ECLI:NL:RBDHA:2023:19430

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
NL23.26863
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging tijdelijke bescherming voor derdelander Oekraïne

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van 22 augustus 2023, waarbij aan eiser is medegedeeld dat zijn recht op tijdelijke bescherming eindigt op 4 september 2023. Eiser had eerder op 30 juni 2023 kennisgenomen van het voornemen van verweerder om de tijdelijke bescherming te beëindigen. De rechtbank heeft het beroep, samen met een verzoek tot voorlopige voorziening, op 24 november 2023 behandeld. De gemachtigden van zowel eiser als de staatssecretaris waren aanwezig op de zitting.

De rechtbank oordeelt dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming aan de hand van de beroepsgronden van eiser moet worden beoordeeld. Eiser stelde dat hij niet verweten kan worden dat hij geen zienswijze heeft ingediend, maar de rechtbank concludeert dat het ontbreken van een zienswijze geen rol speelt bij de ontvankelijkheid van het beroep. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van 30 oktober 2023, waarin is geoordeeld dat verweerder bevoegd is om de tijdelijke bescherming voor de groep waartoe eiser behoort te beëindigen. De rechtbank volgt de lijn van deze eerdere uitspraak en oordeelt dat de beëindiging niet in strijd is met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel.

Eiser voerde aan dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder de beëindiging deugdelijk heeft gemotiveerd. De rechtbank stelt vast dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming niet onevenredig is in verhouding tot het doel van de Richtlijn, die is bedoeld om te voorkomen dat het asielstelsel ontwricht raakt door een massale toestroom van ontheemden. Eiser heeft niet onderbouwd waarom de inbreuk op zijn belangen onevenredig zou zijn. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.26863

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A.E. Martinez Linnemann),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Verbaas).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van 22 augustus 2023 waarbij verweerder aan eiser heeft medegedeeld dat zijn recht op tijdelijke bescherming, als bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG (de Richtlijn) [1] en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 (het Uitvoeringsbesluit), [2] eindigt op 4 september 2023.
1.1.
Op 30 juni 2023 heeft verweerder zijn voornemen kenbaar gemaakt om de tijdelijke bescherming van eiser op 4 september 2023 te beëindigen. Vervolgens is het bestreden besluit genomen, waartegen het beroep zich richt.
1.2.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening (zaaknummer NL23.26864), op 24 november 2023 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de beëindiging van de tijdelijke bescherming aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank zal het beroep van eiser ongegrond verklaren en overweegt daartoe het volgende.
4. Op de zitting heeft eiser aangevoerd dat hem niet kan worden verweten dat hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht, zodat artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in de weg staat aan inhoudelijke beoordeling van het beroep. Daarover overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank stelt vast dat het ontbreken van een zienswijze geen rol speelt bij de ontvankelijkheid van het beroep. In het vreemdelingenrecht wordt niet de uniforme openbare voorbereidingsprocedure gevolgd zoals vastgelegd in Afdeling 3.4. van de Awb. Dat betekent dat artikel 6:13 van de Awb niet van toepassing is op deze zaak en daarom niet vereist is dat eerst een zienswijze is ingediend alvorens beroep kan worden ingesteld.
Bevoegdheid van verweerder, rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel en de voornemenprocedure
5. De rechtbank overweegt dat bij uitspraak van 30 oktober 2023 de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats heeft geoordeeld dat verweerder bevoegd is de tijdelijke bescherming voor de groep die is aangeduid als de facultatieve groep, waaronder eiser valt, te beëindigen (hierna: de MK-uitspraak). Ook is in die uitspraak geoordeeld dat de beëindiging niet in strijd is met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel en dat verweerder kan volstaan met de voornemenprocedure en geen individueel gehoor hoeft af te nemen. [3]
4.1.
De rechtbank stelt vast dat een deel van eisers beroepsgronden eveneens betrekking hebben op de bevoegdheid van verweerder, het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel en het horen in de besluitvormingsprocedure. Deze beroepsgronden slagen niet. De rechtbank ziet in wat eiser naar voren heeft gebracht, geen aanleiding om anders te oordelen dan in de bovengenoemde uitspraak van 30 oktober 2023 en maakt de dragende overwegingen in die uitspraak tot de hare.
4.2.
Eisers verwijzing naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond (ECLI:NL:RBDHA:2023:12912, ECLI:NL:RBDHA:2023:12916 en ECLI:NL:RBDHA:2023:12919) baat hem niet. De rechtbank is bekend met de uitspraken, maar volgt in eisers zaak de lijn die deze rechtbank en zittingsplaats in de uitspraak van 30 oktober 2023 heeft uitgezet. De rechtbank volgt eiser voorts niet in zijn betoog dat uit rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) zou moeten worden afgeleid dat de Richtlijn geen grondslag biedt voor de beëindiging van de tijdelijke bescherming. Onder verwijzing naar overweging 6.3 van de MK-uitspraak oordeelt de rechtbank dat de tijdelijke bescherming naar haar aard tijdelijk is en niet duurzaam, waardoor eisers vergelijking met de uitspraken van het Hof en de Afdeling over de Gezinsherenigingsrichtlijn geen doel treft. [4] Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat verweerder aan hem een ondubbelzinnige toezegging heeft gedaan, zodat het beroep op het vertrouwensbeginsel ook om die reden faalt.
4.3.
De rechtbank stelt verder vast dat verweerder de voornemenprocedure heeft gevolgd. Daarmee is de besluitvormingsprocedure in overeenstemming met de regelgeving en zorgvuldig. Voorts faalt het betoog van eiser dat hij individueel had moeten worden gehoord.
Evenredigheidsbeginsel
6. Eiser voert aan dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In dit verband heeft verweerder er terecht op gewezen dat het doel van de Richtlijn is om te voorkomen dat de werking van het asielstelsel ontwricht raakt door een massale toestroom van ontheemden. De geboden bescherming is per definitie tijdelijk en moet uitmonden in ofwel terugkeer naar het land van herkomst of Oekraïne, ofwel een verblijfsprocedure in Nederland. Verweerder heeft, onder verwijzing naar de Kamerbrief van 18 juli 2022, aan de beëindiging van de facultatief geboden tijdelijke bescherming in het algemeen ten grondslag mogen leggen dat door derdelanders misbruik werd gemaakt van de tijdelijke bescherming en dat sprake is van bredere opvangproblematiek in Nederland. [5] Ook heeft hij bij zijn besluit mogen betrekken dat de beëindiging van de facultatief geboden tijdelijke bescherming de druk op de schaarse opvangcapaciteit zal verminderen. [6] De beëindiging legt mogelijk druk op de asielketen, maar het ligt evenzeer voor de hand om te veronderstellen dat menig derdelander wil terugkeren naar hun land van herkomst. [7] De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat het bestreden besluit geschikt en noodzakelijk is om het beoogde doel te bereiken.
6.2.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de beëindiging niet onevenredig is in verhouding tot het uiteindelijke hierboven weergegeven doel. De rechtbank stelt vast dat eiser niet nader heeft geconcretiseerd of onderbouwd wat zijn belangen zijn en waarom de inbreuk op zijn belangen onevenredig zou zijn. De omstandigheid dat eiser niet langer aanspraak kan maken op bepaalde voordelen die zijn verbonden aan tijdelijke bescherming, is inherent aan het besluit van verweerder om de facultatieve bepaling niet langer te implementeren, waardoor eiser niet langer onder de Richtlijn valt. Bovendien krijgt eiser gedurende een asielprocedure opvang van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers en is het hem daarbij toegestaan om te werken. Daarnaast kan eiser indien hij voor een ander doel in Nederland verblijf beoogt, zoals studie of gezinsleven, een daartoe strekkende aanvraag voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning regulier indienen. Tot slot heeft verweerder terecht gesteld dat het continueren van bestaanszekerheid niet onder het doel van de Richtlijn valt.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is de beëindiging van de tijdelijke bescherming van eiser gelet op al het voorgaande niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
Ambtshalve toetsing
7. Subsidiair stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder ambtshalve had moeten toetsen aan artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
7.1.
Dit betoog faalt. Uit de Richtlijn vloeit niet voort dat verweerder bij de uitvoering ervan ambtshalve een toets moet verrichten aan artikel 8 van het EVRM. Een dergelijke ambtshalve toets wordt wel verricht in het kader van een (eerste) asielaanvraag, maar eiser heeft ervoor gekozen zijn asielaanvraag niet inhoudelijk te laten behandelen en daarmee heeft hij ook afgezien van een ambtshalve toets aan artikel 8 van het EVRM. Het staat eiser bovendien vrij om een aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning met artikel 8 van het EVRM als verblijfstoel in te dienen.
8. Hetgeen overigens is aangevoerd kan evenmin afdoen aan het besluit de tijdelijke bescherming te beëindigen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
2.Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van de Richtlijn, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan.
4.Arrest van het Hof van 12 december 2019, zaak C-519/18 en ECLI:NL:RVS:2023:27.
5.
6.Vgl. de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 1 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:16410, r.o. 17.3.
7.Vgl. de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 1 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:13035, r.o. 10.1.