In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 28 september 2023, wordt het beroep van eiser, een Tadzjiekse nationaliteit, tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 24 juli 2023 afgewezen, met het argument dat Polen verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Rasul, betwistte deze beslissing en voerde aan dat hij een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling in Polen, wat in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest.
De rechtbank heeft op 18 september 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met de door eiser overgelegde documenten en verklaringen, die zijn bezwaren tegen de overdracht naar Polen onderbouwden. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat eiser in Polen een effectieve bescherming tegen refoulement zou krijgen, en dat de argumenten van eiser niet in samenhang waren beoordeeld.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris ook tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.674,-. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen en de verplichting van de staatssecretaris om alle relevante informatie in overweging te nemen.