ECLI:NL:RBDHA:2023:13426

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
6 september 2023
Zaaknummer
NL23.18488
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag van eiser in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel met betrekking tot Polen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 26 juni 2023 niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 30 augustus 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie regelgeving heeft omtrent de behandeling van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om overname aan Polen gedaan, dat door Polen is aanvaard.

Eiser voert aan dat hij niet kan vertrouwen op het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Polen, vanwege zorgen over schendingen van mensenrechten en de toegang tot rechtsbijstand. De rechtbank overweegt dat het aan eiser is om aan te tonen dat er een reëel risico bestaat op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank concludeert dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat Polen zijn internationale verplichtingen niet nakomt.

De rechtbank wijst erop dat, hoewel er pushbacks plaatsvinden in Polen, eiser met een expliciet claimakkoord van de Poolse autoriteiten toestemming heeft om het grondgebied te betreden. De rechtbank volgt eerdere uitspraken die bevestigen dat de rechterlijke macht in Polen op dit moment voldoet aan de EU-asielwetgeving. De rechtbank besluit dat de staatssecretaris de aanvraag van eiser niet in behandeling hoeft te nemen en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.18488

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.R. van der Pol),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. R. R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 26 juni 2023 niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 30 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Polen verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval heeft Nederland bij Polen een verzoek om overname gedaan. Polen heeft dit verzoek aanvaard.
Kan de staatssecretaris uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser voert aan dat ten aanzien van Polen niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan worden gegaan. Hij vreest voor een schending van artikel 3 EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Hij verwijst naar de prejudiciële vragen die deze rechtbank, zittingsplaats -s-Hertogenbosch, heeft gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hvj EU) in haar uitspraak van 15 juni 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:5724). Eiser wijst erop dat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) een aantal Dublinprocedures met betrekking tot overdrachten aan Polen heeft aangehouden in afwachting van antwoord op die vragen. Volgens eiser moet het antwoord op die vragen worden afgewacht, gelet op pushbackpraktijken, standaardmatige detentie van vreemdelingen en het gebrek aan toegang tot opvangvoorzieningen voor vreemdelingen in Polen. Voorts stelt eiser dat het voor hem te onzeker is dat hij toegang zal krijgen tot gratis rechtsbijstand bij een asielprocedure in Polen, onder verwijzing naar het AIDA-rapport over Polen, update 2021. Verder stelt eiser dat hij, vanwege druk op de Poolse rechtsstaat, ervoor moet vrezen dat hij niet voldoende rechtsbescherming zal krijgen bij een eventuele procedure in Polen. Eiser verwijst naar een uitspraak van het Poolse constitutioneel hof van 7 oktober 2021 en de besluiten van de Europese Commissie van 22 december 2021 en 16 februari 2023 om inbreukprocedures tegen Polen in te leiden.
5.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Het uitgangspunt is dat de staatssecretaris in beginsel ten opzichte van Polen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om te onderbouwen dat dit anders is en met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Polen een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest omdat de Poolse autoriteiten hun nationale verplichtingen niet nakomen, bijvoorbeeld door tekortkomingen in de asielprocedure, de opvang of de medische zorg. Daarvan is pas sprake als die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken; zie het arrest Jawo van het HvJ EU van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:2018). Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met hetgeen hij heeft aangevoerd onvoldoende aannemelijk gemaakt dat daaraan de conclusie moet worden verbonden dat Polen niet aan zijn internationale verplichtingen voldoet of dat de drempel uit het hiervoor genoemde Jawo-arrest wordt gehaald of overschreden.
5.2.
Niet in geschil is dat er in Polen pushbacks plaatsvinden. Dit is een fundamentele systeemfout in de asielprocedure. Eiser heeft echter geen informatie overgelegd waaruit volgt dat deze fundamentele systeemfout in de asielprocedure ook relevant is voor Dublinclaimanten in Polen. Eiser heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat er, in weerwil van het expliciete claimakkoord van de Poolse autoriteiten, een reëel risico bestaat dat hij bij terugkeer naar Polen met pushbacks te maken zal krijgen. Eiser heeft, anders dan de vreemdelingen die aan de buitengrenzen van Polen met pushbacks te maken krijgen, door het expliciete claimakkoord toestemming van de Poolse autoriteiten om het grondgebied te betreden. De pushbacks in Polen maken dus niet dat er in het geval van eiser niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank ziet daarom, en gelet op dat wat hierna wordt overwogen over de Poolse rechterlijke macht, geen aanleiding om de behandeling van de beroepen aan te houden in afwachting van de beantwoording van de vragen die aan het HvJ EU zijn gesteld.
5.3.
Verder overweegt de rechtbank dat de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, in haar uitspraak van 2 juni 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:5327) uitgebreid in is gegaan op de zorgen die bestaan met betrekking tot de rechterlijke macht in Polen. Vervolgens is geconcludeerd dat niet aannemelijk is gemaakt of op andere wijze is gebleken dat Polen en daarmee ook de rechterlijke macht zich – afgezien van de pushbacks aan de buitengrenzen – op dit moment niet houdt aan de bepalingen van het EU-asielrecht en de waarborgen die daaruit voortvloeien. Dit is ook geoordeeld in de uitspraak van de meervoudige kamer van diezelfde zittingsplaats van 1 juli 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:6488). Over de rechterlijke macht in het bijzonder heeft deze kamer overwogen dat niet is gebleken dat de vreemdeling geen toegang heeft tot de rechter en evenmin dat het voor Poolse rechters onmogelijk of uiterst moeilijk is om in vreemdelingrechtelijke zaken onafhankelijk en/of onpartijdig recht te spreken dan wel dat zij dit niet zouden doen of dat de Poolse tuchtkamer hen nadien maatregelen hebben opgelegd. De rechtbank volgt deze uitspraak en de overwegingen waarop zij berust. Het beroep van eiser op het AIDA-rapport waaruit zou blijken dat het onzeker is of Dublinterugkeerders volgens de Poolse wet het recht om hun eerste procedure voor internationale bescherming te heropenen, treft dan ook geen doel.
5.4.
Ook in eisers standpunt over toegang tot gratis rechtsbijstand in Polen ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen. Artikel 20, tweede lid, van de Procedurerichtlijn bepaalt dat lidstaten kunnen voorzien in rechtsbijstand en/of vertegenwoordiging in de asielprocedure in eerste aanleg. Van een verplichting daartoe is geen sprake. Voorts biedt artikel 20, derde lid, van de Procedurerichtlijn lidstaten expliciet de mogelijkheid om geen kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te bieden wanneer het beroep volgens de rechterlijke instantie of een andere bevoegde autoriteit geen reële kans van slagen heeft. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat Polen in strijd handelt met deze richtlijn.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de aanvraag van eiser niet in behandeling hoeft te nemen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van mr. N.W. Brand, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.