ECLI:NL:RBDHA:2023:19120

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
NL23.35758
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd aan een minderjarige vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 december 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vrijheidsbeperking van een minderjarige vreemdeling, eiser, die van Algerijnse nationaliteit is. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem een maatregel van beperking van de vrijheid van beweging was opgelegd op basis van artikel 56 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank constateert dat eiser geen beroep heeft ingesteld tegen het plaatsingsbesluit van het COA, waardoor de rechtmatigheid van dat besluit niet ter toetsing ligt. De rechtbank oordeelt dat de gronden van eiser, die betrekking hebben op het incident en de plaatsing in de HTL, niet in deze procedure kunnen worden beoordeeld.

De rechtbank overweegt verder dat de maatregel van vrijheidsbeperking niet in strijd is met artikel 5 van het EVRM, omdat de vreemdeling de mogelijkheid had om de HTL vrijwillig te verlaten. De rechtbank wijst erop dat de minderjarigheid van eiser voldoende is meegewogen in de besluitvorming, en dat de maatregel niet disproportioneel is. Eiser had niet voldoende onderbouwd dat de maatregel in strijd is met zijn rechten als minderjarige, en de rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de maatregel gerechtvaardigd was.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en ziet zij geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.35758

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. C.G. Matze),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 19 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid van beweging opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 1 december 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Verweerder heeft de maatregel op 9 november 2023 opgeheven.

Overwegingen

1. Verweerder heeft eiser door middel van de vrijheidsbeperkende maatregel verplicht om zich met ingang van 19 oktober 2023 op te houden in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bij het besluit gevoegde plattegrond aangegeven gebieden. Volgens verweerder vordert het belang van de openbare orde het opleggen van de maatregel op grond van artikel 56 van de Vw 2000. Ter zake wordt verwezen naar het plaatsingsbesluit van het COa van 19 oktober 2023 en de incidenten die daarin zijn vermeld. Verweerder is niet gebleken van omstandigheden die in de weg staan aan het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
Standpunten eiser
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat de maatregel disproportioneel is nu eiser van alle voorafgaande incidenten niets mee heeft gekregen omdat hij daar niet bij aanwezig was en hem het daar ontstane gevoel van onveiligheid nu wel wordt verweten.
2.1.
Er is niet dan wel onvoldoende voldaan aan de inspanningsverplichting om de bewoner op de eigen locatie te corrigeren. Het COA maakt bovendien op de HTL gebruik van isolatie in zogeheten ROV-kamers. Omdat er sprake is van isolatie zou er volgens eiser een daadwerkelijk rechtsmiddel beschikbaar moeten zijn, dat ontbreekt echter. De rechtspositie van de bewoners op de HTL is dan ook onvoldoende geborgd volgens eiser. Daarnaast is de HTL volgens eiser ongeschikt voor de opvang van verslaafden zoals hem. Eiser volstaat daarbij ter motivering met een verwijzing naar een ‘PowerPoint’ van de ‘Inspectie Justitie en Veiligheid’.
2.2.
Eiser stel zich daarnaast op het standpunt dat te weinig rekening is gehouden met het gegeven dat eiser minderjarig is. De HTL is volgens eiser geen geschikte plek voor een kind, ook niet met instemming van Nidos. Zijn ‘opsluiting’ en het niet hebben van een reële eigen vrij keuze om wel of niet te gaan en het regime waaraan hij is onderwerpen zijn volgens hem in strijd met het IVRK. [1]
2.3.
Eiser stelt zich voorts op het standpunt dat het incident dateert van 15 oktober 2023 en dat de maatregel pas is opgelegd op een moment – 19 oktober 2023 – dat geen sprake meer was van overlast of acuut gevaar. De zwaarte van de maatregel is daarmee niet in overeenstemming met het karakter en de ernst van de gedraging.
2.4.
Ook is eiser van mening dat sprake van is van vrijheidsontneming, niet vrijheidsbeperking. Hieruit volgt volgens eiser dat de maatregel in strijd is met artikel 5 EVRM. [2] Eiser onderschrijft dit met een verwijzing naar verschillende factoren, waaronder het feit dat de HTL op een voormalig gevangenisterrein staat, dat hij in een time-out kamer geplaatst kan worden, dat er een sanctiesysteem geldt dat te vergelijken is met dat in een penitentiaire inrichting en dat hij de HTL niet mag verlaten wanneer hij dat wil.
2.5.
Voorts betoogt eiser dat hij niet strafrechtelijk is veroordeeld voor de incidenten waar verweerder naar verwijst. Artikel 56 van de Vw 2000 biedt volgens eiser geen grondslag om via opsluiting van eiser de samenleving te beschermen.
2.6.
Tot slot stelt eiser dat bij de oplegging van de maatregel te weinig rekening is gehouden met de minderjarigheid van eiser. De belangen van de minderjarige zijn niet dan wel onvoldoende meegewogen; een lichter middel zou op zijn plaatst zijn geweest.
Standpunten verweerder
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de gronden die gericht zijn tegen het plaatsingsbesluit niet getoetst kunnen worden nu tegen het plaatsingsbesluit geen beroep is ingesteld.
3.1.
Voorts is verweerder van mening dat voldoende rekening is gehouden met de leeftijd van eiser. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat dit volgt uit het overleg met Nidos voorafgaand aan het plaatsingsbesluit evenals uit de duur van de maatregel – in dit geval slechts drie weken – en het feit dat eiser op een speciale afdeling voor minderjarigen is geplaatst. Verweerder concludeert dan ook dat - voor zover eiser stelt dat een lichter middel op zijn plaats was en onvoldoende rekening is gehouden met zijn minderjarigheid – de verwijzing naar het in de maatregel genoemde besluit van het COa tot plaatsing in de HTL van 19 oktober 2023 in deze context voldoende is. Uit het besluit van het COa van 19 oktober 2023 blijkt dat er wel degelijk rekening is gehouden met de minderjarigheid van eiser, daar de plaatsing van eiser in de HTL tot stand is gekomen na overleg met Nidos.
3.2.
Tot slot stelt verweerder dat de zaken waarnaar eiser verwijst in de context van de stelling dat er sprake is van vrijheidsontneming, niet vrijheidsbeperking, niet gelijksoortig zijn aan de zaak onder handen. Nu eiser de relevantie van deze zaken niet verder heeft toegelicht volstaat verweerder met een verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 3 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1079.
Oordeel rechtbank
4. De oplegging van de bestreden maatregel hangt samen met het plaatsingsbesluit van het COa van 19 oktober 2023 om eiser in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Dit zijn twee samenhangende, maar afzonderlijke besluiten. De rechtbank stelt vast dat eiser geen beroep heeft ingesteld tegen het plaatsingsbesluit van het COa. Gelet hierop ligt de plaatsing van eiser in de HTL door het COa niet ter toetsing voor en gaat de rechtbank uit van de rechtmatigheid van dit besluit. De gronden van eiser, voor zover die zien op het incident of de plaatsing van eiser in de HTL door het COa, kunnen niet in onderhavige procedure worden beoordeeld.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat het gegeven dat vier dagen zijn verstreken sinds het incident waarnaar wordt verwezen niet maakt dat de maatregel niet kan worden opgelegd. Acuut gevaar is geen vereiste voor de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel en bovendien moet verweerder enige tijd gegeven worden om een zorgvuldig besluit te kunnen nemen. Verweerder heeft in die context toegelicht dat er in de dagen tussen het incident en het opleggen van de maatregel intensief is overlegd met het Nidos.
4.2.
De stelling van eiser dat de vrijheidsbeperkende maatregel geen vorm van vrijheidsbeperking is, maar vrijheidsontneming, is eerder in de uitspraken van 10 juli 2022, ECLI:NL:RBDHA:2020:6252, en van 3 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1079 van deze rechtbank en zittingsplaats aan de orde gekomen. De rechtbank is in die laatste uitspraak tot de conclusie gekomen (zie r.o. 8) dat, hoewel de beperkingen die zijn beschreven (in r.o. 5.5.) een verregaande restrictie van de bewegingsvrijheid van de vreemdeling vormen, dit niet leidt tot de conclusie dat de plaatsing van die vreemdeling in de HTL in strijd is met artikel 5 van het EVRM. Daartoe acht de rechtbank doorslaggevend dat de vreemdeling de mogelijkheid had om de HTL vrijwillig te verlaten (zoals uiteengezet in de overwegingen 7. en 7.1.). Voor zover eiser zich beroept op de uitspraak van 19 april 2023 van de rechtbank Roermond (ECLI:NL:RBDHA:2023:5603) verwijst de rechtbank naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 25 mei 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:7450) waarin reeds uiteen is gezet waarom de zittingsplaats Groningen de lijn niet volgt.
4.3.
Betreffende de grond dat artikel 56 Vw geen grondslag biedt om de samenleving te beschermen middels opsluiting wordt hier volstaan met een verwijzing naar r.o. 4.2. Voor zover de andere gronden zien op vrijheidsontneming wordt ook volstaan met een verwijzing naar r.o. 4.2.
4.4.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat voldoende rekening is gehouden met de minderjarigheid van eiser en dat de door eiser aangevoerde omstandigheden, namelijk zijn minderjarigheid, geen reden hadden moeten vormen om af te zien van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het maatregelbesluit verwijst naar de motivering van het plaatsingsbesluit en daarin is opgenomen dat het Nidos voorafgaand aan het plaatsingsbesluit heeft geadviseerd over de plaatsing en daarin geen reden werd gevonden af te zien van de plaatsing.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verdrag Inzake de Rechten van het Kind.
2.Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.