat het in aanmerking nemen van de door haar bepleite extra waardevermindering ten opzichte van de gehanteerde koerslijst in dit geval op zijn plaats is. Historische nieuwprijs (auto 2)
10. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 7 februari 2023 het standpunt ingenomen dat de historische nieuwprijs van auto 2, overeenkomstig het standpunt van eiseres, moet worden verhoogd tot € 117.588 en dat daarom het beroep gegrond is en eiseres recht heeft op een proceskostenvergoeding.
11. Ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat de in voormeld verweerschrift genoemde verhoging van de historische nieuwprijs op zich juist is, maar dat daaraan ten onrechte de conclusie is verbonden dat sprake is van een gegrond beroep, omdat in dit geval de verschuldigde Bpm berekend had moeten worden aan de hand van de forfaitaire tabel. De rechtbank verwerpt dit nieuwe eerst ter zitting ingenomen standpunt wegens strijd met de goede procesorde en zal conform de bewuste standpuntbepaling van verweerder in zijn verweerschrift van 7 februari 2023 uitgaan van een historische nieuwprijs van auto 2 van € 117.588.
Handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat (auto 2)
12. Vast staat dat auto 2 niet voorkomt op een koerslijst. In zo’n geval kan onder omstandigheden worden aangesloten bij een ander voertuig dat qua eigenschappen dicht aanleunt tegen de auto waarvan de handelsinkoopwaarde moet worden bepaald. De door eiseres voorgestane koerslijst van X-Ray heeft betrekking op een Ford Mustang Fastback 5.0 GT. Verweerder heeft de bruikbaarheid van die koerslijst betwist.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de door haar voorgestane koerslijst bruikbaar is voor de vaststelling van de handelsinkoopwaarde van auto 2, nu zij niet dan wel onvoldoende heeft onderbouwd in welke mate de Ford Mustang Fastback 5.0 GT vergelijkbaar is met auto 2.
14. Dit leidt tot de conclusie dat eiseres de door haar verdedigde handelsinkoopwaarde niet aannemelijk heeft gemaakt.
15. Verweerder heeft bij de vaststelling van de naheffingsaanslag de handelsinkoopwaarde van auto 2 gebaseerd op het marktonderzoek van DRZ. In zijn verweerschrift van 10 maart 2023 heeft verweerder aangevoerd dat hij ter bepaling van de handelsinkoopwaarde afwijkt van de door DRZ gebruikte referentievoertuigen omdat hij twee meer vergelijkbare referentievoertuigen heeft gevonden. Volgens verweerder bedraagt de handelsinkoopwaarde van laatstgenoemde referentievoertuigen, na aftrek van een onderhandelingsmarge van 5% en een handelsmarge van € 5.500, € 35.302. Verweerder heeft niet verwezen naar hieraan ten grondslag liggende stukken. Naar de rechtbank begrijpt is de door verweerder verdedigde handelsinkoopwaarde gebaseerd op vraagprijzen. Vraagprijzen kunnen echter niet dienen ter onderbouwing van de handelsinkoopwaarde.Dit betekent dat verweerder de door hem verdedigde handelsinkoopwaarde evenmin aannemelijk heeft gemaakt.
16. Nu zowel de door eiseres als de door verweerder verdedigde handelsinkoopwaarde van de auto niet bruikbaar is voor het bepalen van de afschrijving ervan, dient de rechtbank de handelsinkoopwaarde in goede justitie vast te stellen.De rechtbank schat de handelsinkoopwaarde van auto 2 op € 20.000. Hierbij neemt de rechtbank in overweging dat geen van de partijen bruikbare referentievoertuigen heeft aangedragen die een werkelijke waarde kunnen onderbouwen en eiseres evenmin een inkoopfactuur heeft overgelegd. Hierdoor heeft de rechtbank nauwelijks aanknopingspunten om tot een waarde in goede justitie te komen.
17. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep met zaaknummer SGR 22/7579 ongegrond te worden verklaard.
18. Uitgaande van een historische nieuwprijs van auto 2 van € 117.588, een handelsinkoopwaarde van € 20.000 en een bruto Bpm van € 70.575, bedraagt de voor auto 2 verschuldigde Bpm € 12.003. Gelet op het door eiseres voor auto 2 reeds op aangifte voldane bedrag van € 578 en een bedrag aan extra leeftijdskorting van € 257, is eiseres voor auto 2 nog een bedrag van € 11.168 aan Bpm verschuldigd. De naheffingsaanslag moet daarom worden verminderd tot € 18.545 (€ 7.377 + € 11.168).
19. Het beroep met zaaknummer SGR 23/861 dient dan ook gegrond te worden verklaard.
20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.266 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting met een waarde per punt van € 296, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor van 1).
Vergoeding voor immateriële schade
21. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag is op 9 november 2021 door verweerder ontvangen. Daarmee is ten tijde van het doen van deze uitspraak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met 1 maand en 14 dagen. Eiseres heeft in beginsel recht op een vergoeding ter compensatie voor de spanning en frustratie als gevolg van de lange duur van de procedure. Blijkens de bij het beroepschrift overgelegde volmacht zijn eiseres en haar gemachtigde bij voorbaat overeengekomen dat alle proceskostenvergoedingen, dwangsommen en/of schadevergoedingen die worden uitbetaald in verband met de bezwaar- en/of (hoger)beroepsprocedure, toekomen aan de gemachtigde. Ter zitting heeft de gemachtigde desgevraagd verklaard dat een vergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn (in feite) zal toekomen aan hem en niet aan eiseres. De rechtbank concludeert dat eiseres persoonlijk kennelijk geen spanning en frustratie ervaart althans daarvoor niet gecompenseerd hoeft te worden. De rechtbank volstaat derhalve met de vaststelling dat de redelijke termijn is overschreden, maar dat er geen aanleiding is tot vergoeding van immateriële schade.