ECLI:NL:RBDHA:2023:16935
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel met betrekking tot Polen
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Soedanese eiser beoordeeld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris heeft dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Polen als verantwoordelijk land is aangewezen voor de behandeling van de asielaanvraag. De eiser betoogt dat Polen niet voldoet aan de vereisten van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat er ernstige tekortkomingen zijn in de Poolse rechterlijke macht en asielprocedure, waaronder het risico op pushbacks en discriminatie.
De rechtbank heeft de argumenten van de eiser zorgvuldig overwogen, maar oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank stelt vast dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat hij bij overdracht aan Polen een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met zijn mensenrechten. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en andere relevante rechtspraak, waaruit blijkt dat de Poolse autoriteiten in het algemeen voldoen aan hun internationale verplichtingen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de staatssecretaris de aanvraag terecht buiten behandeling heeft gesteld. De eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.