ECLI:NL:RBDHA:2023:14685

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
29 september 2023
Zaaknummer
NL23.21394 en NL23.21395
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van Dublin-regelgeving met betrekking tot Polen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 20 september 2023, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, een Jemeniet, heeft asiel aangevraagd in Nederland, maar verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublin-regelgeving, die stelt dat Polen verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. De rechtbank behandelt ook het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser.

Eiser heeft eerder asiel aangevraagd in Polen en stelt dat hij niet veilig kan worden teruggestuurd vanwege de situatie van de rechterlijke macht in Polen, de risico's van pushbacks en de discriminatie van moslims. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de meervoudige kamer van de rechtbank en het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin is geoordeeld dat Polen nog steeds kan worden beschouwd als een veilige derde staat, ondanks de zorgen over de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en de behandeling van asielzoekers.

De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij een overdracht aan Polen in een situatie van verregaande materiële deprivatie zal komen of dat hij een reëel risico loopt op indirect refoulement. De rechtbank wijst het beroep van eiser af en concludeert dat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.21394 en NL23.21395
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [v-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. V.L. van Wieringen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. de Jong).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Eiser is geboren op [geboortedag] 1999 en heeft de Jemenitische nationaliteit. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 24 juli 2023 niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 12 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, dhr. A. Biada als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Op 24 januari 2023 heeft eiser asiel aangevraagd. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 23 november 2022 asiel heeft aangevraagd in Polen. In het besluit van 2 juni 2023 heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk is. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. In de uitspraak van 13 juli 2023 heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen het beroep gegrond verklaard omdat niet is gebleken dat het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2023 in de zaak C-204/21, [1] Europese Commissie t. Polen, in het besluit is meegenomen. Het bestreden besluit is in die uitspraak vernietigd en verweerder werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. [2] Met het bestreden besluit van 24 juli 2023 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser opnieuw niet in behandeling genomen omdat Polen volgens verweerder verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. [3]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser verzoekt ten eerste om de zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen. Eiser stelt verder dat verweerder niet meer kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Polen. In Polen is geen onafhankelijke rechterlijke macht. Dit zou blijken uit twee arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 15 juli 2021 [4] en 5 juni 2023. [5] Eiser verwijst verder naar een verdragsinbreukprocedure die door de Europese Commissie is begonnen tegen Polen, omdat Polen niet erkent dat het Europese recht voorgaat op het Poolse recht. Ook wijst eiser op de verdragsinbreukprocedure die de Europese Commissie op 8 juni 2023 is gestart vanwege de ‘Russische invloedwet’. Daarnaast verwijst eiser naar twee uitspraken van de Internationale Rechtshulpkamer (IRK) van de rechtbank Amsterdam van 6 april 2022. De IRK heeft hierin geoordeeld dat er voor verdachten in een strafproces in Polen een reëel gevaar bestaat dat zij geen eerlijk proces krijgen. Eiser voert verder aan dat uit openbare berichtgeving volgt dat Polen zich schuldig maakt aan pushbacks en dat het VN-Mensenrechtencomité in een uitspraak heeft bevestigd dat Polen het IVBPR [6] schendt omdat Polen vreemdelingen uitzet zonder hun asielaanvraag te beoordelen. [7] Ook heeft eiser tijdens zijn verblijf in detentie een behandeling gekregen die in strijd is met artikel 4 van het EU Handvest en is er een reële kans bestaat dat hij bij een overdracht opnieuw in detentie zal worden geplaatst. Verder biedt Polen slechts opvang aan Oekraïners en worden moslims in Polen gediscrimineerd. Eiser loopt ook een risico op indirect refoulement omdat er een fundamenteel en evident verschil bestaat in het beschermingsbeleid van Jemenitische asielzoekers in Nederland en Polen. Verweerder had zijn asielaanvraag in behandeling moeten nemen omdat hij twee broers heeft in Nederland die hier internationale bescherming hebben gekregen. Daarnaast wacht eiser op een neusoperatie en heeft hij last van een voedselallergie en een prikkelbare maag en darm. Ook is een posttraumatische stressstoornis (PTSS ) vastgesteld bij eiser die het gevolg is van zijn ervaringen aan de grens met Wit-Rusland en Polen. Vanwege de gezondheidstoestand van eiser had verweerder eerst een BMA advies moeten opvragen voordat eiser aan Polen kan worden overgedragen. Tot slot, betoogt eiser dat de zaak moet worden aangehouden vanwege de prejudiciële vragen die gesteld zijn door de rechtbank Den Bosch op 15 juni 2022 over de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel [8] en de voorlopige voorzieningen die in dit kader door de hoogste bestuursrechter zijn toegewezen. [9]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
4. De rechtbank verwijst allereerst naar het oordeel van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 2 juni 2022 [10] en de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 28 april 2023. [11] In deze uitspraken is geoordeeld dat voor Polen nog kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarbij is onder andere ingegaan op de onderwerpen (toegang tot) de asielprocedure, pushbacks, juridische bijstand, opvangomstandigheden en toegang tot een onafhankelijke rechter en eerlijk proces in vreemdelingenrechtelijke zaken. Volgens de zittingsplaats Arnhem is niet gebleken dat Polen zich – afgezien van pushbacks aan de buitengrenzen – op dit moment niet houdt aan de bepalingen van het Europees asielrecht en de waarborgen die daaruit voortvloeien. De rechtbank ziet in dat wat eiser heeft aangevoerd en aan informatie heeft overgelegd geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen en overweegt hiertoe als volgt.
Pushbacks
5. Niet in geschil is tussen partijen dat pushbacks plaatsvinden in Polen aan de buitengrenzen. Verweerder heeft mogen concluderen dat eiser geen bronnen heeft overgelegd waaruit blijkt dat vreemdelingen die terugkeren in het kader van de Dublinverordening ook met deze pushbacks te maken krijgen. Voor zover eiser verwijst naar de uitspraak van het VN-Mensenrechtencomité overweegt de rechtbank dat deze situatie plaatsvond in 2017 en zag op asielzoekers die aan de grens geweigerd werden. Verweerder heeft daarom mogen concluderen dat het rapport geen aanknopingspunten biedt dat het asielverzoek van vreemdelingen die worden overgedragen in het kader van de Dublinverordening niet in behandeling wordt genomen. Verweerder heeft eiser er ook op mogen wijzen dat de behandeling van zijn asielverzoek gegarandeerd is door het akkoord op het terugnameverzoek.
Rechterlijke macht
6. In de onder rechtsoverweging 4 genoemde uitspraken van de zittingsplaats Arnhem is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat niet is gebleken dat vreemdelingen geen toegang hebben tot de rechter en dat het voor Poolse rechters onmogelijk of uiterst moeilijk is om in vreemdelingenrechtelijke zaken onafhankelijk en/of onpartijdig recht te spreken. De rechtbank ziet in de door eiser overgelegde informatie geen aanleiding om hierover in dit geval anders te oordelen. Dat het Poolse Constitutioneel Hof heeft geoordeeld dat Poolse wetgeving voorrang heeft op het unierecht is al meegenomen in de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 2 juni 2022. De rechtbank overweegt verder dat de uitspraak van de IRK van Amsterdam ziet op gebreken in de strafrechtelijke procedure in Polen en dus niet ziet op de (toegang tot) de asielprocedure in Polen. Verweerder is naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit ook voldoende ingegaan op het arrest van het Hof van Justitie van 5 juni 2023. Verweerder heeft mogen concluderen dat dit arrest er niet toe leidt dat er niet meer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Polen. In het arrest van 5 juni 2023 is geoordeeld dat de hervormingen in het Poolse rechtssysteem die betrekking hebben op de tuchtregeling voor Poolse rechters in strijd zijn met het Unierecht. Het oordeel van het Hof van Justitie verschilt daarmee niet wezenlijk van het eerdere arrest van het Hof van Justitie van 15 juli 2021 [12] waarin ook is geoordeeld dat de Poolse tuchtregeling in strijd is met het Unierecht. Verweerder heeft in het arrest van 5 juni 2023 dus geen nieuwe ontwikkeling hoeven zien. Bovendien volgt uit het arrest LP van het Hof van Justitie [13] van 17 december 2020 dat na de vaststelling van (verergerde) gebreken in het rechtssysteem van de uitvaardigende lidstaat, nog een concrete en nauwkeurige beoordeling plaats moet vinden van het reële risico dat het recht op een eerlijk proces wordt geschonden in het individuele geval. Verweerder heeft mogen overwegen dat eiser niet heeft onderbouwd dat dit risico bestaat in zijn individuele geval.
Inbreukprocedure Russische invloedwet
7. De verdragsinbreukprocedure die de Europese Commissie is begonnen op 8 juni 2023 ziet op de oprichting van een speciale commissie die moet onderzoeken of hooggeplaatste overheidsfunctionarissen de afgelopen vijftien jaar onder invloed van Rusland hebben gehandeld. De Europese Commissie is een verdragsinbreukprocedure gestart omdat de activiteiten van die commissie ernstige reputatieschade kunnen veroorzaken voor kandidaten bij verkiezingen waardoor het democratische proces in Polen onnodig kan worden verstoord. Deze inbreukprocedure ziet dus niet op fouten of gebreken in de asielprocedure in Polen.
Risico op detentie
8. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij een overdracht aan Polen opnieuw in detentie zal worden geplaatst. In de uitspraken van de zittingsplaats Arnhem van 2 juni 2022 en 28 april 2023 is geoordeeld dat uit eerdere rapporten en landeninformatie is gebleken dat er soms een risico bestaat op detentie, maar dat daar nog niet uit volgt dat er sprake is van systematische detentie van vreemdelingen die terugkeren in het kader van de Dublinverordening. Eiser heeft niet onderbouwd waarom niet meer van dit oordeel kan worden uitgegaan. Omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij opnieuw in detentie zal worden geplaatst zal de rechtbank niet ingaan op de detentieomstandigheden. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hier niet over geklaagd kan worden bij de Poolse autoriteiten. Hierbij verwijst de rechtbank ook naar wat zij hiervoor heeft overwogen over de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht.
Discriminatie
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft mogen concluderen dat uit de overgelegde informatie blijkt dat de positie van moslims in Polen zorgelijk is maar dat niet is gebleken dat moslims in Polen stelselmatig worden gediscrimineerd waardoor zij niet op sociaal en maatschappelijk vlak kunnen functioneren.
Oekraïners in Polen
10. Verweerder heeft ook mogen concluderen dat eiser zijn stelling dat alle beschikbare opvang wordt gebruikt voor Oekraïners niet heeft onderbouwd. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat het niet mogelijk is of bij voorbaat zinloos is om hierover te klagen bij de Poolse autoriteiten.
Indirect refoulement
11. Verweerder heeft eiser erop mogen wijzen dat de hoogste bestuursrechter in de uitspraak van 6 juli 2022 [14] heeft geoordeeld dat niet ieder restrictiever beschermingsbeleid moet worden aangemerkt als een tekortkoming in de asielprocedure van de verantwoordelijke lidstaat. De vreemdeling zal aannemelijk moeten maken dat er sprake is van een reëel risico op indirect refoulement als gevolg van het gehanteerde beschermingsbeleid in de verantwoordelijke lidstaat. De bewijslast hiervoor ligt bij de vreemdeling. Eiser heeft geen algemene informatie overgelegd waaruit blijkt dat het beschermingsbeleid ten aanzien van Jemenieten in Polen fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt op indirect refoulement als gevolg van het verschil in beschermingsbeleid in Polen.
Verregaande materiële deprivatie
12. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij bij een overdracht naar Polen in een situatie zal komen van verregaande materiële deprivatie. Dit wordt slechts door eiser gesteld.
Aanhouding
13. Eiser stelt dat de behandeling van het beroep moet worden aangehouden totdat de prejudiciële vragen die op 15 juni 2022 zijn gesteld door de rechtbank Den Bosch over de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel zijn beantwoord. De rechtbank overweegt dat de prejudiciële vragen weliswaar nog niet zijn beantwoord maar dat de Advocaat-Generaal in de conclusie van 13 juli 2023 [15] zich al wel heeft uitgelaten over deze vragen. De Advocaat-Generaal heeft overwogen dat pushbacks weliswaar een ernstige inbreuk vormen op de grondrechten van derdelanders maar dat dit niet betekent dat bij een overdracht in het kader van de Dublinverordening niet meer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [16] Gelet op wat door de Advocaat-Generaal is overwogen en het oordeel van de rechtbank zoals hiervoor verwoord, ziet de rechtbank geen aanleiding om de behandeling van het beroep aan te houden.

Artikel 16 en 17 van de Dublinverordening

14. In de stelling van eiser dat verweerder zijn asielverzoek in behandeling had moeten nemen vanwege zijn sterke band met zijn twee broers die in Nederland internationale bescherming leest de rechtbank een beroep op artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Verweerder kan op grond van deze bepaling een asielaanvraag onverplicht in behandeling nemen wanneer er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden waardoor een overdracht leidt tot onevenredige hardheid. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft mogen overwegen dat het gezins- en familieleven van eiser wordt beschermd door artikelen 8, 9, 10, 11 en 16 van de Dublinverordening en dat het niet voldoen aan de criteria die in deze artikelen zijn geformuleerd niet gezien hoeft te worden als een bijzondere omstandigheid. Verweerder had in de band die eiser heeft met zijn broers daarom geen bijzondere omstandigheid hoeven zien.
BMA advies
15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft mogen concluderen dat geen BMA advies opgevraagd hoeft te worden voordat eiser wordt overgedragen aan Polen. Uit het arrest C.K. van het Hof van Justitie [17] en de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 3 november 2017 [18] waarin het arrest van het Hof van Justitie is uitgewerkt volgt dat verweerder een BMA advies hoort op te vragen als uit objectieve medische gegevens blijkt dat de overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat een zodanig ernstige invloed heeft op zijn mentale of fysieke toestand dat er sprake is van een reëel en onderbouwd risico op een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van zijn gezondheidstoestand. Verweerder heeft mogen concluderen dat uit de medische gegevens blijkt dat eiser geen neusoperatie hoeft te ondergaan maar dat hij slechts is verwezen naar een KNO-arts. De voedselallergie en de prikkelbare maag en darm zijn niet onderbouwd met medische documenten en mocht deze onderbouwing er wel zijn geweest dan heeft verweerder alsnog mogen concluderen dat deze aandoeningen geen aanknopingspunten bieden om te stellen dat een overdracht aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen heeft voor de gezondheidstoestand van eiser. Ook heeft verweerder mogen overwegen dat de PTSS diagnose er niet toe leidt dat een BMA advies hoeft te worden opgevraagd. Hoewel eiser onder begeleiding en behandeling staat voor zijn PTSS blijkt niet uit objectieve medische gegevens dat de PTSS het gevolg is van eisers ervaringen in Polen en dat de feitelijke overdracht aan Polen een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van de gezondheidstoestand van eiser met zich meebrengt.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond.
17. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
18. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 5 juni 2023, ECLI:EU:C:2023:442.
2.Zie uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen van 13 juli 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:10229.
3.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet.
4.Zie de uitspraak van het HvJEU van 15 juli 2021, ECLI:EU:C:2021:596
5.Zie uitspraak van het HvJEU van 5 juni 2023, ECLI:EU:C:2023:442.
6.Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.
7.Zie de uitspraak van het Mensenrechtencomité van de Verenigde Naties van 21 juli 2022, CCPR/C/135/D/3017/2017.
8.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Bosch, van 15 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5724.
9.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), ECLI:NL:RVS:3033.
10.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem van 2 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5327.
11.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem van 28 april 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:2475.
12.Zie het arrest van het HvJEU van 15 juli 2021, Commissie tegen Polen, ECLI:EU:C:2021:596.
13.Zie het arrest van het HvJEU van 17 december 2020, ECLI:EU:C:2020:1033.
14.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1864.
15.Zie de Conclusie van Advocaat-Generaal Richard de La Tour van 13 juli 2023 in de zaak C-392/22, punten 27, 28 en 38.
16.Ibid., punten 27, 28 en 38.
17.Zie het arrest van het HvJEU van 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127.
18.Zie de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2980.