ECLI:NL:RBDHA:2023:16935

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
8 november 2023
Zaaknummer
NL23.23358
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel met betrekking tot Polen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Soedanese eiser beoordeeld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris heeft dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Polen als verantwoordelijk land is aangewezen voor de behandeling van de asielaanvraag. De eiser betoogt dat Polen niet voldoet aan de vereisten van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat er ernstige tekortkomingen zijn in de Poolse rechterlijke macht en asielprocedure, waaronder het risico op pushbacks en discriminatie.

De rechtbank heeft de argumenten van de eiser zorgvuldig overwogen, maar oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank stelt vast dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat hij bij overdracht aan Polen een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met zijn mensenrechten. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en andere relevante rechtspraak, waaruit blijkt dat de Poolse autoriteiten in het algemeen voldoen aan hun internationale verplichtingen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de staatssecretaris de aanvraag terecht buiten behandeling heeft gesteld. De eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.23358

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

geboren op [geboortedatum],
van Soedanese nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. V.L. van Wieringen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 15 augustus 2023 niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep samen met het verzoek van eiseres om een voorlopige voorziening te treffen (geregistreerd onder het zaaknummer NL23.23359) op 31 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Polen verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Polen een verzoek om terugname gedaan. Polen heeft dit verzoek aanvaard.
5. Eiser betoogt dat ten aanzien van Polen niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser voert daartoe het volgende aan. In Polen is geen onafhankelijke rechterlijke macht. Dit blijkt uit twee arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 15 juli 20214 en 5 juni 2023. [2] Rechters in asielzaken worden benoemd door een instituut dat niet voldoende afhankelijk is van de politiek, waardoor in asielzaken geen daadwerkelijk rechtsmiddel bij een rechterlijke instantie in Polen openstaat. Eiser verwijst verder naar een verdragsinbreukprocedure die door de Europese Commissie is begonnen tegen Polen, omdat Polen niet erkent dat het Europese recht voorgaat op het Poolse recht. Ook wijst eiser op de verdragsinbreukprocedure die de Europese Commissie op 8 juni 2023 is gestart vanwege de ‘Russische invloedwet’. Daarnaast verwijst eiser naar twee uitspraken van de Internationale Rechtshulpkamer (IRK) van de rechtbank Amsterdam van 6 april 2022. De IRK heeft hierin geoordeeld dat er voor verdachten in een strafproces in Polen een reëel gevaar bestaat dat zij geen eerlijk proces krijgen. Eiser voert verder aan dat uit openbare berichtgeving volgt dat Polen zich schuldig maakt aan pushbacks en dat het VN-Mensenrechtencomité in een uitspraak heeft bevestigd dat Polen het IVBPR [3] schendt omdat Polen vreemdelingen uitzet zonder hun asielaanvraag te beoordelen. [4] Verder voert eiser aan dat Nederland ten aanzien van mensen uit Soedan een ander beschermingsbeleid voert dan Polen, zodat er bij overdracht aan Polen een reëel risico op refoulement bestaat. Voorts voert eiser aan dat uit landendocumentatie blijkt dat ten aanzien van asielzoekers met een moslim achtergrond veel discriminatie bekend is in Polen. Eiser meent daarnaast dat sprake is van systeemfouten omdat hij vijf maanden in detentie is gehouden nadat hij heeft verzocht om internationale bescherming. Eiser is niet gehoord over zijn asielmotieven en is gedwongen gepresenteerd aan de autoriteiten van Soedan. Eiser verwijst voor de gang van zaken in Polen tot slot naar de uitspraak van deze rechtbank van 28 september 2023. [5]
5.1.
Eiser stelt zich daarnaast op het standpunt dat de zaak aangehouden moet worden vanwege de prejudiciële vragen die op 15 juni 2022 gesteld zijn over de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel [6] en de voorlopige voorzieningen die in dit kader door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) zijn toegewezen. [7]
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Het uitgangspunt is dat de staatssecretaris in beginsel ten opzichte van Polen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om te onderbouwen dat dit anders is en met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Polen een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest omdat de Poolse autoriteiten hun nationale verplichtingen niet nakomen, bijvoorbeeld door tekortkomingen in de asielprocedure, de opvang of de medische zorg. Daarvan is pas sprake als die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken; zie het arrest Jawo van het HvJ EU van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:2018). Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met hetgeen hij heeft aangevoerd onvoldoende aannemelijk gemaakt dat daaraan de conclusie moet worden verbonden dat Polen niet aan zijn internationale verplichtingen voldoet of dat de drempel uit het hiervoor genoemde Jawo-arrest wordt gehaald of overschreden.
Pushbacks
5.3.
Niet in geschil is dat er in Polen pushbacks plaatsvinden. Dit is een fundamentele systeemfout in de asielprocedure. Eiser heeft echter geen informatie overgelegd waaruit volgt dat deze fundamentele systeemfout in de asielprocedure ook relevant is voor Dublinclaimanten in Polen. Eiser heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat er, in weerwil van het expliciete claimakkoord van de Poolse autoriteiten, een reëel risico bestaat dat hij bij terugkeer naar Polen met pushbacks te maken zal krijgen. Eiser heeft, anders dan de vreemdelingen die aan de buitengrenzen van Polen met pushbacks te maken krijgen, door het expliciete claimakkoord toestemming van de Poolse autoriteiten om het grondgebied te betreden. De pushbacks in Polen maken dus niet dat er in het geval van eiser niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank ziet daarom, en gelet op dat wat hierna wordt overwogen over de Poolse rechterlijke macht, geen aanleiding om de behandeling van de beroepen aan te houden in afwachting van de beantwoording van de vragen die aan het HvJ EU zijn gesteld. [8]
Rechterlijke macht
5.4.
Verder overweegt de rechtbank dat de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, in haar uitspraak van 2 juni 2022 uitgebreid in is gegaan op de zorgen die bestaan met betrekking tot de rechterlijke macht in Polen. [9] Vervolgens is geconcludeerd dat niet aannemelijk is gemaakt of op andere wijze is gebleken dat Polen en daarmee ook de rechterlijke macht zich – afgezien van de pushbacks aan de buitengrenzen – op dit moment niet houdt aan de bepalingen van het EU-asielrecht en de waarborgen die daaruit voortvloeien. Dit is ook geoordeeld in de uitspraak van de meervoudige kamer van diezelfde zittingsplaats van 1 juli 2022. [10] Over de rechterlijke macht in het bijzonder is overwogen dat niet is gebleken dat de vreemdeling geen toegang heeft tot de rechter en evenmin dat het voor Poolse rechters onmogelijk of uiterst moeilijk is om in vreemdelingrechtelijke zaken onafhankelijk en/of onpartijdig recht te spreken dan wel dat zij dit niet zouden doen of dat de Poolse tuchtkamer hen nadien maatregelen hebben opgelegd. De rechtbank volgt deze uitspraak en de overwegingen waarop zij berust. De rechtbank ziet voorts in hetgeen door eiser is gesteld met betrekking tot de benoeming van Poolse rechters in asielzaken geen aanleiding voor de conclusie dat de Poolse rechterlijke macht thans niet onafhankelijk is of dat geen eerlijk proces is gewaarborgd voor zover een vreemdeling een rechtsmiddel wenst in te stellen.
(Indirect) refoulement
5.5.
Voorts overweegt de rechtbank dat uit rechtspraak van de Afdeling volgt dat de bewijslast om een reëel risico op indirect refoulement aannemelijk te maken bij eiser ligt. [11] De Afdeling heeft bepaald dat het uitgangspunt blijft dat de staatssecretaris ervan uit mag gaan dat in de lidstaten een effectieve en gelijkwaardige bescherming wordt geboden tegen refoulement, ook als het beschermingsbeleid tussen lidstaten verschilt. Het is aan eiser om dit uitgangspunt te weerleggen. Uit de verwijzing naar het Nederlandse besluit- en vertrekmoratorium blijkt niet dat het beschermingsbeleid in Nederland ten aanzien van mensen uit Soedan fundamenteel verschilt met het beschermingsbeleid in Polen. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt op indirect refoulement als gevolg van het verschil in beschermingsbeleid in Polen.
Risico op detentie
5.6.
De rechtbank overweegt voorts dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij een overdracht aan Polen opnieuw in detentie zal worden geplaatst. In de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 28 april 2023 is geoordeeld dat uit eerdere rapporten en landeninformatie is gebleken dat er soms een risico bestaat op detentie, maar dat daar nog niet uit volgt dat er sprake is van systematische detentie van vreemdelingen die terugkeren in het kader van de Dublinverordening. [12] Uit het rapport van AIDA van april 2023 (pagina 29, 3e alinea) volgt juist dat detentie bij Dublinclaimanten minder wordt toegepast dan voorheen en dat veel Poolse rechtbanken de verzoeken van de autoriteiten om de detentie van Dublinclaimanten afwijzen. Indien eiser na overdracht wel in detentie zou worden geplaatst, volgt uit deze informatie niet dat de detentieomstandigheden in Polen leiden tot onmenselijke of vernederende behandelingen.
Discriminatie
5.7.
De rechtbank overweegt daarnaast dat niet is gebleken dat eiser slachtoffer is geworden van stelselmatige dan wel wetmatige discriminatie of geweld waartegen de Poolse autoriteiten geen bescherming kunnen bieden. Van eiser mag worden verwacht dat hij zich in Polen tot de autoriteiten wendt als hij daar problemen ondervindt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat die mogelijkheid er voor hem niet is of dat de Poolse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen, dan wel dat het zoeken van hulp bij voorbaat zinloos is.
Systeemfouten
5.8.
Ook is de rechtbank niet gebleken dat vreemdelingen in Polen structureel en voor langere tijd opvang wordt onthouden of dat moet worden gevreesd dat de opvangvoorzieningen in Polen systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen. Het persoonlijk relaas van eiser biedt ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de asielprocedure in Polen niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. De enkele stelling dat dat zo is, zonder deze stelling te onderbouwen met stukken die eiser persoonlijk betreffen is daarvoor onvoldoende.
5.9.
Het beroep op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 28 september 2023 slaagt evenmin. In de zaak van eiser is niet gebleken dat de staatssecretaris door eiser overgelegde stukken of verklaringen niet of onvoldoende bij de beoordeling heeft betrokken.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht buiten behandeling gesteld. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Geçer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie uitspraak van het HvJ EU van 5 juni 2023, ECLI:EU:C:2023:442.
3.Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.
4.Zie de uitspraak van het Mensenrechtencomité van de Verenigde Naties van 21 juli 2022, CCPR/C/135/D/3017/2017.
5.De uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 28 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:14590.
6.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Bosch, van 15 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5724.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), ECLI:NL:RVS:3033.
8.Vgl. de uitspraken van deze rechtbank van 6 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:13426, en 20 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:14685.
9.De uitspraak van 2 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5327.
10.De uitspraak van 1 juli 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:6488.
11.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1864.
12.De uitspraak van 28 april 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:2475.