ECLI:NL:RBDHA:2023:18712

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
21/8207, 21/8210, 22/3939 & 23/1406 V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraken over buitenlandbijdrage Zorgverzekeringswet

Op 4 december 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzetprocedure van een opposant tegen eerdere uitspraken van 19 juli 2023. De opposant, vertegenwoordigd door mr. J.M. Nijman, had beroep ingesteld tegen beslissingen op bezwaar van het Centraal Administratie Kantoor (CAK) met betrekking tot de buitenlandbijdrage in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor de zorgjaren 2017 tot en met 2020. De rechtbank had de beroepen ongegrond verklaard, waarop de opposant verzet heeft ingesteld.

De rechtbank overweegt dat de eerdere uitspraken zonder zitting zijn gedaan, wat mogelijk is volgens artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank concludeert dat het CAK terecht de buitenlandbijdrage heeft opgelegd aan de opposant, die volgens het CAK als verdragsgerechtigde wordt aangemerkt. De opposant heeft in verzet herhaald dat hij geen verdragsgerechtigde is en dat de buitenlandbijdrage ten onrechte is opgelegd.

De rechtbank stelt vast dat de argumenten van de opposant in verzet een herhaling zijn van eerdere stellingen en dat deze al uitvoerig zijn behandeld in eerdere procedures. De rechtbank komt tot de conclusie dat er geen aanleiding is om tot een ander oordeel te komen over de buitenlandbijdrage. Het verzet wordt ongegrond verklaard, en de eerdere uitspraken blijven in stand. Er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/8207, 21/8210, 22/3939 & 23/1406 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 december 2023 op het verzet van

mr. [opposant] , te [woonplaats] , opposant,

tegen de uitspraken van 19 juli 2023 (SGR 21/8207, 21/8210, 22/3939 & 23/1406), tussen
opposant
en

het Centraal Administratie Kantoor, het CAK

(gemachtigde: mr. J.M. Nijman).

Procesverloop

Opposant heeft beroep ingesteld tegen de beslissingen op bezwaar van het CAK van 31 augustus 2021 (SGR 21/8207), 10 december 2021 (SGR 21/8210), 23 juni 2022 (SGR 22/3939) en 10 februari 2023 (SGR 23/1406).
Bij afzonderlijke uitspraken van 19 juli 2023 heeft de rechtbank de hiervoor genoemde beroepen ongegrond verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraken verzet ingesteld.
Opposant heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de hiervoor genoemde beroepszaken uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft de beroepen kennelijk ongegrond geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat het CAK aan opposant terecht de definitieve buitenlandbijdrage in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor de zorgjaren 2017, 2018 en 2019, alsmede de voorlopige bijdrage voor het zorgjaar 2020 heeft opgelegd.
2. De rechtbank beoordeelt allereerst of in de buiten-zittingsuitspraken van 19 juli 2023 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat de beroepen ongegrond zijn.
3. Opposant heeft in verzet aangevoerd dat het CAK hem ten onrechte heeft aangemerkt als een verdragsgerechtigde die recht heeft op zorg in zijn toenmalige woonland België ten laste van Nederland. Het CAK heeft volgens opposant over de zorgjaren 2017 tot en met 2020 ten onrechte een buitenlandbijdrage opgelegd, die op zijn AOW-uitkering wordt ingehouden. Volgens opposant is hij geen buitenlandbijdrage verschuldigd, omdat hij – noch zijn op 2 februari 2015 overleden echtgenote – arbeidsmigrant is geweest. De rechtbank heeft daarom volgens opposant zijn beroepen ten onrechte vereenvoudigd behandeld en kennelijk ongegrond verklaard.
4. De rechtbank stelt vast dat wat opposant in verzet aanvoert een herhaling is van wat hij in de beroepen waartegen hij verzet heeft ingesteld, al heeft aangevoerd. Het standpunt dat hij in verzet inneemt - namelijk dat hij geen verdragsgerechtigde is, die een buitenlandbijdrage op grond van de Zvw is verschuldigd aan het CAK -heeft hij bovendien ook al in eerdere procedures bij de rechtbank en de Centrale Raad van Beroep (CRvB) ingenomen. Zowel de rechtbank als de CRvB is in eerdere uitspraken uitvoerig op dat standpunt ingegaan. De rechtbank verwijst kortheidshalve naar de hieronder in voetnoot 1 genoemde uitspraken van de CRvB. [1] In die uitspraken is geoordeeld dat aan opposant over eerdere zorgjaren terecht een buitenlandbijdrage is opgelegd. Wat opposant nu heeft aangevoerd, is geen aanleiding om over de zorgjaren 2017 tot en met 2020 tot een ander oordeel te komen.
5. De rechtbank heeft de beroepen van opposant terecht kennelijk ongegrond verklaard.
6. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittingsuitspraken van 19 juli 2023 in stand blijven.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet tegen de uitspraken van 19 juli 2023 (SGR 21/8207, 21/8210, 22/3939 en 23/1406) ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H. Bergman, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.zie de uitspraken van de CRvB van 13 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU7137, van 23 mei 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1858, van 6 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:67, van 21 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:584, van 12 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2447 en van 22 december 2022; ECLI:NL:CRVB:2022:2825