In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij hun zoon, de referent. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag afgewezen met het besluit van 1 juni 2021, en de afwijzing is gehandhaafd in het bestreden besluit van 18 november 2022. De rechtbank heeft het beroep op 18 oktober 2023 behandeld, waarbij de referent, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een mvv in stand blijft. De staatssecretaris heeft geoordeeld dat er geen sprake is van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, omdat de referent niet valt onder het jongvolwassenenbeleid en er geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen hem en eisers. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eisers is uitgevallen, en dat de staatssecretaris de medische situaties van eisers en de algemene veiligheidssituatie in het land van herkomst voldoende heeft meegewogen.
Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, en kent zij eisers een schadevergoeding toe van € 500,- voor immateriële schade. De rechtbank wijst ook de proceskosten toe aan eisers, die door de staatssecretaris moeten worden vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging in vreemdelingenzaken, vooral in het licht van de rechten die voortvloeien uit het EVRM.