ECLI:NL:RBDHA:2023:14590

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
NL23.21240
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 28 september 2023, wordt het beroep van eiser, een Tadzjiekse nationaliteit, tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 24 juli 2023 afgewezen, met het argument dat Polen verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Rasul, betwistte deze beslissing en voerde aan dat hij een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling in Polen, wat in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest.

De rechtbank heeft op 18 september 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met de door eiser overgelegde documenten en verklaringen, die zijn bezwaren tegen de overdracht naar Polen onderbouwden. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat eiser in Polen een effectieve bescherming tegen refoulement zou krijgen, en dat de argumenten van eiser niet in samenhang waren beoordeeld.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris ook tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.674,-. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen en de verplichting van de staatssecretaris om alle relevante informatie in overweging te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.21240

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam],

geboren op [geboortedatum]
van Tadzjiekse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
hierna te noemen: eiser
(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 24 juli 2023 niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 18 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris. Tevens is een tolk verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Polen verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag niet in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Polen een verzoek om terugname gedaan. Polen heeft dit verzoek aanvaard.
5. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe, onder herhaling en inlassing van de zienswijze, het volgende aan. Eiser meent dat hij zowel middels zijn afgelegde verklaringen tijdens het gehoor als middels zijn zienswijze met in totaal 13 bijlagen voldoende heeft onderbouwd dat hij een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het EU-Handvest [2] en artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening. In het geval van eiser kan niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan ten aanzien van Polen. De standaardoverweging dat wanneer Polen zich niet aan de internationale verplichtingen houdt eiser zich kan richten tot de autoriteiten, is in zijn specifieke geval niet afdoende. Ondanks het feit dat eiser een tweetal producties heeft overgelegd waaruit blijkt dat zijn overdracht naar zijn land van herkomst door de rechter werd geannuleerd, is door de Poolse autoriteiten getracht eiser uit te zetten naar zijn land van herkomst. Eiser heeft zijn stelling met diverse stukken onderbouwd en verwijst in dit verband naar de zienswijze en de aldaar overgelegde producties, welke hij in beroep nogmaals heeft overgelegd. Deze stukken had eiser reeds bij het aanmeldgehoor willen indienen, zoals ook blijkt uit het gehoor. Eiser betwist de juistheid van de overweging uit het bestreden besluit waarin opgenomen staat dat volgens de staatssecretaris niet is gebleken dat de detentie van eiser in Polen onrechtmatig is geweest en dat de foto’s die eiser heeft overgelegd onvoldoende zijn om aan te tonen dat eiser in een situatie terecht zal komen die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid zal halen zoals in het arrest Jawo. Eiser meent dat hij heeft aangetoond dat zijn detentie onterecht was. Verder blijkt uit forensisch onderzoek dat eiser is mishandeld tijdens de poging om hem naar zijn land van herkomst uit te zetten. Bij de zienswijze heeft eiser een document als bijlage overgelegd met daarin de afwijzing van zijn asielaanvraag in Polen. Hieruit blijkt dat Polen de asielaanvraag van eiser niet in behandeling zal nemen aangezien deze reeds is afgewezen. Hoewel er wel een mogelijkheid bestaat om tegen een beslissing beroep in te stellen bij de rechtbank in Polen is in eisers geval al gebleken dat de autoriteiten deze beslissing naast zich neer leggen, aangezien ze hem na de uitspraak in hoger beroep waarbij uitzetting verboden is, alsnog hebben getracht uit te zetten. Het gaat slechts om een illusoir recht. Er is daarom sprake van een risico op (indirect) refoulement bij overdracht aan Polen. Ook werd de mogelijkheid om te corresponderen met zijn advocaat terwijl eiser gedetineerd zat in Polen belemmerd. Het betrof een advocaat die werd betaald door de broer van eiser en dus niet om gesubsidieerde rechtsbijstand, zoals de staatssecretaris in het bestreden besluit overweegt. Uit het rapport van Amnesty International blijkt dat Polen niet voldoet aan de internationale verplichtingen. Er vinden wel degelijk pushbacks plaats. Eiser verwijst naar een artikel van Human Rights Watch van 7 juni 2022.
5.1.
Ter zitting heeft eiser zijn beroepsgronden nader toegelicht. Zo heeft eiser betoogd dat hij tijdens het aanmeldgehoor alle stukken wilde overleggen maar dat deze niet zijn aangenomen, dat hij om dit te doen werd verwezen naar zijn gemachtigde en, bovendien dat het niet aan hem was om alle stukken te laten vertalen. Ook heeft eiser verklaard dat de Poolse rechtbank de overdracht aan Tadzjikistan heeft verboden en dat de door hem overgelegde uitspraak dit bevestigd. Eiser staat opgenomen in de database van Interpol en is daar ten onrechte opgezet door de autoriteiten in het land van herkomst. In weerwil van voornoemde uitspraak hebben de Poolse autoriteiten getracht eiser uit te zetten. Eiser stelt door vier mensen in het vliegtuig te zijn geduwd, waarna hij is gevallen. Dit wordt volgens eiser bevestigd door het forensisch rapport dat zich in het dossier bevindt en waaruit blijkt welk letsel eiser heeft opgelopen. Het vliegtuig zou vertrekken naar Istanbul, en via daar zou eiser worden uitgezet naar Tadzjikistan. Ter onderbouwing van deze vlucht heeft eiser bagagelabels van Turkish Airlines overgelegd, alsook een (doorstreepte) stempel in zijn paspoort, allen van dezelfde datum. Volgens eiser had de staatssecretaris alle op de zaak betrekking hebbende stukken moeten meenemen in de besluitvorming. Deze handelswijze is strijdig met de werkinstructie van de staatssecretaris. Ten slotte heeft eiser aangevoerd en onderbouwd dat zijn asielverzoek in Polen reeds is afgewezen.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel en (indirect) refoulement
6. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of in het specifieke geval van eiser kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Polen. Het uitgangspunt is dat de staatssecretaris ten opzichte van Polen in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om te onderbouwen dat dit in zijn geval anders is en om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Polen een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [3] en artikel 4 van het EU-Handvest. Daarvan is pas sprake als die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken; zie het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019. [4]
6.1.
Voorts overweegt de rechtbank dat uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 juli 2022 volgt dat ook de bewijslast om een reëel risico op indirect refoulement aannemelijk te maken bij eiser ligt. De Afdeling heeft bepaald dat uitgangspunt blijft dat de staatssecretaris ervan uit mag gaan dat in de lidstaten een effectieve en gelijkwaardige bescherming wordt geboden tegen refoulement, ook als het beschermingsbeleid tussen lidstaten verschilt. Het is aan eiser om dit uitgangspunt te weerleggen.
6.2.
Eiser heeft betoogd dat in zijn geval niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan ten aanzien van Polen. Hij heeft dit standpunt onderbouwd onder overlegging van diverse (deels onvertaalde) stukken bij zijn zienswijze, zoals foto’s van het letsel dat hij stelt te hebben opgelopen bij zijn uitzetting (bijlage 6 en 7), een rapport van forensisch onderzoek naar aanleiding van het letsel dat hij heeft opgelopen bij zijn uitzetting (bijlage 1), uitspraken van de Poolse rechter waarin de uitzetting naar het land van herkomst wordt verboden (bijlage 2 en 3), een kopie van zijn paspoort met daarin een (doorgehaalde) stempel (bijlage 8 en 9), persoonlijke bagagelabels en een lijst met spullen op eisers naam die voorafgaande aan de uitzetting tijdelijk in beslag waren genomen (bijlage 10). Ook heeft eiser een afwijzing van zijn asielaanvraag door de Poolse autoriteiten overgelegd (bijlage 13). Het is de rechtbank gebleken dat deze stukken, hoewel deze dienen als onderbouwing van eisers bezwaren tegen overdracht aan Polen, niet bij het bestreden besluit zijn betrokken, met uitzondering van de stukken omtrent eisers letsel. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris eisers verklaringen over waarom hij niet wil worden overgedragen aan Polen en waarom hij van mening is dat in zijn specifieke geval niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en hij vreest voor indirect refoulement, ten onrechte niet in onderlinge samenhang en in het licht van de afgelegde verklaringen en de overgelegde documenten en bewijsmiddelen beoordeeld.
6.3.
De staatssecretaris heeft het bestaan van de uitspraak van de Poolse rechtbank alleen meegewogen in het kader van eisers mogelijkheden om in Polen bescherming in te roepen tegen de beslissing in Polen, maar is niet ingegaan op de door eiser gestelde – en door hem met documenten onderbouwde - handelswijze van de Poolse autoriteiten na deze uitspraak, waarbij volgens eiser getracht is om hem in weerwil van het rechterlijke verbod, toch uit te zetten. De staatssecretaris heeft ondanks dat eiser had gezegd in zijn gehoor dat hij documenten wilde overleggen om zijn bezwaren tegen overdracht naar Polen te onderbouwen, deze stukken grotendeels niet bij de beoordeling betrokken. Voor zover de uitspraak van de rechtbank in Polen wel bij het gehoor door de staatssecretaris zijn ingenomen, is niet gebleken dat daar ook inhoudelijk naar is gekeken of dat dit stuk inhoudelijk – waarvan thans een vertaling beschikbaar is - bij de beoordeling is betrokken. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit alleen genoemd dat de door eiser overgelegde stukken onleesbaar en/of onvertaald zijn. Ten aanzien van de stukken over eisers letsel heeft de staatssecretaris alleen overwogen dat het onderzoek geen uitsluitsel geeft over de mogelijke oorzaken van eisers letsel, maar dit stuk is niet beoordeeld in het licht van eisers relaas en de overige overgelegde stukken, waaronder bijvoorbeeld de doorgehaalde stempel op het paspoort die volgens eiser onderstreept dat is getracht hem uit te zetten naar zijn land van herkomst en waarna de stempel is doorgehaald toen dat niet lukte. Evenmin is ingegaan op eisers stelling dat zijn Poolse asielaanvraag inmiddels is afgewezen en dat hij in dit verband over documenten beschikt. Het is de rechtbank overigens gebleken dat bij het uitlezen van de gegevensdrager op eisers telefoon zich documenten bevinden waarbij de politie ervan uitgaat dat die zien op eisers asielprocedure in Polen.
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de door eiser overgelegde stukken onvoldoende heeft betrokken bij de beoordeling van de asielaanvraag en eisers verklaringen onvoldoende in samenhang en in het licht van de door hem overgelegde stukken heeft betrokken. De staatssecretaris heeft derhalve niet kunnen volstaan met de onderbouwing zoals thans in het bestreden besluit is gegeven. De enkele stelling van de staatssecretaris dat eiser zich tot de Poolse rechter kan wenden, is in het licht van eisers stellingen, onvoldoende gemotiveerd. Reeds hierom kan het bestreden besluit niet in stand blijven vanwege een zorgvuldigheidsgebrek en een motiveringsgebrek. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. Gelet hierop behoeven de overige door eiser aangevoerde gronden geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. De staatssecretaris zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.

Proceskosten

8. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de staatssecretaris de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de staatssecretaris op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van I. Wolthuis, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
3.Europees Verdrag voor de rechten van de Mens
4.ECLI:EU:C:2019:2018