ECLI:NL:RBDHA:2023:10571

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
NL23.11747
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de opvang van Dublinclaimanten in België en de rechtmatigheid van overdracht

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, uitgesproken op 19 juli 2023, wordt de situatie van een asielzoeker, eiser, besproken die zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend. De rechtbank behandelt de vraag of de overdracht van eiser aan België moet worden verboden, gezien de zorgen over de opvangcapaciteit van de Belgische autoriteiten voor Dublinclaimanten. De rechtbank constateert dat de Belgische autoriteiten hebben aangegeven niet in staat te zijn om niet-kwetsbare vreemdelingen adequaat op te vangen na overdracht, wat leidt tot de vraag of eiser in een met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten strijdige situatie zal geraken. De rechtbank verwijst naar het arrest Jawo van het Hof van Justitie, waarin wordt gesteld dat de basisbehoeften van asielzoekers moeten worden gewaarborgd. De rechtbank heeft vragen geformuleerd die aan de Belgische autoriteiten moeten worden gesteld om meer duidelijkheid te krijgen over de opvangvoorzieningen en de garanties die zij kunnen bieden. De rechtbank besluit dat nader onderzoek noodzakelijk is en houdt iedere verdere beslissing aan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.11747T

Tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], geboren op [geboortedatum] 1999 te Marrakesh, Marokko,

V-nummer: [v-nummer], eiser,
(gemachtigde: mr. R.W.J.L. Loonen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. P. van Zijl).

Procesverloop

Bij besluit van 18 april 2023 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat verweerder België hiervoor verantwoordelijk acht.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen (NL23.11748).
Op 27 juni 2023 heeft de rechtbank een bericht in het dossier geplaatst met de navolgende inhoud:
(…)
De rechtbank verzoekt verweerder voorafgaand aan de behandeling ter zitting en uiterlijk op 4 juli 2023 om 16:00 uur aan te geven of de Belgische autoriteiten na de brieven van 9 maart 2023 en 28 maart 2023 nadere informatie hebben verstrekt over de opvangcapaciteit voor Dublinclaimanten.
(…)
Bij brief van 3 juli 2023 heeft verweerder de rechtbank bericht niet over nadere informatie te beschikken.
De rechtbank heeft het beroep gelijktijdig met het verzoek om een voorlopige voorziening op 6 juli 2023 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
Bij bericht van 16 juli 2023 heeft de rechtbank partijen medegedeeld dat het onderzoek wordt heropend en de rechtbank een tussenuitspraak zal doen.

Overwegingen

1. Eiser heeft onderhavige asielaanvraag op 15 januari 2023 ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat eiser ook op 1 oktober 2022 in Oostenrijk en op 30 mei 2022 in België een asielaanvraag heeft ingediend. De Oostenrijkse autoriteiten hebben een terugnameverzoek van verweerder afgewezen op 25 januari 2023.
De Belgische autoriteiten hebben het claimverzoek van 27 januari 2023 geaccepteerd. Op 8 februari 2023 is een claimakkoord tussen Nederland en België tot stand gekomen. Verweerder wil eiser op grond van dit claimakkoord overdragen aan België.
2. Partijen zijn verdeeld over de vraag of de overdracht aan België moet worden verboden. Eiser heeft zich onder meer gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de Belgische autoriteiten geen opvang aan hem zullen bieden en dat niet-gouvernementele organisaties die wel opvang kunnen bieden geen verplichtingen jegens hem hebben.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van België van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De Belgische autoriteiten hebben het claimverzoek geaccepteerd en zijn welwillend om hun verplichtingen na te komen. Er is noodopvang beschikbaar waar eiser zich voor kan aanmelden.
3. De rechtbank dient in de onderhavige procedure te beoordelen of de omstandigheid dat de Belgische autoriteiten onvoldoende opvangcapaciteiten hebben om Dublinclaimanten na de overdracht op te vangen wel of niet tot de conclusie moet leiden dat de overdracht moet worden verboden. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
4. De Belgische autoriteiten, bij monde van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken Algemene Directie Vreemdelingenzaken, hebben verweerder op 9 maart 2023 een brief doen toekomen met onder meer de navolgende inhoud:
(…)
De druk op het Belgische asiel- en opvangnetwerk is reeds enige tijd bijzonder hoog. België wordt momenteel geconfronteerd met een gebrek aan opvangplaatsen, waardoor het Federaal agentschap voor de opvang van asielzoekers (Fedasil) er niet in slaagt aan elke verzoeker om internationale bescherming onmiddellijk opvang te verlenen.
Desalniettemin blijft België de Dublinverordening en de erin vervatte regels toepassen. De bevoegde asielinstanties blijven met andere woorden akkoorden verlenen conform de regelgeving en de overdracht van verzoekers in het kader van de Dublinverordening wordt niet opgeschort.
België kan echter niet garanderen dat verzoekers die overgedragen worden in het kader van de Dublinverordening en recht hebben op opvang, onmiddellijk een opvangplaats krijgen. Wegens het gebrek aan plaatsen in het opvangnetwerk wordt momenteel voorrang gegeven aan families, kinderen, vrouwen en andere kwetsbare personen. Zij krijgen na de registratie van hun verzoek om internationale bescherming onmiddellijk een opvangplaats toegewezen. Verzoekers aan wie Fedasil niet onmiddellijk een opvangplaats kan toewijzen, kunnen zich inschrijven op een wachtlijst om op een latere datum uitgenodigd te worden om alsnog opvang te krijgen. Zij worden over de mogelijkheid om zich in te schrijven op deze wachtlijst geïnformeerd op het moment van de registratie van hun verzoek om internationale bescherming. In afwachting van een plaats in het opvangnetwerk van Fedasil kunnen een aantal verzoekers terecht in noodopvang. De staatssecretaris voor Asiel en Migratie heeft te dien einde een conventie afgesloten met het Brussel Hoofdstedelijk Gewest die voorziet in de financiering van 1.200 plaatsen in de Brusselse daklozenopvang.
(…)
Tot slot voorzien ook andere ngo’s in een zekere dienstverlening aan verzoekers die geen opvangstructuur toegewezen krijgen, die mede gefinancierd wordt door de federale, regionale en lokale overheden.
(…)
5. Naar aanleiding van vragen van verweerder hebben de Belgische autoriteiten op 28 maart 2023, onder meer, de navolgende informatie verstrekt:
(…)
In het kader van uw verzoek tot duiding van de Belgische asiel – en opvangsituatie in verband met Dublintransfers, waarop werd geantwoord op 09.03.2023, vindt u hieronder een antwoord op de meer specifieke vragen die wij van u ontvingen.
(…)
(2) Wat wordt verstaan onder ‘kwetsbare personen’?
Het kan onder andere betreffen: sterk verzwakte personen, personen met tekenen van ziekte, met psychiatrische problemen, met een handicap, alleenstaande vrouwen, zwangere vrouwen, LGBTQI+, slachtoffers van mensenhandel, niet-begeleide minderjarige vreemdelingen, personen van 60 jaar of ouder, personen jonger dan 20 jaar.
De kwetsbaarheid wordt geval per geval onderzocht. Alle aanvragen met medische attesten worden door een arts van het Agentschap onderzocht.
De opvangcentra voor daklozen van Brussel informeren het Agentschap over de meest kwetsbare personen voor een opvangplaats.
(3) Wat is het aantal mensen op de wachtlijst voor de opvang en hoe lang staat men gemiddeld op die lijst voordat er een plek beschikbaar is in de opvang?
2.750 personen. Gezien er bijzondere acties gebeurd zijn (bv. verhuizen van personen uit een groot kraakpand of huisvesten van personen die in tentjes sliepen aan een kanaal), is de algemene wachttermijn erg opgelopen. Het kan soms (meer dan) 6 maanden duren.
(4) Wat zijn de voorzieningen in de noodopvang?
Het betreft in elk geval basisvoorzieningen die de eerbiediging van de menselijke waardigheid waarborgen: onderdak, voedsel, toegang tot sanitaire voorzieningen en kleding, sociale basisondersteuning. In sommige noodopvangcentra wordt quasi volledige materiële hulp geboden.
(5) Is de daklozenopvang in Brussel de enige noodopvanglocaties in België of zijn er andere locaties (bijvoorbeeld de genoemde ngo’s) die ook voorzien in opvang?
De noodopvang wordt deels uitgebaat door NGO’s, met overheidsfinanciering. Er zijn ook noodopvangcentra die door Fedasil georganiseerd worden, bv. op sites van Defensie. Mensen zonder huisvestingsoplossing krijgen een lijst met hulpinitiatieven waarop zij een beroep kunnen doen. De lijst van hulpinitiatieven gaat over de klassieke daklozen opvang (Brusselrefugees, Croix Rouge de Belgique, Samu Social) die bestaat naast de 1500 plaatsen die het Brussel Gewest organiseert. Verder is er ook de No-show medische kosten, dat is niet gekend in NL (althans niet bij het COA). Het gaat hier over personen die niet in een opvangstructuur verblijven (ofwel omdat de persoon zelf kiest om ergens anders te gaan wonen of omdat het gaat om een meervoudige asielaanvraag). In dat geval heeft de verzoeker om internationale bescherming wel recht op medische en psychologische begeleiding waarvoor Fedasil tussenkomt. Tot slot werd eind 2022 ook Vluchtelingenwerk Vlaanderen gefinancierd voor de noodopvang die ze tijdelijk hebben gedaan in hotels.
(6) De mensen in de noodopvang staan dus nog wel op de wachtlijst voor reguliere Fedasil opvang. Hoeveel mensen zijn er dan totaal afgesloten van enige vorm van opvang?
Er is momenteel geen registratie van hen die in de noodopvang verblijft of wie tijdelijk opvang bij vrienden of familie geniet. Voor de noodopvang wordt hier aan gewerkt. Voor de sites die beheerd worden door Fedasil is er wel een registratie. Het is ook niet altijd geweten of personen nog in België verblijven. Het is dus niet mogelijk om een cijfer te geven van het aantal personen dat op geen enkele manier opvang geniet.
(…)
6. De rechtbank stelt vast dat de Belgische autoriteiten het claimverzoek van Nederland op 8 februari 2023 expliciet hebben geaccepteerd. Zoals blijkt uit het voorgaande geven zij echter ook aan niet te kunnen voldoen aan hun opvangverplichtingen die -kennelijk- normaalgesproken door Fedasil worden nagekomen. De Belgische autoriteiten hebben ook aangegeven dat “een aantal verzoekers” terecht kan in “noodopvang” in afwachting van een plaats in het opvangnetwerk. De rechtbank dient te beoordelen of eiser een reëel en voorzienbaar risico loopt om na overdracht in een met artikel 4 Handvest-strijdige situatie te geraken. Indien dat het geval is dient de overdracht aan België te worden verboden.
7. Het Hof van Justitie heeft in het arrest van 19 maart 2019 in de zaak Jawo ( ECLI:EU:C:2019:218) onder meer het navolgende overwogen:
(…)

82 In het kader van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel, en met name de Dublin III-verordening, die is gebaseerd op het beginsel van wederzijds vertrouwen en die – door een rationalisering van de verzoeken om internationale bescherming – beoogt de behandeling van die verzoeken te versnellen in het belang van zowel de verzoekers als de

deelnemende lidstaten, moet derhalve worden aangenomen dat de behandeling van personen die om internationale bescherming verzoeken, in elke lidstaat in overeenstemming is met de eisen van het Handvest, met het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, ondertekend te Genève op 28 juli 1951 [United Nations Treaty Series,deel 189, blz. 150,
nr. 2545 (1954)], en met het EVRM (zie in die zin arrest van 21 december 2011, N. S. e.a., C‑411/10 en C‑493/10, EU:C:2011:865, punten 78‑80).

83 Toch kan niet worden uitgesloten dat de werking van dit stelsel in de praktijk in een bepaalde lidstaat grote moeilijkheden ondervindt, en dat dus een ernstig risico bestaat dat personen die om internationale bescherming verzoeken, wanneer zij aan deze lidstaat worden overgedragen, worden behandeld op een wijze die hun grondrechten schendt (arrest van 21 december 2011, N. S. e.a., C‑411/10 en C‑493/10, EU:C:2011:865, punt 81).

84 In die omstandigheden zou de toepassing van een onweerlegbaar vermoeden dat de grondrechten van de persoon die om internationale bescherming verzoekt worden geëerbiedigd in de lidstaat die op grond van de Dublin III-verordening verantwoordelijk is voor de beoordeling van diens verzoek, onverenigbaar zijn met de verplichting om die

verordening conform de grondrechten uit te leggen en toe te passen (zie in die zin arrest van 21 december 2011, N. S. e.a., C‑411/10 en C‑493/10, EU:C:2011:865, punten 99, 100 en 105).

85 Zo heeft het Hof reeds geoordeeld dat artikel 4 van het Handvest eraan in de weg staat dat de lidstaten, daaronder begrepen de nationale rechterlijke instanties, een asielzoeker aan de verantwoordelijke lidstaat in de zin van de Dublin II-verordening – de voorloper van de Dublin III-Verordening – overdragen wanneer zij niet onkundig kunnen zijn van het feit dat de systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor asielzoekers in deze lidstaat ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat de asielzoeker een reëel risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van deze bepaling (arrest van 21 december 2011, N. S. e.a., C‑411/10 en C‑493/10, EU:C:2011:865, punt 106).

(…)

90 Wanneer de rechterlijke instantie waarbij een beroep tegen een overdrachtsbesluit wordt ingesteld, over door de betrokken persoon overgelegde bewijzen beschikt dat een dergelijk risico bestaat, is deze rechter dan ook ertoe gehouden om op basis van objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens en afgemeten aan het beschermingscriterium van de door het Unierecht gewaarborgde grondrechten, te oordelen of er sprake is van tekortkomingen die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken (zie naar analogie arrest van 5 april 2016, Aranyosi en Căldăraru, C‑404/15 en C‑659/15 PPU, EU:C:2016:198, punt 89).

91 In de derde plaats moet met betrekking tot de vraag welke criteria de bevoegde nationale autoriteiten moeten hanteren om deze beoordeling te verrichten, worden benadrukt dat de in het vorige punt van het onderhavige arrest vermelde tekortkomingen alleen dan onder artikel 4 van het Handvest vallen – welk artikel overeenstemt met artikel 3 EVRM en waarvan de inhoud en de reikwijdte dus krachtens artikel 52, lid 3, van het Handvest dezelfde zijn als die welke er door genoemd verdrag aan worden toegekend – wanneer die tekortkomingen een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken, wat afhangt van alle gegevens van de zaak (zie EHRM, 21 januari 2011, M.S.S. tegen België en Griekenland, CE:ECHR:2011:0121JUD003069609, § 254).

92 Deze bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid is bereikt wanneer de onverschilligheid van de autoriteiten van een lidstaat tot gevolg zou hebben dat een persoon die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn wil en eigen keuzes om terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie die hem niet in staat stelt om te voorzien in zijn meest elementaire behoeften, zoals eten, een bad nemen en beschikken over woonruimte, en negatieve gevolgen zou hebben voor zijn fysieke of mentale gezondheid, of hem in een toestand van achterstelling zou brengen die onverenigbaar is met de menselijke waardigheid (zie in die zin EHRM, 21 januari 2011, M.S.S. tegen België en Griekenland, CE:ECHR:2011:0121JUD003069609, §§ 252‑263.

(…)
8. Met de ‘circular letter’ van 5 december 2022 hebben de Italiaanse autoriteiten EU-lidstaten (veelal na een fictief claimakkoord) verzocht om overdrachten aan Italië tijdelijk op te schorten, wegens plotseling gebleken technische redenen die verband houden met een gebrek aan opvangfaciliteiten. De Afdeling heeft in twee uitspraken van 26 april 2023 geoordeeld dat in Dublinprocedures ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan (ECLI:NL:RVS:2023:1654 en ECLI:NL:RVS:2023:1655). De Afdeling heeft dit oordeel in meerdere uitspraken herhaald en bevestigd. De Afdeling heeft dit oordeel in de uitspraken van 26 april 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1654) als volgt gemotiveerd:
(…)
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel
4.1.
Bij de beoordeling welke lidstaat op grond van de toepasselijke criteria verantwoordelijk is voor behandeling van een door een vreemdeling bij een van de lidstaten ingediend asielverzoek, gaat de staatssecretaris uit van het vermoeden dat de behandeling van een vreemdeling in de aangezochte lidstaat in overeenstemming is met de bepalingen van het EU Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM (zie het arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, Jawo, ECLI:EU:C:2019:218, punt 80 en 81). Dat vermoeden is weerlegbaar (zie datzelfde arrest, punt 83-85) en het is aan een vreemdeling om dat te doen. Daarvoor kan hij objectieve informatie over de werking van het asielstelsel van de aangezochte lidstaat overleggen en kan hij feiten stellen of verklaringen afleggen over zijn ervaringen in de aangezochte lidstaat die aanknopingspunten bieden dat de asielprocedure en/of opvangvoorzieningen in die lidstaat systeemfouten bevatten. Deze in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening gestelde maatstaf is namelijk een uitzondering op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, op grond waarvan de verzoekende lidstaat ervan uit kan gaan dat de behandeling van de vreemdeling in de aangezochte lidstaat in overeenstemming is met de bepalingen van het EU Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM.
4.1.1.
Als de vreemdeling onder verwijzing naar objectieve informatie betoogt dat de staatssecretaris niet meer van het vermoeden kan uitgaan dat de aangezochte lidstaat aan zijn internationale verplichtingen zal voldoen, is het aan de staatssecretaris om te motiveren dat hij nog altijd van dat vermoeden mag uitgaan (vergelijk het arrest van het Hof van 16 februari 2017, C.K., ECLI:EU:C:2017:127, punt 75-77).
4.1.2.
Dat kan de staatssecretaris doen door de door de vreemdeling aan de objectieve informatie ontleende feiten gemotiveerd te betwisten of door gemotiveerd uit te leggen waarom hij tot een andere waardering van de door de vreemdeling op basis van de overgelegde objectieve informatie gestelde feiten komt. Voor zover tussen de vreemdeling en de staatssecretaris geen verschil bestaat in de waardering van de objectieve informatie, kan de staatssecretaris daarnaast motiveren waarom de systeemfouten in de asielprocedure en/of opvangvoorzieningen in de aangezochte lidstaat niet fundamenteel zijn of, zo dat wel het geval is, deze tekortkomingen niet de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo, punt 91-93.
4.1.3.
Als de staatssecretaris er vooralsnog niet in slaagt om deugdelijk te motiveren dat hij nog altijd van het vermoeden mag uitgaan en hij niet het asielverzoek aan zich wil trekken, is hij gehouden nader onderzoek te doen in de aangezochte lidstaat (zie het arrest van het EHRM van 21 januari 2011, M.S.S. tegen België en Griekenland, ECLI:CE:ECHR:2011:0121JUD003069609, paragraaf 359).
(…)
Oordeel van de Afdeling
4.3.
Uit de door de vreemdeling overgelegde berichtgeving van de Italiaanse autoriteiten volgt dat er in Italië, vanwege de hoge asielinstroom, een gebrek aan beschikbare opvangfaciliteiten bestaat, dat ertoe heeft geleid dat de Italiaanse autoriteiten de EU-lidstaten hebben verzocht overdrachten aan Italië tijdelijk op te schorten. Hiermee heeft de vreemdeling objectieve informatie overgelegd die aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat de opvangvoorzieningen in Italië systeemfouten bevatten en dat de staatssecretaris niet meer mag uitgaan van het vermoeden dat Italië zal voldoen aan zijn internationale verplichtingen.
4.3.1.
De staatssecretaris heeft vervolgens betoogd dat hij nog altijd van het vermoeden mag uitgaan dat Italië aan zijn internationale verplichtingen zal voldoen, omdat uit de ‘circular letter’ van 5 december 2022 en de daaropvolgende berichtgeving van de Italiaanse autoriteiten niet volgt dat er geen opvang beschikbaar is in Italië, maar enkel dat de opvangfaciliteiten onder druk staan. De staatssecretaris heeft zich tevens op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat de Italiaanse autoriteiten hebben verzocht de overdrachten aan Italië tijdelijk op te schorten een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel betreft dat de vaststelling van een lidstaat als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig maakt.
4.3.2.
De Afdeling volgt de staatssecretaris niet in dit betoog. Hoewel uit die berichtgeving naar voren komt dat de Italiaanse autoriteiten voornemens zijn de overdrachten op enig moment te hervatten, is het, mede gelet op het gebrek aan informatie sinds 7 februari 2023, niet mogelijk vast te stellen wanneer het gebrek aan opvangfaciliteiten zal zijn opgelost en de overdrachten aan Italië weer kunnen worden hervat. De Afdeling leidt uit de berichtgeving van de Italiaanse autoriteiten af dat er voor Dublinclaimanten in Italië geen opvangfaciliteiten beschikbaar zijn. Hoewel uit het vorenstaande volgens de Afdeling niet zonder meer volgt dat de Italiaanse autoriteiten onverschillig staan tegenover de situatie van vreemdelingen, bestaat er daarmee een reëel risico dat vreemdelingen buiten hun eigen wil en keuzes om bij overdracht aan Italië terechtkomen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie, als bedoeld in punt 92 van het arrest Jawo, waardoor zij niet kunnen voorzien in de belangrijkste basisbehoeften, zoals onderdak, eten en stromend water.
(…)
4.3.3.
Nu de staatssecretaris er vooralsnog niet in is geslaagd om deugdelijk te motiveren dat hij nog altijd van het vermoeden mag uitgaan dat Italië zal voldoen aan zijn internationale verplichtingen, is hij, gelet op het onder 4.1 tot en met 4.1.3 opgenomen toetsingskader, gehouden nader onderzoek te doen in Italië. Omdat de Italiaanse autoriteiten met bovengenoemde berichtgeving zelf hebben aangegeven dat overdrachten aan Italië vanwege het gebrek aan opvangfaciliteiten niet mogelijk zijn, is met deze stand van zaken nader onderzoek naar de opvangsituatie in Italië door de staatssecretaris niet zinvol. De Afdeling concludeert daarom dat voor Italië onder deze omstandigheden niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan en dat het overdrachtsbesluit dat de staatssecretaris ten aanzien van de vreemdeling heeft genomen onrechtmatig is.
(…)
9. Zowel de Italiaanse autoriteiten als de Belgische autoriteiten hebben aangegeven Dublinclaimanten niet langer op te kunnen vangen. De Italiaanse autoriteiten hebben aangegeven niet akkoord te gaan met overdrachten en hebben hiermee in wezen medegedeeld de verplichtingen die voortvloeien uit de Dublinverordening éénzijdig op te schorten. De Belgische autoriteiten hebben daarentegen aangegeven wel akkoord te gaan met inkomende overdrachten en stellen zich op het standpunt dat de menselijke waardigheid van Dublinclaimanten na de overdracht wordt geëerbiedigd omdat er noodopvangvoorzieningen door ngo’s worden geboden.
10. Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerder nader had gemotiveerd en/of de Afdeling nader had onderzocht of in Italië ngo’s werkzaam zijn die opvang kunnen bieden. Het is dus ook niet duidelijk voor de rechtbank of de Afdeling het een relevante omstandigheid zou hebben gevonden indien een Dublinclaimant na overdracht in aanmerking zou kunnen komen voor noodopvangvoorzieningen of dat de overdracht reeds zou moeten worden verboden indien de vreemdeling niet in de reguliere opvang geplaatst zou kunnen worden. Weliswaar hebben de Italiaanse autoriteiten de overdrachten niet toegestaan en staan de Belgische autoriteiten de overdrachten wel toe. Het is echter aan de rechter in de met de verantwoordelijkheidsbepaling belaste lidstaat om de rechtmatigheid van een overdrachtsbesluit te beoordelen. Indien de in beginsel verantwoordelijke lidstaat eenvoudigweg de overdracht kan weigeren en dat reeds het overdrachtsbesluit onrechtmatig maakt, had de Afdeling niet inhoudelijk te hoeven te beoordelen of ten aanzien van Italië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kon worden uitgegaan. De rechtbank zal daarom nagaan of en op welke wijze het beschikbaar zijn van noodopvanglocaties de rechtmatigheid van het overdrachtsbesluit regardeert.
11. De rechtbank overweegt dat uit de door de Belgische autoriteiten verstrekte informatie blijkt dat een Dublinclaimant die niet wordt aangemerkt als kwetsbaar, na overdracht soms (meer dan) 6 maanden verstoken zal blijven van opvangvoorzieningen die normaliter worden verstrekt.
De rechtbank kwalificeert deze tekortkoming ten aanzien van niet kwetsbare vreemdelingen als een systeemfout in de opvangvoorzieningen zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening. Artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening bepaalt in dit verband dat “
indien het niet mogelijk is een verzoeker over te dragen aan de lidstaat die in de eerste plaats als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen, omdat ernstig moet worden gevreesd dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor verzoekers in die lidstaat systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, blijft de lidstaat die met het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat is belast de criteria van hoofdstuk III onderzoeken teneinde vast te stellen of een andere lidstaat als verantwoordelijke lidstaat kan worden aangewezen.”.
12. Eiser is niet kwetsbaar en zal dus, indien hij wordt overgedragen, mogelijk (meer dan) 6 maanden niet worden opgevangen op een wijze die in overeenstemming is met de Dublinverordening en de Opvangrichtlijn. De rechtbank moet beoordelen of ernstig moet worden gevreesd dat eiser na overdracht -doordat hij is aangewezen op opvang in een noodvoorziening- in een met artikel 4 Handvest-strijdige situatie zal geraken.
13. Zoals blijkt uit de jurisprudentie van het Hof en de Afdeling dient de rechtbank te beoordelen of deze tekortkomingen in de opvangvoorzieningen die wordt gekwalificeerd als een systeemfout, de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo.
De rechtbank merkt hierbij op dat de Afdeling in rechtsoverweging 4.3.2. van de eerdergenoemde uitspraak overweegt dat bij deze beoordeling of na overdracht sprake zal zijn van een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie, waardoor zij niet kunnen voorzien in de belangrijkste basisbehoeften, als voorbeelden noemt ”onderdak, eten en stromend water”. Het Hof heeft in punt 90 van het arrest Jawo overwogen wanneer deze bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid is bereikt en hierbij als voorbeelden van een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie die hem niet in staat stelt om te voorzien in zijn meest elementaire behoeften, “eten, een bad nemen en beschikken over woonruimte” die negatieve gevolgen zou hebben voor zijn fysieke of mentale gezondheid, of hem in een toestand van achterstelling zou brengen die onverenigbaar is met de menselijke waardigheid genoemd.
14. De rechtbank overweegt dat het door het Hof gehanteerde begrip “(beschikken over) woonruimte” niet geheel overeenstemt met het door de Afdeling gehanteerde begrip “(het kunnen voorzien in) onderdak”. Het begrip “beschikken over woonruimte” is, naar het oordeel van de rechtbank, mééromvattender dan het begrip “onderdak”, omdat dit een ander gebruik van een ruimte omvat en impliceert dat deze ruimte vrij ter beschikking staat van de rechthebbende. Onderdak is een feitelijk begrip en lijkt geen aanspraak te geven op de wijze waarop kan worden verbleven in een ruimte en lijkt geen eisen te stellen aan de inrichting van het verblijf. De Opvangrichtlijn voorziet echter in meerdere bepalingen met betrekking tot de materiele opvangvoorzieningen die de lidstaten moeten bieden. Het
rechtop “woonruimte” en het
rechtom in een ruimte te wonen lijkt daarom, naar het oordeel van de rechtbank, méér aanspraken te omvatten dan het hebben van feitelijk onderdak.
De rechtbank acht dit relevant omdat de Belgische autoriteiten aangeven dat aan Dublinclaimanten na overdracht onderdak kan worden geboden in noodvoorzieningen zoals daklozenopvang. De rechtbank overweegt dat daklozenopvang doorgaans betekent dat een of meerdere maaltijden per dag, sanitaire voorzieningen en onderdak gedurende de nacht worden geboden, maar dat degenen die aangewezen zijn op daklozenopvang overdag geen toegang hebben tot de opvangvoorzieningen. Het gedurende de nacht feitelijk onderdak hebben is echter niet hetzelfde als het
rechtom onafgebroken gedurende de nacht en de dag te kunnen wonen in een ruimte en vrijelijk te kunnen beslissen wanneer van die ruimte gebruikt wordt gemaakt. De rechtbank leidt uit de door het Hof gehanteerde begrip af dat het enkel hebben van onderdak gedurende de nacht niet volstaat om als een van de meest elementaire basisbehoeften “beschikken over woonruimte” te worden aangemerkt. De rechtbank wijst in dit verband op de Engelse taalversie (“a place to live”), de Franse taalversie (“se loger”) en de Duitse taalversie (eine Unterkunft”).
15. Indien Dublinclaimanten na overdracht geen plaats wordt aangeboden in de noodopvang of niet 24 uur per etmaal gebruik kunnen maken van deze voorzieningen, maar overdag “de straat op moeten”, leidt dit mogelijk tot de conclusie dat deze systeemfout in de opvang ziet op een situatie die het Hof in het arrest Jawo heeft geduid. Weliswaar geven de Belgische autoriteiten aan dat de basisvoorzieningen worden geboden, verweerder heeft echter geen nadere informatie aangedragen om te onderbouwen waar deze voorzieningen uit bestaan.
Anders dan verweerder ter zitting heeft betoogd volstaat het niet om te wijzen op de welwillende houding van de Belgische autoriteiten. Het bieden van opvang is immers geen inspanningsverplichting maar een resultaatverplichting. Het zal de vreemdeling, naar de rechtbank aanneemt, ook weinig uitmaken of hij verstoken is van adequate opvang omdat de autoriteiten onwillig of buiten hun wil niet in staat zijn om aan hun verplichtingen te voldoen. De menselijke waardigheid, welke op grond van artikel 1 van het Handvest onschendbaar is en moet worden geëerbiedigd en beschermd, is indien de Dublinclaimant na overdracht op straat komt in beide gevallen immers in het geding. De rechtbank realiseert zich dat het Hof in het arrest Jawo de al dan niet welwillende houding benoemt bij het duiden van -kort gezegd- de ondergrens. De rechtbank wijst echter op rechtsoverweging 4.3.2.in eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling voor zover de Afdeling overweegt dat hiermee niet gezegd is dat de Italiaanse autoriteiten onwelwillend zijn maar desondanks een reëel risico bestaat dat vreemdelingen buiten hun eigen wil en keuzes om bij overdracht aan Italië terechtkomen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie, als bedoeld in punt 92 van het arrest Jawo en vervolgens concludeert dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan omdat Italië geen opvangvoorzieningen kan bieden en sinds 7 februari 2023 geen nadere informatie heeft verstrekt en onduidelijk is wanneer deze omstandigheid wijzigt.
16. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd aangegeven niet bereid te zijn garanties aan de Belgische autoriteiten te vragen om te bewerkstelligen dat eiser na overdracht -ten minste- geplaatst wordt in de noodopvangvoorzieningen in plaats van dat eiser na overdracht zelf zorg moet dragen voor aanmelding en verkrijgen van onderdak in een noodopvanglocatie. Eiser heeft in dit kader overigens terecht aangevoerd dat het onduidelijk is of hij rechten heeft die hij ten overstaan van de opvang biedende ngo’s kan afdwingen.
17. De rechtbank overweegt dat thans onvoldoende duidelijk is of eiser verzekerd is van een plaats in de noodopvang en dat thans onvoldoende duidelijk is welke materiële opvangvoorzieningen (op welke termijn) worden geboden indien de vreemdeling er in slaagt een plaats in de noodopvang te bemachtigen.
18. Juist nu de Belgische autoriteiten, anders dan de Italiaanse autoriteiten, niet hebben gevraagd om opschorting van de Dublinoverdrachten en gereageerd hebben op een eerder verzoek van de Nederlandse autoriteiten en nadere informatie verstrekt over de geboden noodopvang, acht de rechtbank, anders dan ten aanzien van Italië, in het geval van België nader onderzoek door verweerder wel zinvol en bovendien noodzakelijk.
19. Verweerder dient aanvullende informatie te verstrekken om de rechtmatigheid van zijn overdrachtsbesluit te onderbouwen. Eiser heeft immers beroepsgronden aangevoerd die hierop betrekking hebben. Verweerder heeft reeds daarom zijn besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd.
20. De rechtbank zal niet volstaan met het vaststellen van een motiveringsgebrek en het daarom vernietigen van het besluit. De rechtbank wil ten gronde beslissen of de overdracht van eiser aan België moet worden verboden omdat de Belgische autoriteiten geen opvang kunnen bieden, maar is daartoe thans bij gebrek aan informatie niet in staat.
21. De rechtbank wenst nader te worden geïnformeerd over zowel de juridische verschillen als de feitelijke verschillen tussen de opvangvoorzieningen die de Belgische autoriteiten normaalgesproken aan Dublinclaimanten verstrekken en de voorzieningen waar Dublinclaimanten thans -mogelijk- voor in aanmerking komen na de overdracht. De rechtbank acht het noodzakelijk om te worden geïnformeerd over de feitelijke inrichting van de diverse opvanglocaties en de wijze waarop eiser zijn recht opvang in de noodlocaties kan effectueren. Omdat er geen zekerheid is dat eiser enige vorm van opvang zal verkrijgen en de rechtbank op basis van de thans beschikbare informatie geen grondige “taxatie van het 4 Handvest-risico ” kan verrichten, wenst de rechtbank te vernemen of de Belgische autoriteiten in individuele gevallen bereid zijn garanties te verstrekken. Ook wenst de rechtbank te vernemen of de Belgische autoriteiten bereid zijn om op het moment van overdracht na te gaan in welke noodopvanglocatie een plaats beschikbaar is voor eiser en dit aan eiser mede te delen, zodat eiser na overdracht niet op basis van enkel een adressenlijst zelf moet onderzoeken waar hij kan verblijven gedurende de asielprocedure. Tevens wil de rechtbank weten in hoeverre het recht op opvang afdwingbaar is door eiser indien hij in een noodopvanglocatie moet verblijven. Zoals besproken ter zitting en zoals erkend door verweerder is het weinig zinvol om te klagen bij de autoriteiten dat er geen opvang wordt geboden indien er feitelijk geen opvangcapaciteit is. Dit zal immers niet alsnog tot het bieden van opvang kunnen leiden.
22. Gelet op het dossier, het verhandelde ter zitting en de rechtsvraag die voorligt, zal de rechtbank verweerder opdragen om zich door middel van het stellen van vragen aan de Belgische autoriteiten nader te vergewissen van het navolgende:
Hoe is de accommodatie in de diverse noodopvanglocaties ingericht en waarin verschilt deze feitelijke inrichting van de feitelijke inrichting van de reguliere opvanglocaties? Is de (afgescheiden) ruimte die de overgedragen vreemdeling ter beschikking heeft om te verblijven in de noodopvanglocaties vergelijkbaar met hetgeen wordt aangeboden in de reguliere opvang en is de privacy van de overgedragen vreemdeling op vergelijkbare wijze gewaarborgd?
Is de opvang in een noodopvanglocatie een 24-uurs opvang, met andere woorden, kan de vreemdeling na overdracht dag en nacht verblijven in de opvanglocatie?
Kan de overgedragen vreemdeling in de diverse noodopvanglocaties op vergelijkbare wijze contact onderhouden met zijn advocaat als in de reguliere opvanglocaties en is op vergelijkbare wijze geregeld dat de overgedragen vreemdeling zich kan laten bijstaan door een tolk om te communiceren?
Zijn de Belgische autoriteiten bereid om, indien de rechtbank aan verweerder opdraagt garanties te vragen, de garantie te verstrekken dat de vreemdeling na overdracht geplaatst wordt en gedurende de gehele asielprocedure geplaatst blijft, in een (nood)opvanglocatie?
Zijn de Belgische autoriteiten bereid te voorzien in de praktische organisatie van de feitelijke plaatsing door contact te leggen met de betreffende ngo’s en de vreemdeling na overdracht in kennis te stellen van de specifieke (nood)opvanglocatie waar de vreemdeling verzekerd is van een opvangplaats?
Heeft de overgedragen vreemdeling een afdwingbaar recht op opvang in een noodopvanglocatie? Welke (juridische) handelingen kan de overgedragen vreemdeling verrichten indien hem geen opvang wordt geboden of deze opvang gedurende de asielprocedure wordt beëindigd en kunnen deze handelingen geacht worden effectief te zijn gelet op het tekort aan opvangplekken?
Op 28 maart 2023 waren 2.750 personen geplaatst op de wachtlijst voor de opvang en stonden niet kwetsbare vreemdelingen soms (meer dan) 6 maanden op die lijst voordat er een plek beschikbaar was in de reguliere opvang. Hoe luiden die cijfers thans?
23. De rechtbank zal verweerder allereerst in de gelegenheid stellen om aan te geven of hij gebruik wil maken van de geboden mogelijkheid om zich nader te vergewissen en om zodoende zijn besluit aanvullend te kunnen motiveren op de wijze die de rechtbank geraden acht en hiervoor heeft beschreven.
24. Verweerder krijgt een week de gelegenheid om aan te geven of hij van de mogelijkheid om zich nader te vergissen bij de Belgische autoriteiten gebruik wil maken.
De rechtbank verwacht van verweerder dat indien hij mededeelt gebruik te willen maken van deze mogelijkheid, hij de door de rechtbank benoemde vragen binnen vier weken na deze mededeling zal stellen aan de Belgische autoriteiten.
25. De rechtbank gaat er van uit dat verweerder (de gemachtigde van) eiser en de rechtbank op de hoogte houdt van zijn handelen. De rechtbank verzoekt verweerder de gestelde vragen en de door de Belgische autoriteiten gegeven antwoorden integraal toe te voegen aan het digitale dossier zodra deze beschikbaar zijn. De rechtbank zal vervolgens in overleg met partijen bepalen of een nadere behandeling ter zitting wenselijk is of dat partijen willen volstaan met een schriftelijke reactie.
26. Het verzoek om een voorlopige voorziening zal worden toegewezen. De rechtbank voorkomt hiermee dat eiser wordt overgedragen voordat de rechtbank inhoudelijk op zijn beroep heeft beslist. De rechtbank voorkomt hiermee tevens dat de overdrachtstermijn verstrijkt door enkel het doen van deze tussenuitspraak. Indien de rechtbank de verzochte voorlopige voorziening niet toewijst belemmert het nemen van de procesbeslissing om een tussenuitspraak te doen verweerder de mogelijkheid om eiser over te dragen zonder dat de rechtbank de rechtmatigheid van het overdrachtsbesluit ten gronde heeft beoordeeld. De rechtbank acht beide situaties onwenselijk zodat het verzoek zal worden toegewezen.
27. De rechtbank acht het gelet op het bovenstaande niet opportuun om thans de overige beroepsgronden te bespreken.
28. Iedere verdere beslissing, ook met betrekking tot de proceskosten, zal worden aangehouden.
Beslissing
De rechtbank:
  • draagt verweerder op binnen één week na plaatsing van deze tussenuitspraak in het digitale dossier mede te delen of hij gebruik wil maken van de gelegenheid zich nader te vergewissen bij de Belgische autoriteiten op de wijze zoals de rechtbank heeft bepaald;
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken na plaatsing van deze tussenuitspraak in het digitale dossier zich nader te vergewissen bij de Belgische autoriteiten op de wijze zoals de rechtbank heeft bepaald en de vragen zoals geformuleerd door de rechtbank in rechtsoverweging 22 aan de Belgische autoriteiten te doen toekomen;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van mr. E. M.J. Clermonts, griffier.
Deze tussenuitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 19 juli 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze tussenuitspraak kunnen partijen geen hoger beroep instellen. Hoger beroep is slechts mogelijk tegelijk met het hoger beroep tegen de nog te wijzen einduitspraak.