ECLI:NL:RBDHA:2023:17686

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
NL23.25171
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging tijdelijke bescherming voor derdelanders uit Oekraïne

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een derdelander van Turkse nationaliteit, tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn tijdelijke bescherming te beëindigen. De staatssecretaris had op 17 augustus 2023 meegedeeld dat de tijdelijke bescherming van eiser zou eindigen op 4 september 2023. Eiser had hiertegen bezwaar gemaakt en zijn zienswijze ingediend. De rechtbank heeft de zaak op 14 november 2023 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris bevoegd is om de tijdelijke bescherming te beëindigen, zoals eerder vastgesteld in een uitspraak van de meervoudige kamer op 30 oktober 2023. De rechtbank wijst erop dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming niet in strijd is met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. Eiser's argumenten over ongelijkheid en het evenredigheidsbeginsel worden verworpen, omdat de rechtbank van mening is dat er een gerechtvaardigd onderscheid is tussen verschillende groepen ontheemden. De rechtbank concludeert dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming niet onevenredig is en dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat zijn individuele belangen niet zijn meegewogen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, maar erkent dat er een motiveringsgebrek is in het besluit van de staatssecretaris. Dit gebrek wordt gepasseerd op basis van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, en eiser heeft recht op vergoeding van zijn proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.674,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.25171

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Turkse nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van 17 augustus 2023 waarbij verweerder aan eiser heeft medegedeeld dat zijn recht op tijdelijke bescherming, als bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG (de Richtlijn) [1] en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 (het Uitvoeringsbesluit), [2] eindigt op 4 september 2023.
1.1.
Op 3 juli 2023 heeft verweerder zijn voornemen kenbaar gemaakt om de tijdelijke bescherming van eiser op 4 september 2023 te beëindigen. Eiser heeft een zienswijze ingebracht. Vervolgens is het bestreden besluit genomen, waartegen het beroep zich richt.
1.2.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2023 op zitting behandeld,. Aan de zitting hebben deelgenomen: eiser, een tolk in de Turkse taal, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de beëindiging van de tijdelijke bescherming aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank zal het beroep van eiser ongegrond verklaren en overweegt daartoe het volgende.
Bevoegdheid van verweerder, rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel en de voornemenprocedure
4. De rechtbank overweegt dat bij uitspraak van 30 oktober 2023 de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats heeft geoordeeld dat verweerder bevoegd is de tijdelijke bescherming voor de groep die is aangeduid als de facultatieve groep, waaronder eiser valt, te beëindigen (hierna: de MK-uitspraak). Ook is in die uitspraak geoordeeld dat de beëindiging niet in strijd is met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel en dat verweerder kan volstaan met de voornemenprocedure en geen individueel gehoor hoeft af te nemen. [3]
4.1.
De rechtbank stelt vast dat een groot deel van eisers beroepsgronden eveneens betrekking hebben op de bevoegdheid van verweerder en het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. Deze beroepsgronden slagen niet. De rechtbank ziet in wat eiser naar voren heeft gebracht, geen aanleiding om anders te oordelen dan in de bovengenoemde uitspraak van 30 oktober 2023 en maakt de dragende overwegingen in die uitspraak tot de hare.
4.2.
Eisers verwijzing naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Amsterdam (ECLI:NL:RBDHA:2023:13022) en Roermond (ECLI:NL:RBDHA:2023:12916) baat hem niet. De rechtbank is bekend met beide uitspraken, maar volgt in eisers zaak de lijn die deze rechtbank en zittingsplaats in de uitspraak van 30 oktober 2023 heeft uitgezet. Ook eisers verwijzing naar de annotatie van hoogleraar Groenendijk onder de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam baat hem, gelet op het voorgaande, niet. [4] Eiser heeft verder ook niet aannemelijk gemaakt dat verweerder aan hem een ondubbelzinnige toezegging heeft gedaan, zodat het beroep op het vertrouwensbeginsel ook om die reden faalt.
Gelijkheidsbeginsel
5. Eiser voert aan dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel. Eiser betoogt in dit verband dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de facultatieve groep derdelanders in tegenstelling tot de andere groep ontheemden geen beschermingsbehoefte of recht op bescherming heeft. Volgens eiser is er sprake van gelijke gevallen en wordt eiser ongerechtvaardigd ongelijk behandeld.
5.1.
Dit betoog slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht gesteld dat sprake is van een in de regelgeving gerechtvaardigd juridisch onderscheid tussen de verschillende groepen van ontheemden. De facultatieve groep derdelanders beschikt over een tijdelijke Oekraïense verblijfsvergunning, terwijl de aangewezen doelgroep van de Richtlijn beschikt over de Oekraïense nationaliteit, over een permanente verblijfvergunning of gezinslid zijn van een tijdelijk beschermde. Verweerder heeft zich in dit verband ook op het standpunt kunnen stellen dat de facultatieve groep derdelanders, waaronder eiser valt, kan terugkeren naar het land van herkomst, dan wel de asielprocedure kan doorlopen indien zij menen te vrezen voor vervolging of ernstige schade. De rechtbank is derhalve met verweerder van oordeel dat geen sprake is van gelijke gevallen, zodat het door eiser gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel al om die reden faalt.
Evenredigheidsbeginsel
6. Eiser voert aan dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn bijzondere individuele belangen die onder meer verband houden met zijn gestelde relatie en gezinsleven en het geïntegreerd zijn in de Nederlandse samenleving. De beëindiging vormt volgens eiser een ernstige en disproportionele inbreuk op zijn belangen.
6.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. In dit verband heeft verweerder er terecht op gewezen dat het doel van de Richtlijn is om te voorkomen dat de werking van het asielstelsel ontwricht raakt door een massale toestroom van ontheemden. De geboden bescherming is per definitie tijdelijk en moet uitmonden in terugkeer naar het land van herkomst of Oekraïne, ofwel een verblijfsprocedure in Nederland. Verweerder heeft, onder verwijzing naar de Kamerbrief van 18 juli 2022, aan de beëindiging van de facultatief geboden tijdelijke bescherming in het algemeen ten grondslag mogen leggen dat door derdelanders misbruik werd gemaakt van de tijdelijke bescherming en dat sprake is van bredere opvangproblematiek in Nederland. [5] Door de beëindiging van de facultatief geboden tijdelijke bescherming zal de druk op de schaarse opvangcapaciteit verminderen. [6] De beëindiging legt mogelijk druk op de asielketen, maar het ligt evenzeer voor de hand om te veronderstellen dat menig derdelander wil terugkeren naar hun land van herkomst. [7] De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat het bestreden besluit geschikt en noodzakelijk is om het beoogde doel te bereiken.
6.2.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de beëindiging niet onevenredig is in verhouding tot het uiteindelijke hierboven weergegeven doel. De rechtbank stelt vast dat eiser heeft gesteld dat zijn belangen vooral verband houden met het hebben van een relatie en de wens om te trouwen, maar eiser heeft dit niet met stukken nader geconcretiseerd of onderbouwd noch waarom gelet daarop de inbreuk op zijn belangen onevenredig zou zijn. De omstandigheid dat eiser niet langer aanspraak kan maken op bepaalde voordelen die zijn verbonden aan tijdelijke bescherming, is inherent aan het besluit van verweerder om de facultatieve bepaling niet langer te implementeren, waardoor eiser niet langer onder de Richtlijn valt. Daarnaast kan eiser indien hij voor een ander doel in Nederland verblijf beoogt, zoals gezinsleven, een daartoe strekkende aanvraag voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning regulier indienen. Tot slot heeft verweerder terecht gesteld dat het continueren van bestaanszekerheid, zoals eiser heeft betoogd, niet onder het doel van de Richtlijn valt.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is de beëindiging van de tijdelijke bescherming van eiser gelet op al het voorgaande daarom niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. De verwijzing naar de uitspraak van de ABRvS van 2 februari 2022 leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel, omdat dit niet aan het voorgaande afdoet. [8]
7. Eiser voert tot slot aan dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd, omdat verweerder in zijn motivering niet is ingegaan op hetgeen in de zienswijze naar voren is gebracht over eisers relatie. Verweerder heeft op zitting erkend dat het besluit in zoverre een motiveringsgebrek kent en verzocht om dit gebrek te passeren.
7.1
De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit inderdaad op dit punt niet kenbaar is gemotiveerd, maar passeert dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank is, gelet op de hiervoor gegeven dragende overwegingen, van oordeel dat het bestreden besluit ondanks het kenbare motiveringsgebrek in stand kan blijven en dat eiser hierdoor niet wordt benadeeld.
7.2.
Wel heeft eiser recht op vergoeding van zijn proceskosten, omdat het motiveringsgebrek terecht is aangevoerd in deze procedure.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep wordt onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb ongegrond verklaard.
9. Door de toepassing van artikel 6:22 van de Awb is er aanleiding om de proceskosten aan eiser te vergoeden. De totale vergoeding aan proceskosten stelt de rechtbank vast op
€ 1.674,00,- (een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor deelname aan de zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Informatie hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
2.Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van de Richtlijn, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan.
4.Uitspraak van 9 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:11897, JV 2023/191.
5.
6.Vgl. de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 1 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:16410, r.o. 17.3.
7.Vgl. de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 1 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:13035, r.o. 10.1.