ECLI:NL:RBDHA:2021:9197

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 augustus 2021
Publicatiedatum
20 augustus 2021
Zaaknummer
NL21.6459
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor Syrische jongvolwassenen en hun ouders

In deze zaak gaat het om de aanvraag van eisers, een Syrisch gezin, om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat volgens verweerder er geen sprake was van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Eisers, bestaande uit een vader, een moeder en hun minderjarige dochter, hebben beroep ingesteld tegen deze afwijzing. De rechtbank heeft de zaak op 14 juli 2021 behandeld, waarbij eisers werden vertegenwoordigd door hun gemachtigde en hun zoon, die al in Nederland verblijft, aanwezig was met een tolk.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden waaronder eisers en hun zoon in Turkije hebben geleefd. De rechtbank stelt vast dat er wel degelijk sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eisers en hun zoon, en dat het jongvolwassenenbeleid van toepassing is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de staatssecretaris en draagt hem op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eisers, die wegens betalingsonmacht zijn vrijgesteld van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.6459

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam], eiser, [naam2] eiseres, mede namens haar minderjarige dochter [naam3],

gezamenlijk te noemen eisers
V-nummers: [nummer1], [nummer2], [nummer3]
(gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2020 heeft verweerder de aanvraag van eisers om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als verblijfsdoel “verblijf als familie- of gezinslid bij [naam4]” afgewezen.
Bij besluit van 2 april 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gerichte bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben daartegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juli 2021 ter zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Ook was aanwezig de zoon van eisers, [naam4], bijgestaan door S. Botani, tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Griffierecht
1. Eisers hebben verzocht om vrijstelling van het griffierecht vanwege betalingsonmacht. In wat eisers daarover naar voren hebben gebracht ziet de rechtbank aanleiding dat verzoek toe te wijzen.
Wat willen eisers?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum1]. Eiseres is geboren op [geboortedatum2]. Hun dochter [naam3] is geboren op 1 januari 2005. Eisers hebben de Syrische nationaliteit. De zoon van eisers, [naam5] (hierna aangeduid als: referent), is naar Nederland gevlucht. Referent is in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eisers willen graag bij hun zoon in Nederland wonen. Daarom hebben zij een mvv aangevraagd, die verweerder echter heeft afgewezen.
Waarom heeft verweerder de aanvraag afgewezen?
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat tussen eisers en referent geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. [1] Volgens verweerder is het jongvolwassenenbeleid [2] niet van toepassing. Referent is namelijk in mei 2016 zelfstandig vanuit Syrië naar Turkije gevlucht. Daar heeft hij gewerkt en zich alleen staande weten te houden. Pas in augustus 2017 hebben eisers zich bij referent in Turkije gevoegd. Ook toen is referent blijven werken om in het levensonderhoud van zichzelf en zijn ouders te kunnen voorzien. In augustus 2019 is referent, na overleg met eisers, naar Nederland doorgereisd, terwijl eisers in Turkije zijn achtergebleven. Omdat referent volwassen is, en het jongvolwassenenbeleid niet van toepassing is, geldt de regel dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eisers en referent. Eisers en referent voldoen daar niet aan, zodat de aanvraag van eisers volgens verweerder terecht is afgewezen.
Waarom zijn eisers het daar niet mee eens?
4. Volgens eisers is het jongvolwassenenbeleid wel degelijk van toepassing. Ten tijde van de aanvraag was referent 22 jaar oud. Referent is in 2016 uit Syrië gevlucht om aan de dienstplicht te ontkomen. In Turkije hebben eisers en referent weer samengeleefd. Zij hadden daar geen verblijfsstatus. Vanwege de erbarmelijke omstandigheden in Turkije zag referent geen andere mogelijkheid dan door te reizen naar Nederland en daar bescherming te vragen. Eisers zouden zich dan door middel van gezinshereniging weer bij hem kunnen voegen. Van een vrijwillig vertrek van referent was dan ook geen sprake. Dat eiser in Turkije heeft gewerkt betekent ook niet dat hij niet meer tot het gezin van eisers behoorde. Eiser verbleef als vluchteling in Turkije en moest daar noodgedwongen in zijn eigen levensonderhoud en later ook in dat van eisers voorzien. Verder voeren eisers aan dat wel degelijk sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met referent. Tot slot stellen eisers dat zij ten onrechte niet in bezwaar zijn gehoord.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank stelt voorop dat voor het aannemen van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen meerderjarige kinderen en hun ouders, in beginsel sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Het jongvolwassenenbeleid van verweerder vormt daarop een uitzondering. Dit beleid is van toepassing op het meerderjarige kind dat:
jongvolwassen is;
met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft;
niet in zijn eigen onderhoud voorziet; en
geen zelfstandig gezin heeft gevormd door het aangaan van een huwelijk of een relatie.
Als aan één of meerdere van deze voorwaarden niet is voldaan, geldt de eis van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie om van gezins- of familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM te kunnen spreken. Verweerder stelt zich op het standpunt dat in het geval van eisers en referent niet aan de voorwaarden onder b en c is voldaan, zodat het jongvolwassenenbeleid niet van toepassing is. Naar het oordeel van de rechtbank is dat standpunt echter gebrekkig gemotiveerd, en wel hierom.
Samenleven in gezinsverband (voorwaarde b)
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder allereerst aan eisers tegengeworpen dat referent en eisers langdurig niet als gezin hebben samengeleefd. Verweerder acht het vertrek van referent uit Turkije naar Nederland in dat verband doorslaggevend, omdat dit gebaseerd was op een bewuste en gemotiveerde keuze van referent om het gezin te verlaten. Een vluchtsituatie deed zich volgens verweerder niet voor. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich daarbij in de eerste plaats onvoldoende rekenschap gegeven van de omstandigheden waaronder eisers en referent in Turkije zeggen te hebben verbleven. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eisers in bezwaar gemotiveerd en onder verwijzing naar het Ambtsbericht [3] uiteen hebben gezet hoe hun leven en dat van referent er in Turkije uit zag. Zij hadden geen verblijfsstatus, konden nauwelijks rondkomen en werden als lid van de Koerdische bevolkingsgroep uitgescholden en gediscrimineerd. Verweerder bestrijdt dat niet, maar stelt tegelijkertijd dat daarmee nog niet van een gedwongen vertrek van referent uit Turkije kan worden gesproken. In het licht van wat eisers daarover in bezwaar hebben aangevoerd geeft het bestreden besluit op dat punt blijk van een gebrekkige motivering.
7. Ook aan het feit dat referent, zoals verweerder stelt, zich ten tijde van zijn vertrek uit Turkije niet in een vluchtsituatie bevond, komt in dat verband geen (doorslaggevende) betekenis toe. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat in werkinstructie 2020/16 [4] , waarin de toepassing van het jongvolwassenenbeleid door verweerder nader is uitgewerkt, daarover het volgende is vermeld:
“Voor de beoordeling of de jongvolwassene met zijn ouder(s) in gezinsverband samenleeft, is het moment van binnenkomst van de ouder(s) of de jongvolwassene in Nederland leidend en betrekt de IND ook uitdrukkelijk de gezinssituatie ten tijde van het vertrek van de ouder(s) of de jongvolwassene uit het land van herkomst (dan wel het land van bestendig verblijf). Daarnaast beoordeelt de IND of zich na binnenkomst van de ouder(s) of de jongvolwassene in Nederland omstandigheden hebben voorgedaan waardoor kan worden aangenomen dat van samenleving in gezinsverband niet langer sprake is. Als de scheiding tussen de jongvolwassene en zijn ouder(s) een vrijwillig karakter heeft, wordt deze anders gewogen dan wanneer de scheiding een gedwongen karakter heeft. Van een gedwongen scheiding is bijvoorbeeld sprake bij een vluchtsituatie.”
8. Daaruit volgt allereerst dat een gedwongen scheiding tussen een jongvolwassene en zijn ouders niet uitsluitend het gevolg hoeft te zijn van een vluchtsituatie. Naar het oordeel van de rechtbank brengt een redelijke uitleg van het beleid bovendien met zich mee dat het gedwongen karakter van een scheiding net zo goed kan worden ingegeven door een verblijf onder dermate slechte omstandigheden en een (bijgevolg) dermate onhoudbare situatie, dat het vertrek van een of meer gezinsleden goed beschouwd nog als enige optie resteert. Verweerder heeft dat in het bestreden besluit ten onrechte niet onderkend.
9. Verder volgt uit de werkinstructie dat verweerder bij zijn beoordeling of (nog steeds) sprake is van samenleven in gezinsverband, uit moet gaan van de gezinssituatie zoals die was ten tijde van binnenkomst van, in dit geval, referent in Nederland. Daarbij komt naar het oordeel van de rechtbank betekenis toe aan het feit dat, zoals in bezwaar ook is aangevoerd en door verweerder niet is bestreden, eisers en referent in Turkije tot het vertrek van referent als gezin samenleefden en dat het steeds de bedoeling is geweest dat zij zo spoedig mogelijk na het vertrek van referent uit Turkije met elkaar zouden worden herenigd. De rechtbank stelt in dit verband vast dat referent kort na binnenkomst in Nederland kenbaar heeft gemaakt dat hij met zijn ouders wenst te worden herenigd [5] en spoedig nadat hij in het bezit was gesteld van een asielvergunning, ten behoeve van eisers een aanvraag heeft ingediend. Verweerder heeft deze feiten en omstandigheden, in strijd met de werkinstructie, niet op kenbare wijze in zijn beoordeling betrokken. Het standpunt van verweerder dat referent, bij het ontbreken van een vluchtsituatie, vrijwillig uit Turkije is vertrokken en de daarop gebaseerde conclusie dat de gezinsband tussen referent en eisers als verbroken moet worden beschouwd, berust daarom eens te meer op een gebrekkige motivering.
Niet in eigen levensonderhoud voorzien (voorwaarde c)
10. Verweerder heeft daarnaast aan eisers tegengeworpen dat referent in Turkije langdurig in zijn eigen onderhoud - en later ook in dat van eisers - heeft voorzien. Ook dat maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het jongvolwassenenbeleid niet van toepassing is. Daarbij is van belang dat referent, zoals verweerder ook heeft erkend, op achttienjarige leeftijd uit Syrië is gevlucht en dat hij zich in Turkije, onder verre van ideaal te noemen omstandigheden, staande heeft moeten houden. Verweerder gaat er in het bestreden besluit aan voorbij dat referent geen andere keuze had dan betaalde arbeid te zoeken en te accepteren. Dat eiser met het geld dat hij in Turkije verdiende ook zijn ouders steunde onderstreept bovendien dat referent nog altijd deel uitmaakte van het gezin van eisers. Verweerder heeft dat alles ten onrechte niet onderkend. Ook daarom is het bestreden besluit gebrekkig gemotiveerd.
Hoorplicht
11. De wet [6] schrijft voor dat belanghebbenden worden gehoord voordat op het bezwaar wordt beslist. Verweerder heeft van een hoorzitting in bezwaar afgezien omdat het bezwaar kennelijk ongegrond is. [7] Uit het voorgaande volgt echter dat deze beslissing onjuist is. Dit betekent dat verweerder eisers en/of referent had moeten horen.
Conclusie
12. Omdat horen in bezwaar achterwege is gebleven en het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, is het in strijd genomen met de wet. [8] Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. De overige beroepsgronden van eisers behoeven daarom geen bespreking.
13. De wet vraagt van de rechtbank om een geschil zoveel mogelijk definitief te beslechten. [9] Het voordeel daarvan is dat partijen dan snel duidelijkheid hebben over de afloop van de procedure. De wet geeft de rechtbank ook mogelijkheden om het geschil definitief te beslechten. [10] In dit geval zal de rechtbank daar geen gebruik van maken, omdat het - gelet op de aard van de gebreken - aan verweerder is om een nieuw besluit te nemen. De rechtbank zal verweerder dit dan ook opdragen. Bij zijn nieuwe besluit moet verweerder rekening houden met wat in deze uitspraak is geoordeeld.
Proceskosten en griffierecht
14. De rechtbank wijst erop dat eisers wegens betalingsonmacht zijn vrijgesteld van het betalen van griffierecht, zodat verweerder het griffierecht niet hoeft te vergoeden.
15. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 748,-), bij een wegingsfactor 1. Het bedrag van de proceskosten komt daarmee op € 1.496,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van
deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, op 16 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zie paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
3.Algemeen ambtsbericht inzake Turkije van oktober 2019, pagina 50 e.v.
4.Pagina 12 van deze werkinstructie.
5.Rapport Aanmeldgehoor referent, p. 10.
6.Artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
7.Artikel 7:3 van de Awb.
8.Door horen achterwege te laten is artikel 7:2 van de Awb geschonden. Daarnaast is artikel 7:12 van de Awb geschonden, omdat daarin staat dat de beslissing op bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering.
9.Artikel 8:41a van de Awb.
10.Artikel 8:51a van de Awb.