ECLI:NL:RBDHA:2023:19262

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
8 december 2023
Zaaknummer
NL23.33714
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en proceskostenveroordeling in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 november 2023 uitspraak gedaan in een procedure over de maatregel van bewaring van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De eiser betwistte de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring, die was opgelegd op 24 oktober 2023, en voerde aan dat er geen geldig terugkeerbesluit aan ten grondslag lag. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgronden van de eiser niet slaagden. De rechtbank stelde vast dat de maatregel van bewaring was opgelegd op basis van een eerder, rechtsgeldig terugkeerbesluit van 21 maart 2014, en dat er geen bezwaar van het Openbaar Ministerie (OM) was tegen de inbewaringstelling. De rechtbank concludeerde dat de eiser voldoende op de hoogte was van de redenen voor de bewaring en dat de medische situatie van de eiser niet leidde tot de conclusie dat een lichter middel had moeten worden toegepast. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelde de verweerder wel in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.674,00. De uitspraak is openbaar gemaakt op 8 november 2023.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.33714
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.R.L.V.M. Kruik), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 24 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 6 november 2023 op een zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Baddouri.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit is geboren op [geboortedatum] 1976.
Staandehouding
2. Eiser stelt dat de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig is, omdat er sprake is van een verkapte vreemdelingrechtelijke staandehouding. In het proces-verbaal van aanhouding wordt niet duidelijk gerelateerd met welk doel de identiteitspapieren van eiser zijn gevorderd. Eiser wachtte buiten op zijn vriend in de bakkerij en kreeg van hem een broodje. Dit is geen reden om naar een identiteitsbewijs te vragen.
3. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit het proces-verbaal van aanhouding van 23 oktober 2023 volgt dat de verbalisanten zagen dat eiser rond 21:10 uur bij de brievenbus van de gesloten bakkerij aan het rommelen was en schrok van de komst van de verbalisanten. De verbalisanten constateerden dat de bakkerij donker en afgesloten was en dat niemand zich in de bakkerij bevond. De verbalisanten hebben vervolgens om eisers legitimatie, zijnde
paspoort of ID-kaart, gevraagd. Hieruit blijkt voldoende duidelijk dat de staandehouding van eiser in het kader van de algemene politietaak heeft plaatsgevonden en niet was gelegen in het vreemdelingenrecht. Mocht eiser van mening zijn dat het strafrechtelijke proces onjuist is verlopen, dan kan hij dat in een eventuele strafrechtelijke procedure naar voren brengen. Gelet op vaste rechtspraak1 is het niet aan de rechter in vreemdelingenzaken te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw toegekende bevoegdheden. Het is dus niet aan de rechter in een bewaringszaak om te oordelen over de strafrechtelijke aanhouding van eiser.
Geen geldig terugkeerbesluit
4. Eiser voert aan dat geen geldig terugkeerbesluit aan de maatregel van bewaring ten grondslag ligt. Eiser is voor het aanvullend terugkeerbesluit van 24 oktober 2023 niet gehoord in het bijzijn van zijn advocaat. Daarnaast zou het gehoor voor het aanvullend terugkeerbesluit hebben plaatsgevonden op 24 oktober 2023 om 13:33 uur terwijl de maatregel van bewaring is opgelegd op 24 oktober 2023 om 13:15 uur.
5. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Uit het dossier blijkt dat al eerder, op 21 maart 2014, een terugkeerbesluit is genomen dat nog steeds rechtsgeldig is. In dit besluit is vastgesteld dat eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft en is hem de verplichting opgelegd om terug te keren naar zijn land van herkomst. De beroepsgrond slaagt niet.
Geen advocaat bij gehoor
6. Eiser heeft verder aangevoerd dat tijdens het verhoor van 24 oktober 2023 om 10:10 uur geen advocaat aanwezig was, terwijl eiser dat wel wilde. Eiser meent dat hij daardoor ernstig in zijn belangen is geschaad en dat de bewaring om die reden onrechtmatig is.
7. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de M105-A van 24 oktober 2023 volgt dat om 10:10 uur een verhoor heeft plaatsgevonden. Ook volgt daaruit dat de verbalisant vraagt aan eiser of hij er bezwaar tegen heeft dat de verbalisant alvast start met het gehoor zonder de advocaat. Eiser antwoord “Ja is goed.” De rechtbank leidt hieruit af dat eiser geen bezwaar had om het gehoor te beginnen zonder zijn advocaat. Dat, zoals de gemachtigde van eiser op de zitting heeft gesteld, sprake zou zijn van een antwoord dat voor meerdere uitleg vatbaar is, volgt de rechtbank niet.
Toestemming van het Openbaar Ministerie (OM)
8. Eiser voert aan dat verweerder voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring toestemming had moeten vragen aan het OM om hem uit te zetten. Eiser verwijst hiervoor naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 1 mei 2023.2
9. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit vaste rechtspraak volgt dat het ontbreken van bezwaar van het OM een voorwaarde is voor de uitzetting, en niet voor de inbewaringstelling.3 In het geval van eiser is nog geen uitzettingsdatum bekend. Verweerder hoefde dus niet voor de inbewaringstelling contact te zoeken met het OM. Verder heeft het
1. Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 8 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2400.
3 Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de ABRvS van 20 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3821 en van 19 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1504.
OM niet aangegeven bezwaar te hebben tegen de uitzetting. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn standpunt dat opnieuw toestemming gevraagd had moeten worden aan het OM omdat het OM niet expliciet heeft aangegeven geen bezwaar te hebben. De beroepsgrond slaagt niet.
Uitreiking van de maatregel van bewaring
10. Eiser voert aan dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Bij de uitreiking van de maatregel van bewaring heeft verweerder hem niet schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring. Daarbij is eiser ook niet op de hoogte gebracht van zijn recht op gratis rechtsbijstand.
11. De rechtbank stelt vast dat uit het bestreden besluit inderdaad niet blijkt dat de uitreiking daarvan heeft plaatsgevonden met inachtneming van hetgeen eiser heeft aangevoerd. Daarmee heeft verweerder gehandeld in strijd met artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. Dit levert weliswaar een schending op, maar deze schending leidt er niet direct toe dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Wel leidt de schending tot een belangenafweging. De rechtbank overweegt dat het gaat om een relatief gering gebrek, omdat in het gehoor voorafgaand aan de bewaring aan eiser – met behulp van een tolk in de Marokkaans Arabische taal – is meegedeeld op welke gronden de maatregel van bewaring aan hem is opgelegd. Aan eiser is vervolgens gevraagd of alles duidelijk is en of hij nog vragen heeft. Eiser heeft daarop geantwoord: “ Nee.” De rechtbank leidt hieruit af dat eiser bij de uitreiking al op de hoogte was van de redenen van bewaring. Verder is eiser ook tijdens het gehoor op de hoogte gebracht van zijn rechten en heeft hij tijdens het gehoor bijstand gehad van een advocaat en is hem op geen enkele manier de mogelijkheid onthouden om gebruik te maken van zijn rechten. Verder is van belang dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken (zie hierna onder 12 en 14). De rechtbank is daarom van oordeel dat het eerder genoemde gebrek niet maakt dat de bewaring onrechtmatig was, omdat de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. De beroepsgrond slaagt daarom niet. Wel ziet de rechtbank hierin aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De gronden van de maatregel
12. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
13. De rechtbank stelt vast dat eiser alle zware en alle lichte gronden heeft betwist.
14. De rechtbank oordeelt dat de zware gronden onder 3a en 3b feitelijk juist zijn en voldoende gemotiveerd. Eiser is niet in het bezit van een geldig reisdocument en hij is al sinds 2002 illegaal in Nederland. De gronden onder 3a en 3b kunnen de maatregel al dragen.4 Al om die reden treft de beroepsgrond geen doel en behoeven de overige gronden geen bespreking meer.
Voortvarendheid / zicht op uitzetting
15. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Eiser heeft eerder in bewaring gezeten en deze maatregel van bewaring is op 16 maart 2018 opgeheven. De vorige maatregel van bewaring is opgeheven, omdat het zicht op uitzetting ontbrak.
16. De rechtbank oordeelt als volgt. Dat een eerdere maatregel van bewaring voor eiser is opgeheven, omdat er op dat moment geen zicht op uitzetting was, is voor deze procedure niet van belang. Het gaat immers om de maatregel van bewaring die op dit moment is opgelegd en de vraag of er op dit moment sprake is van zicht op uitzetting naar Marokko. Op 26 oktober 2023 heeft een vertrekgesprek plaatsgevonden en op 3 november 2023 is de Laissez Passer (lp)-aanvraag ingevuld en verzonden naar de lp-kamer. De lp-aanvraag is op 3 november 2023 doorgezonden aan de Marokkaanse autoriteiten. Naar het oordeel van de rechtbank bestaan er verder geen aanknopingspunten dat Marokko in het algemeen weigert lp’s te verstrekken, of dat voor eiser in het bijzonder geen lp zal worden afgegeven, waardoor het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn zou kunnen worden aangenomen. Verder betekent de looptijd van de lp-aanvraag bij de Marokkaanse autoriteiten niet dat er in het kader van de onderhavige maatregel van bewaring geen zicht op uitzetting bestaat. Gelet op de duur van de maatregel is de rechtbank van oordeel dat verweerder met voorgaande handelingen kan volstaan.
Lichter middel
17. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring, omdat eiser medische problemen heeft. Dit is volgens eiser niet betrokken in de maatregel van bewaring.
18. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel van bewaring volgt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Ook heeft verweerder in de maatregel van bewaring terecht overwogen dat de medische voorzieningen in het detentiecentrum van vergelijkbare kwaliteit is als de medische voorzieningen in de vrije maatschappij. In zoverre is de medische situatie van eiser meegewogen in het bestreden besluit. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
19. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is,5 is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
4 ABRvS van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
5 ECLI:EU:C:2022:858.
Conclusie
20. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
21. Gelet op het in rechtsoverweging 11 geconstateerde gebrek veroordeelt de rechtbank verweerder wel in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
08 november 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.