ECLI:NL:RBDHA:2023:19965

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
18 december 2023
Zaaknummer
NL23.33421
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening voor alleenstaande, meerderjarige, niet-kwetsbare mannelijke asielzoekers

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 december 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Nigeriaanse man die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat België volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij bij overdracht aan België een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling, gezien de opvangcrisis in België voor alleenstaande, meerderjarige, niet-kwetsbare mannelijke asielzoekers.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er concrete aanwijzingen zijn dat deze groep asielzoekers in België geen adequate opvang kan verwachten. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om nader te motiveren waarom, ondanks deze aanwijzingen, nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Na twee onderzoeken bij de Belgische autoriteiten is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat verweerder niet in staat is gebleken om de twijfels over de opvangsituatie weg te nemen. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser.

De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.674,-. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de opvangsituatie in andere lidstaten bij de beoordeling van asielaanvragen, vooral in het licht van de rechten van asielzoekers onder het EVRM en het Handvest.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.33421

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. J. van Veelen-de Hoop),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Beket).

Procesverloop

Bij besluit van 19 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag) niet in behandeling genomen op de grond dat België verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met eisers verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer NL23.33422, op 22 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [naam] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiser stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum]. Op 30 juni 2023 heeft hij in Nederland een asielaanvraag ingediend.
1.2.
Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 1 juli 2016 in Italië, op 17 november 2019 in Duitsland, op 4 augustus 2020 en 9 juni 2023 in Frankrijk en op 11 januari 2021 in België verzoeken om internationale bescherming heeft ingediend. Op 17 augustus 2023 heeft Nederland aan Frankrijk verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening). Op eveneens 17 augustus 2023 heeft Nederland aan België verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening. Op 29 augustus 2023 heeft België het terugnameverzoek aanvaard. Op 31 augustus 2023 heeft Frankrijk het terugnameverzoek geweigerd, omdat België verantwoordelijk is.
Het bestreden besluit
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser met toepassing van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 niet in behandeling genomen, omdat België op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Verweerder stelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan België een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) strijdige behandeling.
Beroepsgronden
3. Eiser betoogt dat ten aanzien van België, vanwege de opvangcrisis daar, niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser stelt dat hij bij overdracht aan België een reëel risico loopt om langdurig verstoken te blijven van opvang. Verweerder heeft volgens eiser onvoldoende onderzocht en gemotiveerd dat eiser als alleenstaande meerderjarige man in België opvang zal krijgen. Eiser verwijst naar diverse berichten over het tekort aan opvangplaatsen in België voor niet-kwetsbare mannelijke asielzoekers. Verder verwijst eiser naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 12 oktober 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:15458.
Beoordeling door de rechtbank
Het geschilpunt: interstatelijk vertrouwensbeginsel
4. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet ter discussie staat dat België in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Partijen houdt verdeeld of ten aanzien van België nog mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Bewijskader
5. Het uitgangspunt is dat verweerder bij de bepaling van de verantwoordelijke lidstaat op grond van de Dublinverordening mag uitgaan van het vermoeden dat andere lidstaten bij de behandeling van asielzoekers hun internationale verplichtingen zullen nakomen (het interstatelijk vertrouwensbeginsel). Dit vermoeden is weerlegbaar. Als een vreemdeling onder verwijzing naar objectieve informatie betoogt dat verweerder niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan, is het aan verweerder om te motiveren dat hij nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Dit kan verweerder (onder andere) doen door de door de vreemdeling aan de objectieve informatie ontleende feiten gemotiveerd te betwisten of door gemotiveerd uit te leggen waarom hij die feiten anders waardeert. Als verweerder er vooralsnog niet in slaagt om te motiveren dat hij nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan en hij niet de asielaanvraag aan zich wil trekken, is hij gehouden nader onderzoek te doen in de aangezochte lidstaat. Dit ‘bewijskader’ vloeit voort uit de vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), waaronder de uitspraak van 26 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1654.
Stand van zaken tot aan het bestreden besluit
6.1.
In de uitspraak van 20 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1853, heeft deze rechtbank en zittingsplaats geoordeeld dat verweerder, gezien de vele door de president van het EHRM getroffen ‘interim measures’ voor (hoofdzakelijk) meerderjarige mannelijke asielzoekers die in België geen opvang hebben, nader moet motiveren waarom ten aanzien van België nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft verweerder informatie over de opvangsituatie ten aanzien van Dublinterugkeerders opgevraagd bij de Belgische autoriteiten. Bij brieven van 9 maart 2023 en 28 maart 2023 hebben de Belgische autoriteiten verweerder geïnformeerd over de opvangsituatie voor Dublinterugkeerders in België. Uit deze brieven blijkt (onder meer) het volgende. België wordt geconfronteerd met een gebrek aan opvangplaatsen. België kan dan ook niet garanderen dat asielzoekers die worden overgedragen in het kader van de Dublinverordening onmiddellijk een reguliere opvangplaats krijgen. Het Federaal agentschap voor de opvang van asielzoekers (Fedasil) geeft voorrang aan families, kinderen, vrouwen en andere kwetsbare personen; zij krijgen na de registratie van hun asielaanvraag onmiddellijk een reguliere opvangplaats toegewezen. Asielzoekers aan wie Fedasil niet onmiddellijk een reguliere opvangplaats kan toewijzen, kunnen zich inschrijven op een wachtlijst om op een latere datum alsnog reguliere opvang te krijgen. Op 28 maart 2023 stonden er 2.750 personen op die wachtlijst en kon de wachttijd oplopen tot (meer dan) 6 maanden. In afwachting van een reguliere opvangplaats kan een aantal asielzoekers terecht in de noodopvang. In dat verband heeft de federale overheid een conventie afgesloten met het Brusselse Gewest die voorziet in (op 28 maart 2023) 1.500 noodopvangplaatsen in de Brusselse daklozenopvang. Asielzoekers voor wie er geen huisvestingsoplossing is, krijgen een lijst met hulpinitiatieven waarop zij een beroep kunnen doen. Bij die hulpinitiatieven gaat het om de klassieke daklozenopvang. Er vindt geen (volledige) registratie plaats van de personen die in de noodopvang verblijven.
6.2.
Naar aanleiding van de tussenuitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 19 juli 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:10571, heeft verweerder nadere informatie over de opvangvoorzieningen voor alleenstaande, meerderjarige, niet-kwetsbare mannelijke asielzoekers opgevraagd bij de Belgische autoriteiten. Op 28 september 2023 heeft verweerder van de Belgische autoriteiten nadere informatie ontvangen. Die informatie van de Belgische autoriteiten is integraal overgenomen in de uitspraak van zittingsplaats Roermond van 12 oktober 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:15458. Uit deze informatie blijkt (onder meer) het volgende. Er wordt voorzien in 1.500 noodopvangplaatsen in het kader van een conventie die de federale overheid heeft afgesloten met het Brusselse Gewest. Deze overeenkomst wordt in het kader van het federaal Winterplan begin november uitgebreid tot 2.000 plaatsen. Er zijn verder nog noodopvangplaatsen in jeugdcentra en jeugddomeinen, maar die worden enkel gebruikt om families (tijdelijk) te huisvesten. De meeste noodopvangplaatsen zijn op dezelfde manier ingericht als reguliere opvangplaatsen en bieden 24-uursopvang. In België bestaat er daarnaast nog daklozenopvang die bestemd is voor alle dak- en thuislozen. De klassieke daklozenopvang biedt alleen nachtopvang. Sinds 30 augustus 2023 is de wachtlijst voor de reguliere opvang ‘bevroren’ voor alleenstaande mannelijke asielzoekers, wat inhoudt dat er voor hen geen doorstroom plaatsvindt van de wachtlijst of vanuit de noodopvang naar de reguliere opvang. Op 25 september 2023 stonden er 2.513 personen ingeschreven op de wachtlijst. Een ‘monitoringstool’ voor personen in de noodopvangstructuren is nog in ontwikkeling. Er kan op dit moment nog geen vergelijking worden gemaakt tussen het aantal personen op de wachtlijst en de personen die reeds in de noodopvang verblijven. Garanties dat een vreemdeling na overdracht wordt geplaatst in een (nood)opvanglocatie kunnen de Belgische autoriteiten niet geven.
Wat betekent dit voor de zaak van eiser?
7.1.
De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet ter discussie staat dat eiser een alleenstaande, meerderjarige, niet-kwetsbare mannelijke asielzoeker is. In de onder 6.1. genoemde uitspraak van 20 februari 2023 heeft deze zittingsplaats overwogen dat er concrete aanwijzingen zijn (te weten: de ‘interim measures’ van de president van het EHRM) dat asielzoekers, in het bijzonder alleenstaande, meerderjarige mannelijke asielzoekers, in België in grote getalen geen opvang krijgen en daarom in geval van een Dublinoverdracht aan België een reëel risico lopen op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Daarom heeft de rechtbank verweerder in die uitspraak opgedragen om nader te motiveren waarom, ondanks deze concrete aanwijzingen voor het tegendeel, nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van België kan worden uitgegaan. Verweerder heeft naar aanleiding hiervan, in lijn met het ‘bewijskader’ zoals weergegeven in overweging 5, aanleiding gezien nader onderzoek te verrichten door informatie op te vragen bij de Belgische autoriteiten, en naar aanleiding van de tussenuitspraak van zittingsplaats Roermond van 19 juli 2023 heeft verweerder nogmaals nader onderzoek verricht door wederom informatie op te vragen bij de Belgische autoriteiten. De rechtbank is evenwel van oordeel dat verweerder op basis van deze van de Belgische autoriteiten afkomstige informatie er niet in is geslaagd om deugdelijk te motiveren dat voor wat betreft alleenstaande, meerderjarige, niet-kwetsbare mannelijke asielzoekers ten aanzien van België, in weerwil van voormelde concrete aanwijzingen voor het tegendeel, nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgaan. Dit legt de rechtbank hierna, onder 7.2. en 7.3, uit.
7.2.
Uit de informatie van de Belgische autoriteiten volgt dat alleenstaande, meerderjarige, niet-kwetsbare mannelijke asielzoekers, of zij nu Dublinterugkeerder zijn of niet, in feite geen kans hebben om in de reguliere opvang terecht te komen. Zij kunnen zich laten inschrijven op een wachtlijst, maar sinds 30 augustus 2023 vindt er geen doorstroom meer plaats vanaf die wachtlijst naar de reguliere opvang. Alleenstaande, meerderjarige, niet-kwetsbare mannelijke asielzoekers zijn in België voor opvang aangewezen op de noodopvang of de klassieke daklozenopvang. Uit de meest recente Belgische informatie volgt dat er vanaf november 2023 2.000 noodopvangplaatsen zijn waar deze categorie asielzoekers gehuisvest zou kunnen worden. Uit diezelfde informatie blijkt echter dat er op 25 september 2023 2.513 asielzoekers stonden ingeschreven op de wachtlijst. Er staan dus fors meer alleenstaande, meerderjarige, niet-kwetsbare mannelijke asielzoekers op de wachtlijst dan dat er noodopvangplaatsen zijn. Verder geldt dat er geen deugdelijke registratie plaatsvindt van de asielzoekers die in de noodopvang verblijven, zodat onduidelijk is hoeveel van de alleenstaande, meerderjarige, niet-kwetsbare mannelijke asielzoekers die op de wachtlijst staan in de noodopvang verblijven. Het is allerminst uit te sluiten dat dit er een stuk minder zijn dan 2.000, aangezien die 2.000 noodopvangplekken niet zijn voorbehouden aan alleenstaande, meerderjarige, niet-kwetsbare mannelijke asielzoekers. Bovendien geldt dat niet alle asielzoekers die behoren tot deze categorie daadwerkelijk staan ingeschreven op de wachtlijst, hetgeen betekent dat niet alle alleenstaande, meerderjarige, niet-kwetsbare mannelijke asielzoekers in voormelde cijfers (over de wachtlijst) zijn meegenomen. Uit de Belgische informatie volgt verder dat alleenstaande, meerderjarige, niet-kwetsbare mannelijke asielzoekers voor wie er geen plek is in de noodopvang zich kunnen wenden tot de klassieke daklozenopvang. Nog daargelaten of deze vorm van opvang voldoet aan de normen uit de Opvangrichtlijn, overweegt de rechtbank dat uit de Belgische informatie in het geheel niet blijkt hoeveel plaatsen er in de klassieke daklozenopvang (die in de wintermaanden vaak overvol is) beschikbaar zijn voor alleenstaande, meerderjarige, niet-kwetsbare mannelijke asielzoekers.
7.3.
Op basis van de door de Belgische autoriteiten verstrekte informatie kan dus zeker niet worden vastgesteld dat er voor alle alleenstaande, meerderjarige, niet-kwetsbare mannelijke asielzoekers een (nood)opvangplek beschikbaar is. Sterker nog, de informatie van de Belgische autoriteiten bevestigt eerder het beeld dat er in België voor deze categorie asielzoekers fors te weinig (nood)opvangplekken zijn. De Belgische informatie levert aldus meer concrete aanwijzingen op dat alleenstaande, meerderjarige, niet-kwetsbare mannelijke asielzoekers, zoals eiser, in/bij overdracht aan België een reëel risico lopen om langdurig verstoken te blijven van opvang, en, daarmee, om buiten hun eigen wil en keuzes om terecht te komen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie, hetgeen een schending inhoudt van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Dat de Belgische autoriteiten niet onverschillig staan tegenover de situatie van deze groep asielzoekers, zoals verweerder stelt, moge weliswaar zo zijn, maar dit doet niet af aan voormelde concrete aanwijzingen, nu dit onverlet laat dat er in België feitelijk flink te weinig (nood)opvangplekken voor deze groep asielzoekers zijn.
7.4.
Het standpunt van verweerder dat eiser zich in België moet wenden tot de (desnoods hogere of rechtelijke) autoriteiten in geval hij daar verstoken zou blijven van opvang, treft geen doel. Uit de informatie die de Belgische autoriteiten op 28 september 2023 aan verweerder hebben verstrekt, volgt dat asielzoekers zich in België tot de arbeidsrechtbanken kunnen wenden om een bevel tot toekenning van een opvangplaats te verkrijgen. Uit diezelfde informatie blijkt echter ook dat de Belgische autoriteiten niet in staat zijn om onmiddellijk gevolg te geven aan een uitspraak van de rechter die verplicht een opvangplaats toe te kennen. Deze situatie was ook al aan de orde in de onder 6.1. genoemde uitspraak van 20 februari 2023, waar een bevel van de Belgische rechter om alsnog opvang te verlenen, er niet toe leidde dat daadwerkelijk opvang werd verleend. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat aan alleenstaande, meerderjarige, niet-kwetsbare mannelijke asielzoekers in België nog steeds geen effectief rechtsmiddel ter beschikking staat in het geval zij verstoken blijven van (nood)opvang. Het standpunt van verweerder dat eiser eerder in België opvang heeft gehad, treft evenmin doel, reeds nu eiser zijn plek die hij had in de Belgische opvang kwijt is en de opvangsituatie in België nu anders is.
Slotsom
8. De slotsom is dat verweerder er niet in is geslaagd deugdelijk te motiveren dat voor wat betreft alleenstaande, meerderjarige, niet-kwetsbare mannelijke asielzoekers, zoals eiser, ten aanzien van België, in weerwil van voormelde concrete aanwijzingen voor het tegendeel, nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgaan. De bewijslast ligt, zoals volgt uit de genoemde uitspraak van 20 februari 2023, thans bij verweerder, maar hij is er ondanks twee nadere onderzoeken bij de Belgische autoriteiten niet in geslaagd om de twijfels over de opvangsituatie voor deze categorie asielzoekers in België weg te nemen. Omdat deze twee nadere onderzoeken niet het door verweerder gewenste resultaat hebben opgeleverd – integendeel zelfs – acht de rechtbank een derde onderzoek naar de opvangsituatie voor deze categorie asielzoekers op dit moment niet zinvol. De rechtbank concludeert dan ook dat op dit moment ten aanzien van België voor wat betreft alleenstaande, meerderjarige, niet-kwetsbare mannelijke asielzoekers niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Dit betekent dat eiser op dit moment niet aan België mag worden overgedragen.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is gezien het voorgaande gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten en evenmin om zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet zij geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser.
10. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van
mr.T.M.M. Plukaard, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.