ECLI:NL:RBDHA:2023:205

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2023
Publicatiedatum
13 januari 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 4329
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een militair wegens wangedrag met betrekking tot alcoholgebruik tijdens uitzending

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een militair, en de staatssecretaris van Defensie. De eiser was per direct geschorst en met ingang van 15 februari 2022 ontslagen vanwege wangedrag, specifiek het toestaan van alcoholgebruik op een Nederlands kamp tijdens een uitzending, terwijl hij bekend was met het zero-tolerance beleid van Defensie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser, ondanks zijn goede bedoelingen, de regels heeft overtreden door een gedoogbeleid voor alcohol in te voeren en dit niet te bespreken met zijn superieuren. De rechtbank oordeelde dat het ontslag niet onevenredig was, gezien de ernst van het wangedrag en de gevolgen daarvan voor de organisatie. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waarmee het ontslag in stand blijft. De eiser had aangevoerd dat het besluit onzorgvuldig was en dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om te reageren op beschuldigingen. Echter, de rechtbank oordeelde dat de persoonlijke belangen van de eiser voldoende waren meegewogen in de belangenafweging. De uitspraak benadrukt de hoge eisen die aan militairen worden gesteld en de noodzaak om het vertrouwen in hen te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/4329

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. R.T. Poort),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigden: mr. A.A.S.J. Niekamp en mr. J.C.A. Aarts).

Procesverloop

Bij besluit van 28 januari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser per direct geschorst en met ingang van 15 februari 2022 ontslag verleend.
Eiser heeft bij deze rechtbank een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend en verzocht het primaire besluit te schorsen. De rechtbank heeft dit verzoek bij uitspraak van 15 februari 2021 afgewezen.
Bij besluit van 22 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 31 oktober 2022. Eiser was hierbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. In augustus 2021 zijn twee meldingen gedaan over het door eiser gevoerde alcoholbeleid en zijn eigen alcoholgebruik tijdens een buitenlandse missie. Ten tijde van de meldingen was eiser [functienaam] ([functienaam]) en detachementscommandant van het Forward Support Element Mirage op vliegbasis Al Minhad in de Verenigde Arabische Emiraten (VAE). Eiser heeft aldaar, terwijl hij bekend was met het zero-tolerance beleid van Defensie dat bij een uitzending geldt, toegestaan dat er op het Nederlandse kamp twee alcoholische drankjes genuttigd mochten worden (de zogenaamde ‘two can rule’). Eiser heeft hier geen contact over opgenomen met de Directeur Operaties (DOPS) en heeft zelfstandig het expliciete verbod op alcoholgebruik uit het huishoudelijk reglement verwijderd. Ook nadat eiser hier door een detachementslid op is aangesproken, heeft hij zijn ‘two can rule’ beleid voortgezet. Verweerder heeft deze gedragingen gekwalificeerd als wangedrag en eiser daarom geschorst en ontslagen. [1]
Wat vindt eiser?
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. [2] Zo is hij niet in de gelegenheid gesteld om te reageren op de beschuldigingen van de werkbezoeker die zijn geuit in het gehoor van 15 december 2021. Verder stelt eiser dat het besluit onevenredig is. Verweerder heeft onvoldoende betrokken dat eiser oprecht goede bedoelingen had met zijn alcoholbeleid en zo een transparantere en controleerbare werkomgeving te creëren, gelet op de ongelijke situatie waarin de daar aanwezige buitenlandse strijdkrachten wel alcohol nuttigden. Ook wijst hij er onder meer op dat hij al twintig jaar bij Defensie werkzaam is zonder relevante klachten, hij waardering heeft gekregen van buitenlandse strijdkrachten voor zijn inzet, dat zijn alcoholbeleid niet heeft geleid tot excessen of incidenten, dat het ging om een ongewapende missie niet zijnde in oorlogsgebied en dat het niet ging om stelselmatige overtredingen. Het ontslag weegt daardoor niet op tegen de nadelige gevolgen daarvan voor hem en zijn gezin, waaronder het verlies van inkomsten. Verweerder had voor een minder ingrijpende sanctie moeten kiezen.
Eiser stelt dat de rechtbank de evenredigheid van het bestreden besluit indringend moet toetsen. Hij verwijst hiertoe naar een uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285). De voorzieningenrechter lijkt de evenredigheid slechts marginaal te hebben getoetst en had daarom moeten motiveren waarom met een marginale toetsing kon worden volstaan of waarom zij deze toetsing in lijn acht met de uitspraak van de hoogste bestuursrechter.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat de hoogste bestuursrechter
ten aanzien van disciplinaire straffen als toetsingsmaatstaf hanteert dat de bestuursrechter in ambtenarenzaken, die een besluit tot oplegging van een disciplinaire straf moet beoordelen, dient vast te stellen of de betrokken ambtenaar zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. De overtuiging dat sprake is van plichtsverzuim zal de rechter moeten toetsen aan deugdelijk vastgestelde gegevens die het bestuursorgaan ter beschikking hebben gestaan bij het nemen van het strafbesluit. [3] Ook dient het plichtsverzuim de ambtenaar zijn toe te rekenen en dient de opgelegde straf evenredig te zijn aan de ernst van het gepleegde plichtsverzuim. Het voorgaande geldt niet alleen voor plichtsverzuim maar ook voor wangedrag. [4] Een ontslag op grond van wangedrag met alle gevolgen van dien is een zodanig zware maatregel dat daartoe slechts kan worden overgegaan, als de feiten, die aan het ontslag ten grondslag worden gelegd, niet voor gerede twijfel vatbaar zijn. [5] Bij de vraag of het wangedrag is aan te merken als toerekenbaar wangedrag is volgens vaste rechtspraak van belang of de ambtenaar de ontoelaatbaarheid van het verweten gedrag heeft kunnen inzien en overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen. [6] Het ligt op de weg van de ambtenaar aannemelijk te maken dat het wangedrag hem niet kan worden toegerekend. [7]
Is er sprake van wangedrag?
4. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser tijdens de uitzending bewust een ‘two can rule’-gedoogbeleid heeft gevoerd en zelf ook meerdere keren alcohol heeft genuttigd terwijl hij wist dat dit niet in overeenstemming was met het zero tolerance beleid van Defensie. Verder heeft eiser erkend dat hij het door hem gevoerde gedoogbeleid bewust niet met de DOPS heeft besproken en hij zelfstandig het expliciete verbod op alcoholgebruik uit het huishoudelijk reglement heeft verwijderd. Eiser heeft aangegeven dit gedoogbeleid bewust te hebben gevoerd en heeft dit beleid ook doorgezet na kritiek hierop van zijn detachementsleden.
5. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank buiten gerede twijfel vast komen te staan dat eiser zelf meerdere keren alcohol heeft genuttigd en eigenmachtig een binnen Defensie niet toegestaan alcoholbeleid heeft gevoerd. Eiser heeft hiermee verscheidene gedragsregels van de Gedragscode Defensie overtreden. Ook heeft eiser hierdoor het vertrouwen in hem ernstig beschaamd. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat militairen een bijzondere positie vervullen en moeten voldoen aan zeer hoge eisen wat betreft verantwoordelijkheid, professioneel gedrag en het geven van het goede voorbeeld. Met name officieren dienen hier altijd bewust van te zijn. Dat geldt te meer nu eiser de rol van [functienaam] en detachementscommandant vervulde. Eiser had vanuit zijn positie uitvoering moeten geven aan het zero tolerance beleid en heeft in plaats hiervan dit beleid ter zijde geschoven. In een organisatie als Defensie kan het als leidinggevende negeren van dit soort beleid ernstige gevolgen hebben. Verweerder heeft de gedragingen van eiser dan ook kunnen aanmerken als wangedrag.
Toerekenbaarheid.
6. Zoals hiervoor al is overwogen heeft eiser verklaard dat hij bewust een afwijkend alcoholbeleid heeft gevoerd en dat hij dit bewust niet met de DOPS heeft besproken. Niet is gebleken van omstandigheden waardoor het wangedrag eiser niet zou zijn toe te rekenen. Het gegeven dat de buitenlandse strijdkrachten waarmee werd samengewerkt wel alcohol nuttigden, brengt niet mee dat eiser mocht besluiten om zelf ook alcohol te nuttigen en een afwijkend alcohol beleid te voeren. Zoals hiervoor al is overwogen, had eiser vanuit zijn rol als [functienaam] en detachementscommandant juist het omgekeerde moeten doen en uitvoering moeten geven aan het zero tolerance beleid.
Evenredigheid.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op de aard en de ernst van het verweten gedrag, het ontslag niet onevenredig hoeven achten ten opzichte van de voor eiser nadelige gevolgen daarvan. Verweerder heeft groot gewicht kunnen toekennen aan de omstandigheid dat eiser met zijn handelwijze het vertrouwen dat verweerder in hem als integere en betrouwbare militair moet kunnen stellen in ernstige mate heeft geschaad. Dit geldt temeer nu eiser als hoofdofficier leiding gaf in een inzetsituatie in het buitenland en hij daarbij als [functienaam] het verlengstuk is van de Commandant der Strijdkrachten en de DOPS. Verweerder heeft er daarbij op mogen wijzen dat naast de belangen van de krijgsmacht ook die van de lokale autoriteiten en die van de coalitiepartners een rol spelen. Gelet op de lange staat van dienst had verweerder juist van eiser mogen verwachten dat hij de ernst van zijn handelen zou inzien. Verweerder heeft bij afweging van het organisatiebelang ten opzichte van het persoonlijk belang van eiser, hoe ernstig de gevolgen voor hem ook mogen zijn, in redelijkheid een zwaarder gewicht mogen toekennen aan het organisatiebelang. Verder heeft verweerder in redelijkheid kunnen overwegen dat de door eiser geschetste situatie, de beweegredenen voor zijn gedragingen, zijn schuldbewuste houding en zijn openheid tijdens de gehoren, niet maken dat het ontslag onevenredig zou zijn.
8. Eiser heeft met nadruk een beroep gedaan op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2022 over het evenredigheidsbeginsel. [8] Uit een recente uitspraak van de hoogste bestuursrechter in ambtenarenzaken volgt dat deze uitspraak niet noodzaakt tot aanpassing van de wijze van beoordelen van een disciplinaire maatregel zoals ontslag omdat in die zaken al met een grote intensiteit de evenredigheid wordt getoetst. [9]
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de persoonlijke belangen van eiser voldoende bij de belangenafweging betrokken.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het ontslag in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 34, tweede lid, aanhef en onder b, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) en artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, van het AMAR.
2.Artikel 3:2 en artikel 4:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
3.Zie de uitspraak van de Raad van 15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997.
4.Zie de uitspraak van 29 april 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM6967.
5.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:921.
6.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:389.
7.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3053.
9.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 december 2022, ECLI:NL:CRVB 2022:2790.