ECLI:NL:RBDHA:2023:18463

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
C/09/653063 / FA RK 23-6316
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggeleidingsverzoek naar Brazilië in het kader van internationale kinderontvoering

Op 25 oktober 2023 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een zaak over internationale kinderontvoering. De vader, wonende in Brazilië, had een verzoek ingediend voor de teruggeleiding van zijn minderjarige kind, geboren in 2021, dat door de moeder naar Nederland was gebracht. De moeder, die met het kind naar Oekraïne was vertrokken en later naar Nederland was gevlucht, voerde verweer tegen het verzoek van de vader. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader geen toestemming had gegeven voor het verblijf van het kind in Nederland en dat er sprake was van ongeoorloofde vasthouding. De rechtbank oordeelde dat de teruggeleiding van het kind naar Brazilië moest plaatsvinden, omdat er geen weigeringsgronden waren die de terugkeer konden blokkeren. De rechtbank gelastte de moeder om het kind uiterlijk op 13 november 2023 terug te brengen naar de woonplaats van de vader in Brazilië. Indien de moeder hier niet aan voldoet, moet zij het kind met de benodigde reisdocumenten aan de vader afgeven, zodat hij het kind zelf kan terugbrengen. De proceskosten werden gecompenseerd, en het verzoek van de vader om de moeder te veroordelen in de kosten van de procedure werd afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Den HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 23-6316
Zaaknummer: C/09/653063
Datum beschikking: 25 oktober 2023

Internationale kinderontvoering

Beschikking op het op 30 augustus 2023 ingekomen verzoek van:

[naam 1] ,

de vader,
wonende te [woonplaats 1] , [staat] , Brazilië,
advocaat: mr. J.H. Weermeijer-Patist te Leiden.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[naam 2] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats 2] , [provincie] ,
advocaat: mr. L. stam te ’s-Hertogenbosch.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift van 30 augustus 2023, met bijlagen, van de zijde van de vader;
- het verweerschrift van 9 oktober 2023, met bijlagen, van de zijde van de moeder;
- het bericht van 10 oktober 2023, met bijlagen, van de zijde van de vader.
Op 13 september 2023 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader (via een videoverbinding), bijgestaan door zijn advocaat en vergezeld van de tolk [tolk 1] , de moeder, bijgestaan door haar advocaat en vergezeld van de tolk [tolk 2] , alsmede [naam 3] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). Het betrof hier een regiezitting met het oog op crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. H. Dragtsma. De behandeling ter terechtzitting is aangehouden.
Na genoemde regiezitting hebben de vader en de moeder getracht door middel van crossborder mediation, gefaciliteerd door het Mediation Bureau van het Centrum Internationale Kinderontvoering, tot een minnelijke regeling te komen. Op 22 september 2023 heeft het Mediation Bureau de rechtbank bericht dat de mediation tussen partijen is geslaagd en heeft geresulteerd in een spiegelovereenkomst.
Partijen hebben echter geen overeenstemming bereikt over de gewone verblijfplaats van de minderjarige. De vader handhaaft daarom het teruggeleidingsverzoek.
Op 11 oktober 2023 is de behandeling op de zitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn verschenen:
- de vader via een videoverbinding;
- de advocaat van vader en de tolk [tolk 1] ;
- de moeder met haar advocaat en de tolk [tolk 3] ;
- [naam 4] namens de Raad.

Feiten

- De vader en de moeder zijn met elkaar getrouwd op [datum huwelijk] 2019 te [huwelijksplaats] , Brazilië.
- Zij zijn samen de ouders van het volgende nu nog minderjarige kind:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] , Brazilië. (hierna: [voornaam minderjarige] )
- De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over [voornaam minderjarige] uit.
- Op 9 februari 2022 is de moeder met [voornaam minderjarige] naar Oekraïne vertrokken.
- Nadat de oorlog in Oekraïne is uitgebroken is de moeder gevlucht naar Polen en uiteindelijk op 3 mei 2023 in Nederland aangekomen.
- Bij verzoekschrift van 1 augustus 2023 heeft de moeder de echtscheiding verzocht bij de rechtbank [plaats] , locatie [locatie] .
- De vader heeft de Braziliaanse nationaliteit en de moeder heeft de Oekraïense nationaliteit.

Verzoek en verweer

De vader heeft, na een wijziging ter zitting, verzocht:
- met toepassing van artikel 13 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet), de onmiddellijke terugkeer van [voornaam minderjarige] te bevelen, althans de terugkeer van [voornaam minderjarige] vóór 30 september 2023, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum te bevelen, waarbij de moeder [voornaam minderjarige] dient terug te brengen naar Brazilië, meer specifiek de woonplaats van de vader, althans de provincie waar zijn gewone verblijfplaats is gelegen, dan wel – indien de moeder nalaat de [voornaam minderjarige] terug te brengen – te bevelen dat de moeder [voornaam minderjarige] met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven, zodat hij [voornaam minderjarige] zelf mee terug kan nemen naar Brazilië;
- te bepalen dat [voornaam minderjarige] zo nodig met behulp van de sterke arm der wet, althans met medewerking van het Openbaar Ministerie (OM) zal worden teruggeleid;
- te bepalen dat de vrouw de kosten van deze procedure, te vermeerderen de kosten van teruggeleiding, voor zover de vader die noodgedwongen al moeten maken, aan hem dient te vergoeden;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Rechtsmacht
Het verzoek van de vader is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Nederland en Brazilië zijn partij bij het Verdrag.
De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht om kennis te nemen van het onderhavige teruggeleidingsverzoek, gelet op de werkelijke verblijfplaats van [voornaam minderjarige] in Nederland (zie HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU2834). Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet) is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag over het kind toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of
gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
Niet in geschil is dat [voornaam minderjarige] onmiddellijk voor zijn overbrenging naar Oekraïne in februari 2022 zijn gewone verblijfplaats had in [woonplaats 1] , Brazilië. Evenmin is in geschil dat het gezagsrecht gezamenlijk daadwerkelijk werd uitgeoefend op het tijdstip van de overbrenging, dan wel zou zijn uitgeoefend, indien de overbrenging niet had plaatsgevonden. Vaststaat dat de vader middels een toestemmingsformulier toestemming heeft gegeven voor een tijdelijk verblijf in Oekraïne tot 6 mei 2023. Nadat enkele weken na de aankomst van de moeder met [voornaam minderjarige] in Oekraïne de oorlog uitbrak, is zij via Polen op 3 mei 2022 naar Nederland gevlucht. In de periode daarna hebben partijen besproken welke mogelijkheden er zijn om zich samen ergens in Europa of Canada te vestigen. In december 2022 is het voornemen van een echtscheiding tussen de ouders besproken en werd duidelijk dat partijen zich niet gezamenlijk in Europa of Canada zouden vestigen. De vader heeft in de periode tussen december 2022 en de datum van de indiening van het verzoekschrift in augustus 2023 kenbaar gemaakt niet langer in te stemmen met het verblijf van [voornaam minderjarige] buiten Brazilië.
Nu de vader geen toestemming heeft gegeven voor het verdere verblijf van [voornaam minderjarige] in Nederland is sprake van achterhouding van [voornaam minderjarige] in Nederland in strijd met het gezagsrecht van de vader naar Braziliaans recht. De vasthouding van [voornaam minderjarige] in Nederland dient daarom te worden aangemerkt als ongeoorloofd in de zin van artikel 3 van het Verdrag.
Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 van het Verdrag
Ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank.
Op grond van lid 2 wordt de terugkeer ook gelast, zelfs als de termijn van één jaar is verstreken, tenzij wordt aangetoond dat het kind inmiddels is geworteld in zijn nieuwe omgeving.
Nu de moeder met toestemming van de vader met [voornaam minderjarige] uit Brazilië is vertrokken is niet het moment van overbrenging van [voornaam minderjarige] , maar het tijdsverloop sinds er sprake is van ongeoorloofd achterhouden van [voornaam minderjarige] bepalend voor de vraag of de in artikel 12 bedoelde termijn van één jaar is verstreken. Omdat er minder dan één jaar is verstreken tussen de vasthouding van [voornaam minderjarige] in Nederland en het tijdstip van indiening van het verzoek, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of [voornaam minderjarige] in Nederland is geworteld en dient in beginsel de onmiddellijke terugkeer van de [voornaam minderjarige] te volgen, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag.
De moeder heeft betoogd dat er sprake is van de weigeringsgronden, zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 sub a en sub b van het Verdrag. De rechtbank overweegt als volgt.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub a van het Verdrag
Op grond van artikel 13 lid 1 sub a van het Verdrag is de rechter van de aangezochte Staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet, aantoont dat de persoon die de zorg had voor de persoon van het kind, het recht betreffende het gezag niet daadwerkelijk uitoefende ten tijde van de overbrenging of het niet doen terugkeren, of naderhand in deze overbrenging of het niet doen terugkeren had toegestemd of berust.
Volgens de moeder is sprake van berusting door de vader en blijkt de berusting uit het feit dat de vader langere tijd geen bezwaren heeft geuit tegen het voortgezet verblijf van [voornaam minderjarige] bij de moeder in Nederland. De vader heeft deze stelling betwist en aangegeven dat hij nooit heeft ingestemd met het voortgezet verblijf van [voornaam minderjarige] in Nederland.
De rechtbank overweegt als volgt. Degene die zich beroept op een weigeringsgrond draagt de stelplicht en de bewijslast terzake de voor de weigeringsgrond relevante feiten en omstandigheden (HR 14 juli 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6532). Bovendien geldt dat de weigeringsgronden door de rechter restrictief moeten worden uitgelegd (HR 1 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ1500). Gelet op de gemotiveerde betwisting van de zijde van de vader, heeft de moeder haar stelling dat sprake is van berusting onvoldoende onderbouwd. Nadat in december 2022 duidelijk werd dat de ouders zich niet samen zouden vestigen in Europa of Canada, heeft de feitelijke situatie waarin [voornaam minderjarige] in Nederland was met zijn moeder nog enkele maanden voortgeduurd. De moeder heeft er op gewezen dat de vader niet heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk al in oktober 2022 een teruggeleidingsverzoek heeft ingediend, maar in ieder geval na ontvangst van de op 11 juli 2023 gedateerde brief van de Nederlandse Centrale Autoriteit door de moeder was zij ervan op de hoogte dat de vader niet langer instemde met het verblijf van [voornaam minderjarige] in Nederland. De moeder heeft niet onderbouwd dat de vader in deze periode van ongeveer een half jaar uitingen heeft gedaan waaruit zij heeft kunnen en mogen afleiden dat de vader instemde met een wijziging van de verblijfplaats van [voornaam minderjarige] . Het enkele tijdsverloop is in ieder geval onvoldoende om te concluderen dat de vader ondubbelzinnig blijk heeft gegeven van berusting.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag
Op grond van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag is de rechter van de aangezochte Staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten, indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet, aantoont dat er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht. Het doel en de strekking van het Verdrag brengen met zich dat deze weigeringsgrond restrictief moet worden uitgelegd.
De moeder heeft gesteld dat zij tijdens het huwelijk nooit in Brazilië heeft kunnen werken en dat dit in de toekomst ook niet mogelijk is, omdat dit op grond van haar verblijfsvergunning niet kan. Wanneer zij terug zal keren naar Brazilië zal zij met [voornaam minderjarige] op straat moet leven, omdat zij geen woning en geen inkomen heeft. Daarnaast weet de moeder niet of de vader in Brazilië aangifte heeft gedaan tegen haar, wat mogelijk consequenties voor haar kan hebben als zij naar Brazilië terugkeert. Daarom komt de moeder tot de conclusie dat zij niet kan terugkeren naar Brazilië. Wanneer [voornaam minderjarige] zonder haar zal terugkeren naar Brazilië zal er sprake zijn van een acute hechtingsstoornis, nu [voornaam minderjarige] zijn vader al ruim anderhalf jaar niet heeft gezien.
De vader heeft de stellingen van de moeder betwist. Volgens hem was het de eigen keuze van de moeder om niet te werken in Brazilië en heeft de moeder een geldige verblijfstatus in Brazilië om te wonen en heeft zij daarmee ook het recht om te werken.
De rechtbank stelt voorop dat de weigeringsgrond van artikel 13 lid 1 sub b van het verdrag restrictief moet worden uitgelegd en dat een beroep daarop slechts in uitzonderlijke situaties kan worden gehonoreerd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vader onvoldoende aanwijzingen zijn om aan te nemen dat sprake is van een ernstig risico dat [voornaam minderjarige] door zijn terugkeer naar Brazilië wordt blootgesteld aan lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondraaglijke toestand wordt gebracht.
De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat het voor de moeder onmogelijk of ondraaglijk zou zijn om terug te (moeten) keren naar Brazilië. Die stelling is weersproken en door de moeder niet met stukken onderbouwd. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de moeder met [voornaam minderjarige] mee terug kan naar Brazilië en dat van het scheiden van de moeder en kind geen sprake zal zijn.
Conclusie
Nu er geen sprake is van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 lid 1 sub a en b van het Verdrag en ook niet gebleken is dat er sprake is van een van de overige in artikel 13 van het Verdrag genoemde weigeringsgronden – de moeder heeft hierop ook geen beroep gedaan –, terwijl er minder dan een jaar is verstreken tussen de ongeoorloofde vasthouding van [voornaam minderjarige] en de indiening van het verzoekschrift, dient ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag de onmiddellijke terugkeer van [voornaam minderjarige] te volgen.
Teruggeleiding
De rechtbank zal de teruggeleiding van [voornaam minderjarige] bevelen op de na te melden wijze, waarbij afgifte aan de vader pas aan de orde komt als de moeder niet zelf voor teruggeleiding zorgt en dan enkel met het doel [voornaam minderjarige] terug te geleiden naar Nederland.
Uitvoerbaarverklaring bij voorraad
Ingevolge artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet schorst een eventueel hoger beroep de tenuitvoerlegging van de beschikking, tenzij de rechter in het belang van het kind op verzoek of ambtshalve anders bepaalt. De rechtbank acht het wenselijk dat de [voornaam minderjarige] een eventuele uitspraak in hoger beroep in Nederland kan afwachten en zal het verzoek van de vader om de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren afwijzen. De rechtbank zal de terugkeer gelasten op uiterlijk 13 november 2023, zijnde de derde dag na afloop van de termijn waarbinnen hoger beroep tegen onderhavige beslissing kan worden ingediend.
Sterke arm
Ingevolge artikel 13 lid 6 van de Uitvoeringswet juncto artikel 813 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van rechtswege voorzien in het met behulp van de sterke arm ten uitvoer leggen van de onderhavige beschikking. Het betreffende verzoek van de vader zal dan ook bij gebrek aan belang worden afgewezen.
Proceskosten
De rechtbank zal het verzoek van de vader om de moeder te veroordelen in de door hem ter zake van de teruggeleiding gemaakte kosten bij gebreke van (enige) onderbouwing van die kosten afwijzen. Zij zal de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
gelast de terugkeer van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] , Brazilië, naar Brazilië uiterlijk op 13 november 2023, waarbij de moeder [voornaam minderjarige] dient terug te brengen naar de woonplaats van de vader en beveelt, indien de moeder nalaat [voornaam minderjarige] terug te brengen naar Brazilië, dat de moeder [voornaam minderjarige] met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op 13 november 2023, opdat de vader [voornaam minderjarige] zelf mee terug kan nemen naar Brazilië;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Emmens, L. Koper en A.M. Brakel, rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. V.K.M. Hanssen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 oktober 2023.
Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.