4.3.3.Nu de staatssecretaris er vooralsnog niet in is geslaagd om deugdelijk te motiveren dat hij nog altijd van het vermoeden mag uitgaan dat Italië zal voldoen aan zijn internationale verplichtingen, is hij, gelet op het onder 4.1 tot en met 4.1.3 opgenomen toetsingskader, gehouden nader onderzoek te doen in Italië. Omdat de Italiaanse autoriteiten met bovengenoemde berichtgeving zelf hebben aangegeven dat overdrachten aan Italië vanwege het gebrek aan opvangfaciliteiten niet mogelijk zijn, is met deze stand van zaken nader onderzoek naar de opvangsituatie in Italië door de staatssecretaris niet zinvol. De Afdeling concludeert daarom dat voor Italië onder deze omstandigheden niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan en dat het overdrachtsbesluit dat de staatssecretaris ten aanzien van de vreemdeling heeft genomen onrechtmatig is.
(…)
9. Zowel de Italiaanse autoriteiten als de Belgische autoriteiten hebben aangegeven Dublinclaimanten niet langer op te kunnen vangen. De Italiaanse autoriteiten hebben aangegeven niet akkoord te gaan met overdrachten en hebben hiermee in wezen medegedeeld de verplichtingen die voortvloeien uit de Dublinverordening éénzijdig op te schorten. De Belgische autoriteiten hebben daarentegen aangegeven wel akkoord te gaan met inkomende overdrachten en stellen zich op het standpunt dat de menselijke waardigheid van Dublinclaimanten na de overdracht wordt geëerbiedigd omdat er noodopvangvoorzieningen door ngo’s worden geboden.
10. Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerder nader had gemotiveerd en/of de Afdeling nader had onderzocht of in Italië ngo’s werkzaam zijn die opvang kunnen bieden. Het is dus ook niet duidelijk voor de rechtbank of de Afdeling het een relevante omstandigheid zou hebben gevonden indien een Dublinclaimant na overdracht in aanmerking zou kunnen komen voor noodopvangvoorzieningen of dat de overdracht reeds zou moeten worden verboden indien de vreemdeling niet in de reguliere opvang geplaatst zou kunnen worden. Weliswaar hebben de Italiaanse autoriteiten de overdrachten niet toegestaan en staan de Belgische autoriteiten de overdrachten wel toe. Het is echter aan de rechter in de met de verantwoordelijkheidsbepaling belaste lidstaat om de rechtmatigheid van een overdrachtsbesluit te beoordelen. Indien de in beginsel verantwoordelijke lidstaat eenvoudigweg de overdracht kan weigeren en dat reeds het overdrachtsbesluit onrechtmatig maakt, had de Afdeling niet inhoudelijk te hoeven te beoordelen of ten aanzien van Italië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kon worden uitgegaan. De rechtbank zal daarom nagaan of en op welke wijze het beschikbaar zijn van noodopvanglocaties de rechtmatigheid van het overdrachtsbesluit regardeert.
11. De rechtbank overweegt dat uit de door de Belgische autoriteiten verstrekte informatie blijkt dat een Dublinclaimant die niet wordt aangemerkt als kwetsbaar, na overdracht soms (meer dan) 6 maanden verstoken zal blijven van opvangvoorzieningen die normaliter worden verstrekt.
De rechtbank kwalificeert deze tekortkoming ten aanzien van niet kwetsbare vreemdelingen als een systeemfout in de opvangvoorzieningen zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening. Artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening bepaalt in dit verband dat “
indien het niet mogelijk is een verzoeker over te dragen aan de lidstaat die in de eerste plaats als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen, omdat ernstig moet worden gevreesd dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor verzoekers in die lidstaat systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, blijft de lidstaat die met het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat is belast de criteria van hoofdstuk III onderzoeken teneinde vast te stellen of een andere lidstaat als verantwoordelijke lidstaat kan worden aangewezen.”.
12. Eiser is niet kwetsbaar en zal dus, indien hij wordt overgedragen, mogelijk (meer dan) 6 maanden niet worden opgevangen op een wijze die in overeenstemming is met de Dublinverordening en de Opvangrichtlijn. De rechtbank moet beoordelen of ernstig moet worden gevreesd dat eiser na overdracht -doordat hij is aangewezen op opvang in een noodvoorziening- in een met artikel 4 Handvest-strijdige situatie zal geraken.
13. Zoals blijkt uit de jurisprudentie van het Hof en de Afdeling dient de rechtbank te beoordelen of deze tekortkomingen in de opvangvoorzieningen die wordt gekwalificeerd als een systeemfout, de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo.
De rechtbank merkt hierbij op dat de Afdeling in rechtsoverweging 4.3.2. van de eerdergenoemde uitspraak overweegt dat bij deze beoordeling of na overdracht sprake zal zijn van een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie, waardoor zij niet kunnen voorzien in de belangrijkste basisbehoeften, als voorbeelden noemt ”onderdak, eten en stromend water”. Het Hof heeft in punt 90 van het arrest Jawo overwogen wanneer deze bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid is bereikt en hierbij als voorbeelden van een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie die hem niet in staat stelt om te voorzien in zijn meest elementaire behoeften, “eten, een bad nemen en beschikken over woonruimte” die negatieve gevolgen zou hebben voor zijn fysieke of mentale gezondheid, of hem in een toestand van achterstelling zou brengen die onverenigbaar is met de menselijke waardigheid genoemd.
14. De rechtbank overweegt dat het door het Hof gehanteerde begrip “(beschikken over) woonruimte” niet geheel overeenstemt met het door de Afdeling gehanteerde begrip “(het kunnen voorzien in) onderdak”. Het begrip “beschikken over woonruimte” is, naar het oordeel van de rechtbank, mééromvattender dan het begrip “onderdak”, omdat dit een ander gebruik van een ruimte omvat en impliceert dat deze ruimte vrij ter beschikking staat van de rechthebbende. Onderdak is een feitelijk begrip en lijkt geen aanspraak te geven op de wijze waarop kan worden verbleven in een ruimte en lijkt geen eisen te stellen aan de inrichting van het verblijf. De Opvangrichtlijn voorziet echter in meerdere bepalingen met betrekking tot de materiele opvangvoorzieningen die de lidstaten moeten bieden. Het
rechtop “woonruimte” en het
rechtom in een ruimte te wonen lijkt daarom, naar het oordeel van de rechtbank, méér aanspraken te omvatten dan het hebben van feitelijk onderdak.
De rechtbank acht dit relevant omdat de Belgische autoriteiten aangeven dat aan Dublinclaimanten na overdracht onderdak kan worden geboden in noodvoorzieningen zoals daklozenopvang. De rechtbank overweegt dat daklozenopvang doorgaans betekent dat een of meerdere maaltijden per dag, sanitaire voorzieningen en onderdak gedurende de nacht worden geboden, maar dat degenen die aangewezen zijn op daklozenopvang overdag geen toegang hebben tot de opvangvoorzieningen. Het gedurende de nacht feitelijk onderdak hebben is echter niet hetzelfde als het
rechtom onafgebroken gedurende de nacht en de dag te kunnen wonen in een ruimte en vrijelijk te kunnen beslissen wanneer van die ruimte gebruikt wordt gemaakt. De rechtbank leidt uit de door het Hof gehanteerde begrip af dat het enkel hebben van onderdak gedurende de nacht niet volstaat om als een van de meest elementaire basisbehoeften “beschikken over woonruimte” te worden aangemerkt. De rechtbank wijst in dit verband op de Engelse taalversie (“a place to live”), de Franse taalversie (“se loger”) en de Duitse taalversie (eine Unterkunft”).
15. Indien Dublinclaimanten na overdracht geen plaats wordt aangeboden in de noodopvang of niet 24 uur per etmaal gebruik kunnen maken van deze voorzieningen, maar overdag “de straat op moeten”, leidt dit mogelijk tot de conclusie dat deze systeemfout in de opvang ziet op een situatie die het Hof in het arrest Jawo heeft geduid. Weliswaar geven de Belgische autoriteiten aan dat de basisvoorzieningen worden geboden, verweerder heeft echter geen nadere informatie aangedragen om te onderbouwen waar deze voorzieningen uit bestaan.
Anders dan verweerder ter zitting heeft betoogd volstaat het niet om te wijzen op de welwillende houding van de Belgische autoriteiten. Het bieden van opvang is immers geen inspanningsverplichting maar een resultaatverplichting. Het zal de vreemdeling, naar de rechtbank aanneemt, ook weinig uitmaken of hij verstoken is van adequate opvang omdat de autoriteiten onwillig of buiten hun wil niet in staat zijn om aan hun verplichtingen te voldoen. De menselijke waardigheid, welke op grond van artikel 1 van het Handvest onschendbaar is en moet worden geëerbiedigd en beschermd, is indien de Dublinclaimant na overdracht op straat komt in beide gevallen immers in het geding. De rechtbank realiseert zich dat het Hof in het arrest Jawo de al dan niet welwillende houding benoemt bij het duiden van -kort gezegd- de ondergrens. De rechtbank wijst echter op rechtsoverweging 4.3.2.in eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling voor zover de Afdeling overweegt dat hiermee niet gezegd is dat de Italiaanse autoriteiten onwelwillend zijn maar desondanks een reëel risico bestaat dat vreemdelingen buiten hun eigen wil en keuzes om bij overdracht aan Italië terechtkomen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie, als bedoeld in punt 92 van het arrest Jawo en vervolgens concludeert dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan omdat Italië geen opvangvoorzieningen kan bieden en sinds 7 februari 2023 geen nadere informatie heeft verstrekt en onduidelijk is wanneer deze omstandigheid wijzigt.
16. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd aangegeven niet bereid te zijn garanties aan de Belgische autoriteiten te vragen om te bewerkstelligen dat eiser na overdracht -ten minste- geplaatst wordt in de noodopvangvoorzieningen in plaats van dat eiser na overdracht zelf zorg moet dragen voor aanmelding en verkrijgen van onderdak in een noodopvanglocatie. Eiser heeft in dit kader overigens terecht aangevoerd dat het onduidelijk is of hij rechten heeft die hij ten overstaan van de opvang biedende ngo’s kan afdwingen.
17. De rechtbank overweegt dat thans onvoldoende duidelijk is of eiser verzekerd is van een plaats in de noodopvang en dat thans onvoldoende duidelijk is welke materiële opvangvoorzieningen (op welke termijn) worden geboden indien de vreemdeling er in slaagt een plaats in de noodopvang te bemachtigen.
18. Juist nu de Belgische autoriteiten, anders dan de Italiaanse autoriteiten, niet hebben gevraagd om opschorting van de Dublinoverdrachten en gereageerd hebben op een eerder verzoek van de Nederlandse autoriteiten en nadere informatie verstrekt over de geboden noodopvang, acht de rechtbank, anders dan ten aanzien van Italië, in het geval van België nader onderzoek door verweerder wel zinvol en bovendien noodzakelijk.
19. Verweerder dient aanvullende informatie te verstrekken om de rechtmatigheid van zijn overdrachtsbesluit te onderbouwen. Eiser heeft immers beroepsgronden aangevoerd die hierop betrekking hebben. Verweerder heeft reeds daarom zijn besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd.
20. De rechtbank zal niet volstaan met het vaststellen van een motiveringsgebrek en het daarom vernietigen van het besluit. De rechtbank wil ten gronde beslissen of de overdracht van eiser aan België moet worden verboden omdat de Belgische autoriteiten geen opvang kunnen bieden, maar is daartoe thans bij gebrek aan informatie niet in staat.
21. De rechtbank wenst nader te worden geïnformeerd over zowel de juridische verschillen als de feitelijke verschillen tussen de opvangvoorzieningen die de Belgische autoriteiten normaalgesproken aan Dublinclaimanten verstrekken en de voorzieningen waar Dublinclaimanten thans -mogelijk- voor in aanmerking komen na de overdracht. De rechtbank acht het noodzakelijk om te worden geïnformeerd over de feitelijke inrichting van de diverse opvanglocaties en de wijze waarop eiser zijn recht opvang in de noodlocaties kan effectueren. Omdat er geen zekerheid is dat eiser enige vorm van opvang zal verkrijgen en de rechtbank op basis van de thans beschikbare informatie geen grondige “taxatie van het 4 Handvest-risico ” kan verrichten, wenst de rechtbank te vernemen of de Belgische autoriteiten in individuele gevallen bereid zijn garanties te verstrekken. Ook wenst de rechtbank te vernemen of de Belgische autoriteiten bereid zijn om op het moment van overdracht na te gaan in welke noodopvanglocatie een plaats beschikbaar is voor eiser en dit aan eiser mede te delen, zodat eiser na overdracht niet op basis van enkel een adressenlijst zelf moet onderzoeken waar hij kan verblijven gedurende de asielprocedure. Tevens wil de rechtbank weten in hoeverre het recht op opvang afdwingbaar is door eiser indien hij in een noodopvanglocatie moet verblijven. Zoals besproken ter zitting en zoals erkend door verweerder is het weinig zinvol om te klagen bij de autoriteiten dat er geen opvang wordt geboden indien er feitelijk geen opvangcapaciteit is. Dit zal immers niet alsnog tot het bieden van opvang kunnen leiden.
22. Gelet op het dossier, het verhandelde ter zitting en de rechtsvraag die voorligt, zal de rechtbank verweerder opdragen om zich door middel van het stellen van vragen aan de Belgische autoriteiten nader te vergewissen van het navolgende:
Hoe is de accommodatie in de diverse noodopvanglocaties ingericht en waarin verschilt deze feitelijke inrichting van de feitelijke inrichting van de reguliere opvanglocaties? Is de (afgescheiden) ruimte die de overgedragen vreemdeling ter beschikking heeft om te verblijven in de noodopvanglocaties vergelijkbaar met hetgeen wordt aangeboden in de reguliere opvang en is de privacy van de overgedragen vreemdeling op vergelijkbare wijze gewaarborgd?
Is de opvang in een noodopvanglocatie een 24-uurs opvang, met andere woorden, kan de vreemdeling na overdracht dag en nacht verblijven in de opvanglocatie?
Kan de overgedragen vreemdeling in de diverse noodopvanglocaties op vergelijkbare wijze contact onderhouden met zijn advocaat als in de reguliere opvanglocaties en is op vergelijkbare wijze geregeld dat de overgedragen vreemdeling zich kan laten bijstaan door een tolk om te communiceren?
Zijn de Belgische autoriteiten bereid om, indien de rechtbank aan verweerder opdraagt garanties te vragen, de garantie te verstrekken dat de vreemdeling na overdracht geplaatst wordt en gedurende de gehele asielprocedure geplaatst blijft, in een (nood)opvanglocatie?
Zijn de Belgische autoriteiten bereid te voorzien in de praktische organisatie van de feitelijke plaatsing door contact te leggen met de betreffende ngo’s en de vreemdeling na overdracht in kennis te stellen van de specifieke (nood)opvanglocatie waar de vreemdeling verzekerd is van een opvangplaats?
Heeft de overgedragen vreemdeling een afdwingbaar recht op opvang in een noodopvanglocatie? Welke (juridische) handelingen kan de overgedragen vreemdeling verrichten indien hem geen opvang wordt geboden of deze opvang gedurende de asielprocedure wordt beëindigd en kunnen deze handelingen geacht worden effectief te zijn gelet op het tekort aan opvangplekken?
Op 28 maart 2023 waren 2.750 personen geplaatst op de wachtlijst voor de opvang en stonden niet kwetsbare vreemdelingen soms (meer dan) 6 maanden op die lijst voordat er een plek beschikbaar was in de reguliere opvang. Hoe luiden die cijfers thans?
23. De rechtbank zal verweerder allereerst in de gelegenheid stellen om aan te geven of hij gebruik wil maken van de geboden mogelijkheid om zich nader te vergewissen en om zodoende zijn besluit aanvullend te kunnen motiveren op de wijze die de rechtbank geraden acht en hiervoor heeft beschreven.
24. Verweerder krijgt een week de gelegenheid om aan te geven of hij van de mogelijkheid om zich nader te vergissen bij de Belgische autoriteiten gebruik wil maken.
De rechtbank verwacht van verweerder dat indien hij mededeelt gebruik te willen maken van deze mogelijkheid, hij de door de rechtbank benoemde vragen binnen vier weken na deze mededeling zal stellen aan de Belgische autoriteiten.
25. De rechtbank gaat er van uit dat verweerder (de gemachtigde van) eiser en de rechtbank op de hoogte houdt van zijn handelen. De rechtbank verzoekt verweerder de gestelde vragen en de door de Belgische autoriteiten gegeven antwoorden integraal toe te voegen aan het digitale dossier zodra deze beschikbaar zijn. De rechtbank zal vervolgens in overleg met partijen bepalen of een nadere behandeling ter zitting wenselijk is of dat partijen willen volstaan met een schriftelijke reactie.
26. Het verzoek om een voorlopige voorziening zal worden toegewezen. De rechtbank voorkomt hiermee dat eiser wordt overgedragen voordat de rechtbank inhoudelijk op zijn beroep heeft beslist. De rechtbank voorkomt hiermee tevens dat de overdrachtstermijn verstrijkt door enkel het doen van deze tussenuitspraak. Indien de rechtbank de verzochte voorlopige voorziening niet toewijst belemmert het nemen van de procesbeslissing om een tussenuitspraak te doen verweerder de mogelijkheid om eiser over te dragen zonder dat de rechtbank de rechtmatigheid van het overdrachtsbesluit ten gronde heeft beoordeeld. De rechtbank acht beide situaties onwenselijk zodat het verzoek zal worden toegewezen.
27. De rechtbank acht het gelet op het bovenstaande niet opportuun om thans de overige beroepsgronden te bespreken.
28. Iedere verdere beslissing, ook met betrekking tot de proceskosten, zal worden aangehouden.
Beslissing
- draagt verweerder op binnen één week na plaatsing van deze tussenuitspraak in het digitale dossier mede te delen of hij gebruik wil maken van de gelegenheid zich nader te vergewissen bij de Belgische autoriteiten op de wijze zoals de rechtbank heeft bepaald;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken na plaatsing van deze tussenuitspraak in het digitale dossier zich nader te vergewissen bij de Belgische autoriteiten op de wijze zoals de rechtbank heeft bepaald en de vragen zoals geformuleerd door de rechtbank in rechtsoverweging 22 aan de Belgische autoriteiten te doen toekomen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van mr. E. M.J. Clermonts, griffier.
Deze tussenuitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 19 juli 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze tussenuitspraak kunnen partijen geen hoger beroep instellen. Hoger beroep is slechts mogelijk tegelijk met het hoger beroep tegen de nog te wijzen einduitspraak.