ECLI:NL:RBDHA:2023:17686
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging tijdelijke bescherming voor derdelanders uit Oekraïne
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een derdelander van Turkse nationaliteit, tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn tijdelijke bescherming te beëindigen. De staatssecretaris had op 17 augustus 2023 meegedeeld dat de tijdelijke bescherming van eiser zou eindigen op 4 september 2023. Eiser had hiertegen bezwaar gemaakt en zijn zienswijze ingediend. De rechtbank heeft de zaak op 14 november 2023 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris bevoegd is om de tijdelijke bescherming te beëindigen, zoals eerder vastgesteld in een uitspraak van de meervoudige kamer op 30 oktober 2023. De rechtbank wijst erop dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming niet in strijd is met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. Eiser's argumenten over ongelijkheid en het evenredigheidsbeginsel worden verworpen, omdat de rechtbank van mening is dat er een gerechtvaardigd onderscheid is tussen verschillende groepen ontheemden. De rechtbank concludeert dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming niet onevenredig is en dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat zijn individuele belangen niet zijn meegewogen.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, maar erkent dat er een motiveringsgebrek is in het besluit van de staatssecretaris. Dit gebrek wordt gepasseerd op basis van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, en eiser heeft recht op vergoeding van zijn proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.674,00.